maandag 30 december 2024

Volksverhalen Almanak


De straatvlinder van Roggel


Door de straten van het plaatsje Roggel, gelegen tussen Weert en Roermond, liep een vrolijk jong meisje. Zij neuriede zachtjes voor zich heen, en droeg een bosje klaprozen in de hand. Ze groette iedereen die ze tegenkwam vriendelijk en men groette haar even vriendelijk terug. Toen ze echter in de buurt kwam van het laatste huis van het gehucht, werd ze ineens staande tegengehouden door een jonge man. "Ik moet met je spreken." Ze lachte. "Ik zal je niet tegenhouden."
"Je hebt me nog steeds geen antwoord gegeven." Zijn stem beefde, en zij keek hem oplettend aan. Hij zag er vermoeid uit, als iemand die al een te lange tijd wordt tegengewerkt. "Hoor eens, ik zal je een antwoord geven, wanneer ik dat wil. Ik ben toch zeker vrij om te doen en te laten wat ik zelf wil?" - "Nee! Geen mens is vrij. Ik laat jou niet vrij. Je zult me antwoord geven."
Zwijgend liepen ze op een pad tussen goudgele korenvelden. Af en toe bukte het meisje zich om een klaproos of een korenbloem te plukken, en ze voegde deze bloem toe aan de andere. Ze had plezier in de kleuren en vormen van de bloemen, zoals een vrouw kan genieten van kleine dingen die moeder aarde te bieden heeft. Maar hij, een man, ergerde zich aan haar aandacht voor het boeket, en tenslotte viel hij uit: "Zul je mij nu eindelijk antwoord geven?!"
Dromend keek ze op, van de bloemen naar hem. "Wat voor recht heb je om zo tegen mij te praten?"
"Maar zie je dan niet, hoe ik onder deze toestand lijd? O jij... je hebt tegen mij gezegd: 'Later zal ik je antwoord geven.' Nou, wat betekent dat 'later'? Moet ik dan tot de winter wachten?" - "Is het soms niet de beslissing van mijn leven, die je van me vraagt? Wat doet het er toe, of jij nog een paar maanden langer moet wachten? Wat zijn een paar maanden op een mensenleven? Weet je niet hoe lichtzinnig mijn hart is? Zoek liever een ander meisje, waarom zocht je uitgerekend mij uit? Ik ben anders dan de rest. Ik vlinder liever nog wat rond. Jij wilt maar niet begrijpen dat we niet bij elkaar passen."
"Ik heb je lief!" - "O dat zal wel. Jullie mannen... maar daarom sta ik nog niet meteen voor je klaar. Een hond kun je fluiten, mij niet!" Hij was verwonderd over haar uitval. Hij dacht dat hij zich bescheiden genoeg had opgesteld om haar hart zacht te stemmen jegens hem.
"Zelfs als je wist dat het mijn ongeluk zou worden om 'ja' te zeggen, zou het je nog niet kunnen schelen," riep ze hartstochtelijk uit. "Wanneer je ijdelheid maar wordt gestreeld. Dat is voor jou de hoofdzaak. Je verdraagt het niet dat ik niet aan je toegeef. Dat is alles. Waarom kun je mij niet met rust laten?"
"Omdat ik hoop heb je voor me te winnen... "
"Laat me je uitlachen! Je weet wel dat ik nooit iets voor je zal voelen. Nog niet dat!" Ze knipte met haar vingers. "We gaan nu terug. Spreek me er nooit meer over aan, dat is voor jou het beste... en wie weet... voor mij ook..." Er klonk verdriet in haar stem.
"Wat bedoel je daar precies mee?" vroeg hij heel verwonderd, en hij bleef stilstaan om haar aan te kijken. "Dacht je dat ik niet ongelukkig was?"
"Hoe kun jij nu ongelukkig zijn? Je bent jong en mooi, het hele dorp houdt van je."
"We betalen allemaal de prijs voor onze zwakheden. Het helpt niet of je jong en mooi bent."
Ze zag er vaal uit terwijl ze sprak, en haar ogen stonden dof. Iedereen kende haar als een stralende jonge vrouw, maar nu ze aan haar somberheid toegaf, kreeg ze plotseling scherpe lijnen in haar gezicht. Als je haar slanke figuurtje even zou vergeten, had ze het uiterlijk van een vrouw die haar moeder zou kunnen zijn.
Ook zijzelf voelde haar verandering, en ze vermande zich. Ze kon het niet te lang van zichzelf verdragen, dat ze haar charme verloor. Ze streek met haar slanke vingers langs het voorhoofd, als om de smalle rimpeltjes te doen verdwijnen. Schaam je! Om er zo lelijk uit te zien, sprak ze zichzelf in stilte toe. Ze wreef haar wangen, zodat de blos terugkeerde, en ze dwong zichzelf tot een glimlach, die kuiltjes op haar gezicht toverde. Haar ogen herkregen hun schittering. Ineens was ze weer een en al behaagzieke, vrouwelijke jeugd. Teder nam ze de hand van de jonge man in de hare en streelde deze.
"O!" zei hij verwonderd, "ik dacht dat je niets meer met mij..." - "Dat wil met vrouwen omgaan! Je begrijpt ook niets van vrou-wen. Kom mee!"
Ze kenden allebei de geheime wegjes wel tussen het koren waar niemand anders dan minnende paartjes komen. Wat hebben andere mensen daar ook te zoeken?
"Kom nou! O, kom!" Ze pakte zijn hand vast en trok hem mee. Bij een beekje ploften ze neer, en gingen hand in hand dicht naast elkaar zitten, als twee geliefden. "Wist ik maar of jij het echt met mij meende!" zuchtte hij. "Denk daar nou niet over na. Is het je dan niet genoeg dat we nu bij elkaar zijn?" Hulpeloos hief hij de handen in de lucht. "Beloof me dat je me trouw zult zijn. Speel niet met mij." - "Hoe zou ik zoiets kunnen beloven?" vroeg ze mijmerend. Ze trok haar hand uit de zijne, en staarde voor zich uit. "Ik ben nu eenmaal niet zoals andere vrouwen die overal zeker van zijn, die precies weten wat ze willen, voor wie heden en toekomst helder zijn. Jij denkt dat jij ongelukkig bent. Je moest eens weten hoe het is om je het ene moment zus te voelen, en het andere moment zo, om vandaag naar de ene te verlangen en morgen de andere lief te hebben. Jouw geluk is afhankelijk van een ander, het mijne van mijzelf, en het is even wisselend van stemming als het weer." Dikke tranen biggelden nu over haar wangen.
"Zie me nu eens huilen, en zie me straks lachen. Hoe haat ik in jou je eenvoud. Je zit me verbaasd aan te kijken. Echt iets voor een man om te vragen: waarom huil je? Wat is het dat je ontroert? Begrijp het toch, ik moet soms razen, razen, uitrazen!" Ze hield op met huilen en stond op. Ze liep een paar keer het smalle weggetje op en neer. Toen keerde ze tot hem terug. "Goed dan, je zult je zin hebben. Wil je een belofte van me?" Hij knikte.
"Ja, daar heb ik recht op!"
"Recht hebben jullie, plicht hebben wij... zo denk jij. De wereldorde zal verstoord worden, nietwaar, wanneer wij ons niet meer schikken. Och, voor deze wereldorde een andere."
Ook hij stond op en ging naast haar staan. "Ik heb je stilzwijgend beloofd, en ik doe het nu hardop, dat ik je trouw zal blijven. Het is mijn plicht mijn belofte na te komen."
"Dat is zo," zei ze vertederd. "Je hebt me nu trouw beloofd... maar jij houdt van mij."
"Houd jij ook van mij," smeekte de jongeman. "Ik zal voor je werken." Zijn wanhopig aanhouden ontroerde haar. "Houd je dan zoveel van mij?" Ze streelde hem over de haren. "Zou ik ook zo van jou kunnen houden?" Was het om het duizelingwekkende zonlicht, het ruisen van het koren, dat zachtjes door de wind werd bewogen, de triomferende jubelkreet van de leeuwerik, die zijn vreugde uitzong? Ze sloeg haar armen om hem heen. "Ik zal het proberen," beloofde ze.
Sindsdien zochten ze samen vele malen het wegje op, en ze raakte aan hem gewend en gehecht. Na enige tijd liet hij haar plechtig beloven dat ze hem heel haar leven trouw zou blijven. "Als ik mijn woord breek," zo voegde ze er overmoedig aan toe, "zal ik de kerk een ton olie schenken om in de godslamp te branden."
Met dit antwoord was hij tevreden, en hij wist niet beter of de huwelijksdag kwam naderbij.
Waarom kreeg ze een ander lief? Waar en hoe ontmoette ze de ander? Het zal een eeuwig raadsel blijven... Andere vrouwen in haar plaats hadden misschien onder hun ontrouw geleden, maar zij niet. Ze was zo iemand die verliefd was op aandacht, ze verruilde de een met gemak voor de ander en was ze de volgende dag alweer vergeten. Ze nam zelfs geen afscheid van haar verloofde. Ze liep trots met haar nieuwe vriend door de straten van Roggel, en wachtte af tot hij haar zijn liefde zou bekennen.
"Kom," zei ze, en ze voerde hem aan de hand over het bekende smalle weggetje tussen het koren.
Het was een zwoele zomeravond en het begon al te schemeren. Met deze vriend ging ze anders om dan met haar eerste minnaar. Ze voelde zich onzekerder... preutser misschien... aan deze gaf ze zich oprecht bloot, ze liet zich langzaam winnen. Hij vroeg: "Waarom heb ik je niet eerder ontmoet?" - "Ik ben maar een gewoon meisje," zei ze, "dus is het wel te begrijpen dat je me over het hoofd hebt gezien." - "Wel te begrijpen?" vroeg hij verontwaardigd. "Je ogen... als je tegen me lacht... ik zie ze liever dan die van mijn moeder... en je stem... het is een muziek, die ik nooit eerder heb gehoord! Als je me nu zou willen zeggen dat je wel eens aan me denkt... ik zou zo gelukkig als een kind zijn..."
Hij probeerde de ziel van dit vreemde, bekoorlijke wezen te peilen. "Je denkt vast niet aan mij, zoals ik aan jou denk. Dat durf ik niet te hopen. Ik heb het wel eens in een droom gedacht, maar als ik dan wakker werd, dacht ik: het is onmogelijk! Daarom zal ik er niet over praten. Of wil je dat ik het zeg?"
"Ik weet toch tevoren niet wat je hebt gedroomd? Je mag het me wel zeggen."
"Ik droomde... dat wij langs een korenveld liepen... en dat ik je een hand gaf... en dat je die hand aannam... en dat ik me naar jou overboog, en je kuste... en ik zei: 'Ik heb je lief!' Toen werd ik wakker, en dacht: dat zul je nooit tegen haar durven zeggen, al is het de zuivere waarheid."
"O, toch heb je het nu gezegd, jij slimme, slimme jongen. En nu wil je zeker weten wat ik heb gedroomd?" - "Droomde jij ook iets dan?"
Hij trok haar naar zich toe en kuste haar vol op de lippen. Zij lachte. "Ja ik droomde ook iets. Ik droomde dat jij van me hield en ik van jou, maar ik kan het niet geloven." Ze sloeg haar armen om zijn hals. Nu was zij de zwakste... zij de smekeling! Haar lichtzinnig hart vergat haar belofte dat ze de kerk een ton olie zou schenken, als ze haar woord zou breken tegenover haar eerste minnaar. Zij ging zorgeloos met de ander om tot de kerkklokken klonken en zij als een stralende witte bruid naar het altaar werd geleid om trouw te beloven. Zeker dacht ze op dat moment niet aan vroeger dagen.
Wie weet wanneer in dit leven het uur van de dood komt? Kijk naar het spelende kind en hoor het lachen! Het sterft nog eerder dan de grijsaard die voorbij strompelt. Zo kwam de dag dat de jonge vrouw op haar ziekbed kwam te liggen, de haren uitgespreid over het witte kussen, met grote ogen van ontzetting. Moest zij sterven? Moest zij zo jong al sterven? Nu pas herinnerde zij zich haar toezegging die ze in een onbezonnen bui had gedaan, de ton olie die ze in het verleden aan de kerk had beloofd.
De onbewogen dood sloeg toe en zachtjes blies zij de laatste adem uit. Men begeleidde haar naar haar graf. Onder de aarde lag zij in haar dodenkleed... En de onvervulde belofte deed haar opschrikken uit haar eeuwige slaap. Zij kwam terug uit het ondergrondse rijk, zuchtend en klagend kwam zij bij de levenden weer, als een witte schim. Tot haar broers en zusters ging zij, en ze riep tot hen: "Help mij! Vergeet mij niet! Ik, trouweloze, beloofde een ton olie aan de kerk. Ik heb tijdens mijn leven alleen mijn eigen genoegens nagejaagd, en ik heb alleen voor het lichtzinnig genot geleefd. Jullie levenden, met jullie warme handen, jullie kunnen mijn fouten goedmaken. Jullie kunnen mijn belofte vervullen, geef de kerk wat haar toekomt, geef voor mij!"
Maar haar bloedverwanten hielden zich blind en doof voor haar smeekbeden. Ze luisterden niet naar haar. Vele malen kwam ze terug, zoals een zondares naar de plaats van haar misdrijf keert, treurend en jammerend, haar familie bezwerend haar te verlossen. Zij had het leven geleefd en haar kansen verspild. Daarvoor moest zij lijden.
Toen ze merkte dat de levenden niet bereid waren een hand uit te steken, werd ze door wanhoop gekweld. Rusteloos dwaalde ze door de huizen van de mensen in het dorp, en men kon haar nergens ontwijken, 's Nachts riep ze met haar holle stem de slapenden wakker, en men zag haar staan in het donker, als een blanke nevel, die 's avonds uit het land opstijgt. Wat een straf moest zij ondergaan, nog wreder dan de dood die haar zo jong had gehaald.
Op den duur werd haar familie er door de dorpelingen op aangekeken dat zij onrust veroorzaakte. De broers en zussen kwamen bij elkaar om te praten over de problemen. Wat moesten ze beginnen? Wie wist een middel om haar te verbannen? Ze moest terugkeren naar het dodenrijk.
De oudste broer deed een voorstel: "Laten we het een van de paters vragen uit het kruisherenklooster Sint-Elizabeth. Als die ons niet helpen kan, wie dan wel?" Men zag wel wat in dat advies, en men vroeg dus een van de goede paters of hij de familie uit hun nood wilde verlossen. Hij stemde in.
Al de volgende nacht keerde de geest van de ongelukkige niet meer bij haar broers en zusters terug en konden ze eindelijk eens rustig slapen. De pater had de schim naar de Gravenberg geleid.
Kom daar niet in de buurt als u bang bent voor de stem van de doden. Want nog altijd kunt u daar haar klagelijke echo horen: ze konden mij helpen, maar ze wilden het niet. Ze konden het, maar wilden niet. Geslacht op geslacht heeft men de jammerklacht van de arme rusteloze ziel gehoord, en zo zal het blijven tot het einde der tijden...
*   *   *
Samenvatting
Volksverhaal over een jong meisje wat haar belofte verbreekt.. Een jong meisje belooft haar verloofde dat als ze niet trouw aan hem blijft, ze de kerk een ton olie zal schenken. Ze wordt verliefd op een ander en sterft. Ze keert terug als geest en blijft eeuwig ronddolen.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen