De twaalf maanden
Er was eens een moeder, die twee dochters had; de ene was van haarzelf, de ander was haar stiefdochter.
Ze hield heel veel van haar eigen dochter, maar als ze naar haar stiefdochter keek, werd ze nijdig, alleen al omdat Maroeschka veel mooier was dan Holena.
De goede Maroeschka wist niet eens dat ze zo mooi was, en ze snapte maar niet, waarom haar moeder kwaad werd, zodra ze haar zag. Ook moest zij al het werk doen: ze ruimde de hut op, kookte, waste, naaide, spon en weefde, haalde gras en verzorgde de koe. Maar Holena zat zich de hele dag mooi te maken en luierde. Maroeschka deed alles graag, was geduldig en verdroeg het schelden en de boze woorden van haar stiefmoeder en zusje als een lammetje. Maar niets hielp, integendeel, het werd steeds erger, alleen al daarom dat Maroeschka steeds knapper en Holena steeds lelijker werd
Toen zei de moeder bij zichelf: "Waarom zou ik mijn mooie stiefdochter bij me houden? Als de jongens komen om een bruid te zoeken, worden ze op Maroeschka verliefd en van Holena willen ze niets weten." Van toen af aan probeerde de stiefmoeder Maroeschka kwijt te raken. Ze lieten haar honger lijden en sloegen haar, maar ze verdroeg alles geduldig en werd steeds mooier.
Op midwinterdag kreeg Holena zin in de geur van viooltjes. "Luister, Maroeschka," zei ze, "Ga naar de bergen en pluk voor mij een bosje viooltjes, zodat ik dat aan mijn gordel kan binden en eraan ruiken." - "Ach, zusjelief," zei Maroeschka, "Hoe kom je daar nu bij. Wie heeft er ooit van gehoord dat er viooltjes onder de sneeuw groeien?!" - "Wat luilak, domme Gans, wil je mij soms tegenspreken? Vooruit, ga en als je niet met viooltjes terugkomt, sla ik je dood!" dreigde Holena.
De stiefmoeder pakte Maroeschka beet, zette haar buiten de deur en deed die achter haar op slot.
Bitter wenend liep het meisje de bergen in. Er lag een dik pak sneeuw en er was geen pad te bekennen.
Het meisje dwaalde lang door het bos. Ze had honger, bibberde van de kou en bad tot God, haar maar liever van deze wereld weg te nemen. Maar toen ze opkeek, zag ze in de verte een licht schijnen. Ze ging er op af en kwam op de top van een berg. Daar brandde een groot vuur en daarom heen lagen twaalf stenen. Daarop zaten twaalf mannen. Drie van hen hadden sneeuwwitte haren, drie waren iets jonger, drie anderen nog jonger en de drie jongste waren de mooisten. Ze zeiden geen woord, maar zaten daar stil en keken in het vuur. Januari zat bovenaan, zijn haar en zijn baard waren wit als sneeuw en in zijn hand hield hij een scepter. Maroeschka schrok. Ze bleef een tijdje verwonderd staan, toen vatte ze moed, kwam dichterbij en vroeg: "Goede mensen, mag ik me alsjeblieft aan jullie vuur warmen, ik bibber van de kou."
Januari knikte instemmend en vroeg: "Waarom ben je hier gekomen, mijn kind, wat zoek je hier?" - "Ik zoek viooltjes,"zei Maroeschka. "Zolang er nog sneeuw ligt, kun je geen viooltjes zoeken," zei Januari bedachtzaam. "Ja dat weet ik, maar mijn zusje Holena en mijn stiefmoeder hebben mij bevolen de bergen in te gaan om viooltjes te zoeken. En als ik ze niet meebreng, slaan ze me dood. Zegt U me alstublieft, waar ik ze vinden kan!" Toen verhief Januari zich, ging naar de jongste maand en zei; "Broeder Maart, ga jij bovenaan zitten!" De maand Maart ging op de hoogste steen zitten en zwaaide de scepter over het vuur. Onmiddellijk laaide het hoog op, de sneeuw begon te smelten, de bomen werden groen, onder de beuken groeide het gras en overal glansden de knoppen van de ganzebloemen.....het was voorjaar!
Onder de struiken begonnen de maartse viooltjes te bloeien en voordat Maroeschka het wist was de aarde ermee bedekt. "Pluk ze gauw, Maroeschka!" zei de maand Maart.
Verheugd plukte Maroeschka de viooltjes en had al gauw een grote bos.
Toen bedankte ze de maanden hartelijk en ging vrolijk naar huis.
Toen Holena en de stiefmoeder haar zagen, waren ze heel verbaasd, dat ze viooltjes meebracht. Ze openden de deur, Maroeschka trad binnen en gelijk vulde de hut zich met de geur van viooltjes. "Waar heb je die geplukt?" zei Holena bars. "Boven in de bergen, daar groeien ze onder de struiken," zei Maroeschka. Holena nam de viooltjes, deed ze aan haar gordel, rook eraan en liet haar moeder ook ruiken, maar tegen Maroeschka zei ze niet één keer: "Ruik ook eens."
De volgende dag warmde Holena zich aan de kachel.
Toen bedacht ze dat ze zin had in aardbeien. Ze riep haar zuster en zei: "Hoor eens hier, Maroeschka, ga voor mij de bergen in en haal voor mij verse aardbeien!" - "Ach, zustertje-lief," zei Maroeschka, "Wie heeft er ooit van gehoord, dat er aardbeien onder de sneeuw groeien?"
"Wat, wil je mij soms tegenspreken, luilak, domme Gans, ga en als je me geen aardbeien brengt, sla ik je dood!" zei Holena dreigend.
De stiefmoeder zette Maroeschka de deur uit en deed die op slot.
Bitter wenend liep het meisje de bergen in. Er lag een dik pak sneeuw en nergens was een weg te bekennen. Het meisje dwaalde lang door het bos, ze had honger en bibberde van de kou. Daar zag ze in de verte het licht, dat zij de dag tevoren ook gezien had. Vol vreugde ging zij erop af.
Ze kwam bij het grote vuur, waar de twaalf mannen omheen zaten. Januari zat weer bovenaan.
"Goede mensen, sta me toe dat ik me bij jullie vuur warm, ik bibber van de kou," zei Maroeschka.
Januari knikte instemmend. "Waarom ben je teruggekomen, wat zoek je?" vroeg hij. "Ik zoek aardbeien," antwoordde Maroeschka. "Het is nu toch winter," zei Januari, "er groeien toch geen aardbeien in de sneeuw?!" - "Ik weet het," zei Maroeschka bedroefd, "maar mijn stiefzusje Holena en mijn stiefmoeder hebben mij bevolen aardbeien te gaan zoeken en als ik ze niet meebreng, slaan ze me dood. Zeg me, waar kan ik ze vinden?" Toen verhief Januari zich, ging naar de maand die tegenover hem zat, gaf hem de scepter en zei: "Broeder Juni, ga jij nu bovenaan zitten!" Dat deed de maand Juni. Hij zwaaide de scepter over het vuur en het laaide hoog op. De sneeuw smolt en de aarde werd groen. De bomen kregen bladeren, de vogels begonnen te zingen en het gras stond vol met bloemen: het was zomer.
Onder de beuken was het gras bezaaid met witte sterren. En terwijl Maroeschka keek, zag ze hoe de witte bloemen veranderden in aardbeien, die onmiddellijk rijp werden en voor ze het wist waren ze rood als bloed. "Pluk ze, Maroeschka, vlug!" zei de maand Juni. Vol vreugde plukte Maroeschka de aardbeien en al gauw had ze haar schortje vol.
Toen bedankte ze de maanden hartelijk en ging vlug en vrolijk naar huis terug.
Toen Holena en haar moeder Maroeschka zagen met een schort vol aardbeien waren ze zeer verbaasd. Ze openden de deur en de hut vulde zich met de geur van aardbeien. "Waar heb je die geplukt?" vroeg Holena bars. "Hoog in de bergen," zei Maroeschka, "daar groeien ze onder de beuken." Holena nam de aardbeien, at tot ze genoeg had en gaf haar moeder er ook van, maar Maroeschka kreeg niets.
De derde dag kreeg Holena zin in rode appels en zei: "Hoor eens, Maroeschka, ga de bergen in en haal rode appels voor me!" - "Ach, zustertje-lief, waar moet ik in deze kou appels vinden. Wie heeft er ooit van gehoord, dat er in de winter rode appels groeien?!" zei Maroeschka. "Wat jij luilak, domme Gans, wil je mij soms tegenspreken, ga en doe wat ik je zeg. En als je mij geen rode appels brengt, sla ik je dood!" Toen zette de stiefmoeder Maroeschka de deur uit en deed die achter haar op slot.
Bitter wenend liep het meisje het bos in. Er lag een dik pak sneeuw en nergens was een weg te bekennen. Maar dit keer dwaalde ze niet rond. Ze liep regelrecht naar de top van de berg. Daar zaten de twaalf maanden om het grote vuur en zwegen en Januari zat bovenaan. "Goede mensen, mag ik me aan jullie vuur warmen, ik bibber van de kou?!" vroeg ze en kwam dichterbij. Januari knikte instemmend en vroeg: "Waarom ben je dit keer gekomen, wat zoek je?" - "Ik zoek rode appels," zei Maroeschka. "Het is winter, dan groeien er geen rode appels," zei Januari. "Ik weet het," antwoordde Maroeschka bedroefd, "maar mijn zusje Holena en mijn stiefmoeder hebben me bevolen uit de bergen rode appels te halen en als ik het niet doe, dan slaan ze me dood. Ik vraag U, zeg me, waar ik ze vinden kan!" Toen verhief Januari zich van zijn plaats en gaf zijn scepter aan een andere maand en zei: "Broeder September, ga jij op de hoogste plaats zitten!" Dat deed September en hij zwaaide de scepter over het vuur. Het vuur vlamde op, en gloeide rood, de sneeuw smolt, maar de bomen hulden zich niet in groen loof, want zodra de bladeren aan de bomen kwamen viel het ene blad na het andere er weer af. En door het gele gras woei een koude wind. Het was herfst....
....herfstlied....
Maroeschka had nog nooit zo veel verschillende bloemen gezien, maar ze zocht naar een appelboom. En ja, daar stond er één en hoog in zijn takken hingen rode appels. "Snel, Maroeschka, schud de boom nu, snel!" zei September. Vol vreugde schudde Maroeschke de boom en er viel één appel naar beneden.
Toen schudde ze een tweede keer en er viel er nog één. "En nu vlug naar huis, Maroeschka," zei September. Maroeschka raapte de beide appels op, bedankte de maanden hartelijk en snelde blij naar huis.
Holena en haar moeder waren heel verbaasd, toen ze Maroeschka met de appels zagen komen. Snel openden ze de deur en Maroeschka gaf hen de appels. "Waar heb je die vandaan?" vroeg Holena. "Ze groeien in de bergen," zei Maroeschka en er zijn er nog veel meer." - "Waarom heb je er dan niet nog meer meegebracht?" vroeg Holena, "of heb je ze soms onderweg opgegeten?"
"Ach lief zusje, ik heb nog geen hapje gegeten! Toen ik de boom één keer schudde, viel er een appel naar beneden, toen ik nog een keer schudde een tweede, maar vaker mocht ik niet schudden. Ze riepen me toe, snel naar huis te gaan." - "Dat de duivel je hale!" vloekte Holena en wilde Maroeschka slaan. Het meisje begon bitter te wenen. Ze bad tot God haar liever tot zich te nemen, dan dat haar boze zuster en stiefmoeder haar zouden doodslaan en ze liep de keuken in. De weerbarstige Holena hield op met schelden en zij en haar moeder aten de appels op. Het leek hen wel alsof ze nog nooit zoiets lekkers hadden gegeten en ze verlangden naar meer. "Moeder, geef me een mandje," zei Holena, "ik ga zelf de bergen in om appels te halen, want dat waardeloze kind eet anders onderweg toch alles op."
Vergeefs probeerde haar moeder haar van haar plan af te brengen. Holena nam een mandje, sloeg een doek om en ging de bergen in. Haar moeder stond op de drempel en keek haar nog lang na. Er lag een dik pak sneeuw en er was geen weg te bekennen. Holena zwierf door het bos en haar weerbarstigheid dreef haar verder en verder.
Toen zag ze in de verte een licht. Ze ging er op af en kwam op de top van een berg, waar een groot vuur brandde. De twaalf maanden zaten er op stenen zwijgend omheen. Holena schrok, maar vatte moed, ging naar het vuur er strekte haar handen uit om zich te warmen. Ze vroeg de maanden niet of dat mocht, ja, ze zei geen woord tegen ze. "Waarom ben je hier gekomen en wat zoek je hier?" vroeg Januari verstoord. "Wat gaat jou dat aan, oude man, daar heb je niets mee te maken," zei Holena bars en ging het bos weer in. Januari fronste zijn voorhoofd en zwaaide zijn scepter boven zijn hoofd. Op hetzelfde ogenblik werd het donker aan de hemel, het vuur brandde heel laag en de sneeuw begon te stuiven, alsof er een veren dekbed kapotgescheurd werd en een ijzige wind blies over de berg.
Holena zag geen hand voor ogen en dwaalde en dwaalde maar rond. Tenslotte viel ze in de sneeuw en kon niet meer opstaan. Ze schold op Maroeschka en vervloekte God.
Onophoudelijk viel de sneeuw en woei er een ijzige wind en ondanks haar warme pels, bevroor Holena in de sneeuw.
In het huisje wachtte haar moeder op haar terugkeer. "Waarom kwam Holena toch niet terug?" dacht ze. Tenslotte nam ze zelf een mandje, sloeg een doek om en ging Holena zoeken, maar ze verdwaalde in de sneeuw.
Ondertussen wachtte Maroeschka op hen met het avondeten en keek bezorgd uit het raam. Buiten was het donker geworden. De sterren fonkelden, de sneeuw glinsterde, maar wijd en zijd was geen mens te bekennen.
Ook de volgende dag kwamen Holena en haar moeder niet terug, ze waren in het gebergte bevroren.
Zo erfde de goede Maroeschka het hutje, de koe en het stukje land en tenslotte trouwde ze met een boer en beiden leefden lang en tevreden.
* * *
Samenvatting
Een sprookje uit Tsjechië over de hulp van de twaalf maanden. In dit oude aan Vrouw Holle verwante Tsjechische sprookje wordt een meisje met onmogelijke opdrachten weggestuurd door haar stiefmoeder. Het meisje ontmoet 12 wijze mannen die haar vriendelijk behandelen, en iedere keer kan Holena terugkeren naar haar steeds bozer wordende stiefmoeder en diens eigen dochter.
Toelichting
Noord en midden-europese verteltraditie. Gerelateerd met: De drie mannetjes in het bos.
Trefwoorden
afgunst, moeder aarde sprookje, beloning voor goedhartigheid, be- en veroordeling, zorgzaamheid, oudejaarsverhaal, seizoenen, zorgen voor de natuur, gerechtigheid, winterverhaal, eerbied, respect, tsjechië
Basisinformatie
- Herkomst: Tsjechië
- Verhaalsoort: moeder aarde sprookje, oudejaarsverhaal, winterverhaal
- Leeftijd: vanaf 7 jaar
- Verteltijd: ca. 16 minuten
Thema
Meer verhalen over oud en nieuw
Populair
Verder lezen