maandag 30 december 2024

Volksverhalen Almanak


De tovertulband, de toverzweep en het vliegend tapijt


Er leefden eens twee broeders in Istanboel die het niet breed hadden en die voor zichzelf moesten zorgen omdat hun ouders waren overleden. De oudste opende een winkeltje en begon goede zaken te doen, maar de jongste was lichtzinnig en lui, zodat hij al gauw geen rooie cent meer had. Hij ging naar zijn oudere broer en bedelde hem wat geld af. Toen dit op was, liep hij weer naar zijn broer en begon verder op zijn zak te leven. De oudste kreeg er langzamerhand genoeg van, pakte al zijn bezittingen in kisten en scheepte zich in, om zijn geluk in een ander land te beproeven. De jongste broeder, Kemal, kreeg er lucht van en hij slaagde er ongemerkt in aan boord van het schip te komen en zich daar te verbergen. Maar toen zij in volle zee waren, kroop hij uit zijn schuilplaats en liep zijn oudste broer, Selem, regelrecht in de armen!
Natuurlijk vond Selem het niet zo prettig dat hij weer met zijn broer zat opgescheept, maar hij moest het voor lief nemen, want het schip voer naar Egypte en legde niet eerder aan.
Toen zij aan land waren zei Selem tegen Kemal: "Blijf jij hier wachten, dan zal ik zien twee ezels te krijgen om daarmee verder te reizen." Kemal die nog even lui was als altijd, vond het best en hij ging aan de rand van de weg zitten en wachtte. Hij wachtte een paar uur en hij wachtte een paar dagen, maar Selem vertoonde zich niet meer. "Was ik maar met hem meegegaan," dacht Kemal met spijt, maar tenslotte kon hij daar niet eeuwig blijven zitten en daarom begon hij de velden te doorkruisen. Hij liep dagen en weken en maanden en toen hij na al die tijd omkeek, merkte hij dat hij nog geen strobreed verder was gekomen. Hij liep nu een andere kant uit en toen veranderde het landschap. Hij zag drie jongemannen die met elkaar aan het kibbelen waren. Hij voegde zich bij hen en vroeg waarover zij aan het ruziën waren.
"Moet je horen," zei de jongste, "wij zijn drie broers en vlak voor onze vader stierf - moge Allah zich over zijn ziel ontfermen - liet hij ons drie voorwerpen na: een tulband, een zweep en een tapijt. Wie de tulband opzet wordt onzichtbaar. Wie zich op het tapijt neerzet, kan door de lucht vliegen als een vogel, wanneer hij met de zweep op het kleed slaat."
"Wij willen deze voorwerpen niet verdelen," zei de oudste. "Aan de zweep alleen heb je trouwens niets. Nee, één van ons moet ze alle drie erven en ik, als de oudste, heb natuurlijk de meeste rechten."
"Ze komen mij toe, omdat ik de jongste ben."
"En ze behoren aan mij omdat ik de langste ben," zei de middelste broeder.
Toen vlogen zij elkaar in de haren en het kostte Kemal heel wat moeite om ze te kalmeren. "Op die manier komen jullie geen steek verder," zei hij. "Ik zal jullie vertellen hoe wij deze zaak kunnen oplossen. Ik zal van dit stuk hout een boog maken, zoeken jullie dan naar een geschikte pijl." Een boog was spoedig gemaakt en een pijl al gauw gevonden. "Nu zal ik de pijl afschieten," zei Kemal, "en wie hem het eerste terugbrengt, mag die drie voorwerpen hebben."
Hij liet de pijl snorren en de twee oudste broeders renden er als gekken achteraan. De jongste, die niet op zijn achterhoofd was gevallen, zette bedaard de tulband op, ging op het tapijt zitten en terwijl hij er met de zweep op sloeg riep hij: "Hop, hop!" en vloog onzichtbaar door de lucht.
Hij had al gauw in de gaten dat het tapijt begon te dalen, wanneer er niet meer met de zweep op geslagen werd. Toen hij een grote stad beneden zich zag, wilde hij hier wel eens een kijkje gaan nemen. Hij liet de zweep even met rust en landde op een groot plein. "Wat zullen mijn broers zich bij de neus genomen voelen," dacht hij nog, maar er was zoveel te zien in deze stad dat hij zijn broers spoedig vergeten was.
Intussen had hij de tulband en de zweep in het tapijt gewikkeld, want hij vond het niet nodig om hier onzichtbaar rond te wandelen. Op een verhoging stond een man te schreeuwen. "Wat zou die te vertellen hebben?" vroeg de jongeman zich af, wiens naam ik nu ook maar bekend zal maken. Hij heette Bajezid en hij was Turk van geboorte, maar in Egypte opgevoed. Hij liep naar de verhoging toe, waar omheen zich een grote menigte verzameld had en hoorde iemand roepen: "Inwoners van deze stad en omgeving, luistert naar wat de padisjah jullie heeft mee te delen! Elke nacht verdwijnt de dochter van de sultan uit het paleis. Wie in staat is dit raadsel op te lossen en de dader van de ontvoering aan te wijzen, zal als beloning met haar mogen trouwen. Zegt het voort!"
"Niet nodig!" onderbrak Bajezid hem. "Breng mij bij de sultan, want zowaar mijn hoofd op mijn romp zit, zal ik er achter komen wie de schuldige is." De menigte week met ontzag voor de jongeman opzij en de boodschapper bracht Bajezid naar het paleis van de sultan.
Tegen de avond werd hij in het slaapvertrek van de sultansdochter gebracht waar hij de wacht moest houden. Hij deed of hij in slaap viel, maar hij hield één oog genoeg open om te kunnen zien wat er ging gebeuren. Na een tijdje stak de jongedame een naald in haar hiel, nam de brandende kaars met haar mee en verdween door een zijdeur. Op hetzelfde moment zette Bajezid de tulband op zijn hoofd en volgde haar door dezelfde deur.
Buiten gekomen, zag hij een geweldige efriet staan met een gouden helm op zijn hoofd. De reus zette het meisje op zijn helm en wilde er vandoor gaan. Bajezid bedacht zich niet lang en sprong, onzichtbaar als hij was, boven op de helm.
De efriet deed een paar grote stappen, maar bemerkte al spoedig dat zijn helm zwaarder was dan anders. "Mijn sultane," zei hij. "wat ben je toch zwaar vanavond!"
"Beste Lala," antwoordde het meisje, "wat stel je je toch aan! Ik ben niet groter en niet kleiner dan gisteravond."
De reus liep zuchtend en steunend verder tot zij bij een prachtige lusttuin kwamen waar de bomen van zilver waren en de bladeren bezaaid met fonkelende diamanten. Bajezid plukte een takje af en stopte het in zijn zak. Onmiddellijk begonnen de bomen te kreunen: "Daar is een mensenkind die ons pijn doet! Een mensenkind kwelt ons!" De efriet en het meisje keken elkaar eens aan, want zij begrepen er niets van.
De reus liep met zijn zware last verder tot zij bij een tuin kwamen, waar de bomen van goud waren en de bladeren bedekt met briljanten. Ook hier plukte de jongeman een takje af en stopte het weg. Toen begonnen de bladeren te fluisteren: "Er is hier een mensenkind die ons pijnigt en kwelt!"
De reus kon bijna niet meer en hij sleepte zich verder tot zij bij een brug kwamen. Achter deze brug lag een toverpaleis en daar wachtten lange rijen van bedienden op de komst van de prinses. Zij hielden hun handen in de zij en zij bogen zó diep dat hun voorhoofd bijna de grond raakte. De sultane werd door de efriet voorzichtig op de grond neergezet en ook Bajezid sprong naar beneden, maar dat zag niemand.
Toen men de prinses een paar gouden pantoffels bracht die met diamanten en edelstenen waren bedekt, pakte de jongeman er één weg en stopte deze in zijn zak. De prinses zocht er naar en meteen was ook de tweede verdwenen. "Weer die onzichtbare dief!" zuchtte zij en zij liep de kamer uit. Maar de jongeman met de tulband op zijn hoofd en de zweep en het tapijt onder zijn arm volgde haar als een schaduw. Zij kwamen in een hoge grote zaal waar de Zwarte Peri op een troon zat.
Hij vroeg haar op verwijtende toon waar zij al die tijd had gezeten en waarom zij niet vroeger was gekomen. Het meisje vertelde hem over de jongeman die de avond tevoren bij haar was gekomen en wat er onderweg was gebeurd, maar de peri zei dat dit niets te betekenen had en dat zij zich niet van streek moest laten maken. De Zwarte Peri nodigde haar uit plaats te nemen en gaf een slavin opdracht een verfrissende drank te brengen. Toen de slavin even later terug kwam met een sorbet in een kristallen schaal, gaf een onzichtbare hand de slavin zo'n draai om de oren dat zij de schaal liet vallen en deze in duizend stukken brak. Eén stukje ervan stak de jongeman in zijn zak. "Nu zie je wel dat vannacht alles verkeerd gaat!" riep de sultane wanhopig uit. Daar zit die kerel achter die zij mij gisteren op mijn dak hebben gestuurd. Ik wil geen sorbet meer, en ik geloof dat ik maar beter naar huis kan gaan."
"Tuut, tuut, tuut!" suste de peri haar, "niet zo ongeduldig!" Hij gaf een andere slavin opdracht iets eetbaars te brengen. Er werd een tafeltje neergezet met allerlei gerechten en zij begonnen ervan te eten, maar Bajezid had ook trek en in een ommezien waren alle schalen leeg. Toen de peri dat merkte en hij bovendien zag dat de zilveren lepels en vorken één voor één van de tafel verdwenen, kreeg hij er ook genoeg van en hij stelde haar voor om te vertrekken. Hij boog zich voorover om de prinses te kussen, maar de jongeman duwde hun hoofd zó hard tegen elkaar dat zij sterretjes zagen.
Hij ontbood Lala, zette de prinses op diens gouden helm en weg waren zij. Bajezid had intussen, zonder dat iemand het merkte, een zwaard van de muur genomen en met één grote zwaai hakte hij het hoofd van de Zwarte Peri af. De aarde begon te rommelen, bliksemflitsen doorkliefden de lucht en een geweldige stormwind bruiste: "Een mensenkind heeft het gewaagd onze koning te doden! Wee ons, Wee ons!" Bajezid trok een paar zwarte haren uit het hoofd van de peri en stak deze bij zich. De jongeman vond het nu hoog tijd worden om te vertrekken. Hij liep naar buiten, ontrolde het tapijt en liet de zweepslagen erop neersuizen als op de rug van een onwillig paard. Toen de prinses haar kamer binnenkwam, vond zij de jongeman luid snurkend in een stoel. "O jij vervloekte booswicht!" begon zij te schelden. "Stuk ellende dat je bent, wat een nacht heb je mij bezorgd! Maar je zult er voor boeten. Reken maar!" Zij nam een lange naald, stak deze in zijn hiel en toen zij merkte dat hij niet meer bewoog, ging zij op haar bed liggen en sliep in.
De volgende morgen toen de zon al hoog aan de hemel stond, wekte zij de jongeman en zei dat hij zich op de dood moest voorbereiden. "Dat heeft niet zo'n haast," merkte Bajezid kalm op. "Wij moeten dit geval eens rustig met uw vader bespreken." De prinses bracht hem bij de padisjah en zij had een goed verhaal bedacht om hem zwart te maken. Bajezid verklaarde echter dat hij alleen maar wilde spreken wanneer het volk van de stad erbij tegenwoordig zou zijn.
De stadsomroepers trommelden het volk op om naar het plein vóór het paleis te komen en toen een grote menigte was verzameld, verschenen de sultan, zijn dochter en Bajezid op het bordes en nadat de padisjah tot stilte had gemaand, begon de jongeman zijn verhaal. Hij vertelde alles, vanaf de verschijning van de efriet met de gouden helm tot aan de dood van de Zwarte Peri.
"Geloof hem niet, vader!" onderbrak de prinses hem telkens. "Geloof hem niet, hij liegt, hij liegt of het gedrukt staat! En dat de Zwarte Peri door hem gedood is, daar geloof ik niets van. Hij is immers de grootste en machtigste geest die er op aarde bestaat." Toen haalde Bajezid het zilveren en gouden twijgje, bedekt met edelstenen, tevoorschijn. Hij liet ook de gouden muiltjes zien en de kostbare lepels en vorken. Als klap op de vuurpijl hield hij de lange, zwarte haren van de Zwarte Peri in de hoogte en toen was het volk niet meer te houden. "Lang leve onze jonge held! Heil zij onze verlosser! Heil de redder van ons land! Lang leve onze nieuwe prins!" brulden zij allen door elkaar heen, en de paleiswachten hadden de grootste moeite de opdringende menigte tegen te houden.
De sultane moest nu wel bekennen dat zij het spel verloren had en zij schikte zich in het onvermijdelijke huwelijk.
De tovertulband, de toverzweep en het tovertapijt werden veilig opgeborgen. "Wanneer mijn broeders ze willen hebben, mogen zij er nog eens om vechten," zei Bajezid. "Ik heb ze niet meer nodig."
*   *   *
Samenvatting
Een Turks toversprookje over het geheim van een sultansdochter. Met behulp van drie tovervoorwerpen lukt het een jongeman de dochter van de sultan onmerkbaar te volgen als ze 's nachts stiekem het paleis verlaat. Hij doodt daarbij de grootste en machtigste geest op aarde en wordt door het volk tot held uitgeroepen.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen