De stalknecht Kuno
Het is oktober en nog vroeg in de morgen. Over het land achter de duinen liggen nog de schaduwen van de nacht, maar de torenspits van het kasteel van Reynoud van Brederode glinstert reeds in het licht van de rijzende zon. Tevergeefs echter ziet Reynoud, die ter jacht wil, op het binnenplein naar zijn stalknecht uit. "Kuno!" buldert zijn stem.
En dan komt Kuno daar aan, hijgend en bevreesd. Hij is te laat, ja, en zijn Heer kan zo heftig zijn in zijn toorn. Met nederig gebogen hoofd hoort hij dan ook diens verwijten aan. Hij heeft ze verdiend, hij moet te rechter tijd op zijn post zijn. Dan echter gaan zijn schouders plotseling met een ruk omhoog. Wil zijn Heer slaan? Nee, nee, dat zou hij niet kunnen verdragen! Maar reeds rijst Reynouds hand en fel blikkert de boosheid in zijn ogen. "Niet doen, Reynoud, niet doen!" Een stem met een wonderzachte klank. Reynouds hand blijft in de lucht staan. Met flikkerende ogen ziet hij om.
Snel daalt Joanna, zijn gade, de brede trappen van de stoep af. "Wees niet boos op me, Reynoud. Spaar Kuno om mijnentwil." Hij is gewillig genoeg, en slaag is een bittere straf voor zo'n jongen. "Vrouwenpraat," gromt Reynoud donker, maar toch, hoewel onwillig, zakt zijn hand. "Pak je weg!" snauwt hij naar Kuno.
Het binnenplein is nu vol geluid. De schildknapen brengen de hinnikende paarden, de jachthonden blaffen, er is druk stemgeroep, de valkenier komt met de valken. De torenspits glanst in het licht, het wordt een schone dag. Met een stoot op zijn hoorn geeft Reynoud het sein tot vertrekken. Op de deinende paardenruggen rijden Reynoud en Joanna vooruit, de stoet volgt.
"Ik dank je, Reynoud," zegt Joanna. Haar stem lacht en roept een wederlach op de lippen van de ridder te voorschijn.
"Een stalknecht moet op tijd zijn," gaan echter grommend zijn woorden nog.
"Dat moet hij," zegt Joanna met een glimlach. "Maar de slaap is zoet, voor wie nog zo jong is."
Door het Velzer bos gaat de weg. Achter de jachtstoet dwarrelen de gelende bladeren door de ochtend naar de aarde. Langs de Beverwijk en verder voert hen de tocht. In de duinen van Castricum worden de honden losgelaten. De valkenier ontdoet een vangvogel van strik en bellenkap.
"Pas nu op, blauwgevederde reiger!" Hoog werpt Joanna haar valk uit, die met snelle vleugelslag stijgt. Helder is de lucht. Zal zijn scherp spiedend oog spoedig buit ontdekken? Met gespannen aandacht ziet Joanna hem na... Dan hoort ze naast zich plotseling een gesmoord geluid. Er ligt angst in en onheil. Ze blikt snel om en ziet de stalknecht naast zich staan. "Kuno?"
"Vrouwe!" Hij verfrommelt zijn muts in zijn bevende handen. "De Vrouwe was zo vriendelijk! Ik heb scherp opgelet. Er is verraad, Vrouwe! Ik durf onze Heer niet... De grauwmuts is in het duin! Bloemensteijn, de afgezette Kabeljauw, Vrouwe!"
Er gaat een schok door Joanna heen. Hoog richt ze zich op, uitziende naar Reynoud. Als het waar is wat Kuno zegt, dan dreigt er inderdaad gevaar. Aartshertog Albrecht van Beieren bevestigde Reynoud pas in zijn ambt van baljuw over de Kennemer landen en zette daarvoor de Kabeljauw Jan van Bloemensteijn af. De Aartshertog wenst geen Kabeljauwen maar Hoeksen op de hoge posten in zijn landen. En hij heeft gelijk! Wat betekent zo iemand als Jan van Bloemensteijn nu, vergeleken bij haar Reynoud! En dreigt deze Kabeljauw nu met sluipend verraad? Zou hij het wagen Reynoud langs sluipwegen te overvallen? Ze weifelt.
"Je vergist je, knaap!"
"Vrouwe, ik ken het blazoen van die Kabeljauw wel! En er zijn nog vele anderen ook! Ik zag speren blinken in het zuiden, veel speren. Vrouwe, ze sluiten ons in! Er is nog maar één uitweg, noordwaarts naar Castricum. Vrouwe, waarschuw toch Heer Reynoud!"
Nog weifelt Joanna. Haar eigen gedachten zijn zo zuiver. Niets zou zo verachtelijk zijn als zulk verraad. Mag ze daarvan zelfs iemand als Jan van Bloemensteijn verdenken?
"Je moet je vergissen, Kuno. Ik..."
Daar daalt de valk eensklaps op haar hand. Hij is zonder buit. Keert haar beste valk zonder buit weer? Dan is er iets niet pluis. Heeft ook hij het onraad bespeurd? Zijn ogen zijn nog scherper dan die van Kuno!
Reeds grijpt ze haar zilveren hoorn en blaast erop. De duinen weerkaatsen de klank, veelvuldig en vol dreiging. Reynoud komt aangestormd op zijn ros, vragend. Zij vertelt hem snel wat Kuno gezien heeft.
Hij gelooft het niet. "Die lummel heeft met angstogen gekeken. Hij verbeeldt zich wat!"
"Maar mijn valk dan, Reynoud? Die keert zonder reden niet zo snel zonder buit van zijn jacht terug! Het is de vogel van een edelvrouw, Reynoud!"
Dit overtuigt hem. Nu blaast ook hij op zijn hoorn. "Verzamelen! Op naar Castricum!"
Met tegenzin zet de stoet zich in beweging. Een schildknaap wijst plotseling: ver vooruit rent spoorslags een ruiter. "Kuno!" roept Joanna. "Mijn lastpaard!" roept Bolt, de valkenier, meteen daarop. "Die vent weet, wat dat paard waard is. Hij gaat er vandoor. Verraad? Pleegde Kuno verraad?"
Woedend zet Reynoud zijn paard aan en rent zijn stalknecht achterna.
"Reynoud!" Een vrouwenstem roept helder en wat bevend door de morgen. Maar Reynoud van Brederode hoort dit reeds niet meer. Hij zal die valsaard, die luiaard, die verrader! Wil hij dat paard misschien stelen?
Nu is hij dicht genoeg genaderd voor een schot. In volle vaart legt hij een pijl op zijn boog, in volle vaart schiet hij. Getroffen! Dwars door de arm van die booswicht joeg hij zijn pijl! Zo, die heeft zijn deel, die zal niet ver meer komen! Terug nu! Weer blaast Reynoud in zijn hoorn. "Halt, terug, en weer ter jacht!" Er gaat een juichkreet op onder de mannen, maar een vrouwenmond vertrekt pijnlijk, ongezien.
Ter jacht weer! De honden zijn echter onrustig. Ze willen niet mee. Ze omringen de stoet dreigend blaffend, met een boos nagrommen in hun keel. De mannen aarzelen. Wat nu weer? Plotseling verschijnt een troep ruiters met grauwe bonnetten op boven op een naburig duin.
De Kabeljauwen! Reynoud trekt meteen zijn zwaard, strijdlustig. "Er op los, mannen!"
Joanna omklemt echter zijn stijgbeugel. "Niet aldus, Reynoud! Er zijn er te veel. Dit is de dood zoeken!" Reynoud grauwt haar toe. Dit is de tweede maal, dat ze zich deze morgen in zijn weg stelt. Maar ze geeft niet toe, haar ogen blijven dringend vragend in de zijne. "Dit is geen moed, Reynoud, dit is roekeloosheid! Kijk dan, kijk!"
Een haag van speren rijst rondom op de duinen glanzend naar de hemel. "Dit is overmacht, Reynoud!"
Als daarstraks bij de honden is nu een donker, onheilspellend grommen in Reynouds keel. Het is een moeilijke strijd voor een ridder.
"Reynoud, toe nu!"
Dan bukt hij zich eensklaps en heft zijn gade voor zich op het paard.
"Naar Castricum," luidt zijn bevel. "Naar het dorp toe!"
De stoet wijkt in draf.
Jan van Bloemensteijn volgt - zichtbaar, onzichtbaar - met zijn bende. Hij haast zich niet. Hij heeft de vogel geknipt. Daar is hij zeker van. Het laatste uur heeft voor zijn vijand, Reynoud van Brederode, geslagen.
Maar wat is dat? De torenklok slaat! Nee, de torenklok klept! Onraad, onraad klept die over de landen. Te hulp, te hulp!
De mannen van Bloemensteijn trekken nog voorzichtiger voorwaarts.
De mannen van Brederode zien verwonderd op, sneller jaagt de stoet dorpwaarts. Ze redt zich in de kerk. Reeds snellen er dan Castricummers hun huizen uit. Te wapen! De klok klept! Ieder op zijn hoefslag! Met balken en banken versterken intussen Brederode's mannen elke deur van de kerk. De klok klept. Onraad! Te wapen! Van buiten dringt een verward, steeds aanzwellend gedruis tot hen door. Volk verzamelt zich. Er daagt redding.
Reeds verwijderen ze balken en banken weer. Ze zijn geen blodaards, die anderen voor zich willen laten vechten.
"Te wapen, mannen!" roept Reynoud.
Feller klept de klok. Joanna weerhoudt haar gade nu niet. Met de hand aan het zwaard snelt deze naar buiten. Plotseling echter houdt hij zijn schreden in. De klokkenluider bracht redding! Eerst wil hij zien, wie dat is. Hem hoort zijn dank. Hij bestijgt de trap, die kraakt onder zijn machtige gestalte. Een jongen hangt aan het klokkentouw. Met één arm trekt hij, de andere hangt machteloos neer. Bloed druipt hem uit arm en zijde. "Kuno!"
"Heer, ik dacht..." Even fel als eerder de boosheid slaat nu de spijt door Brederode's hart heen. "Kuno! Dat vergeet ik nooit, hoor je! Jouw lot zal voortaan een beter lot zijn, of mijn naam is geen Brederode meer! Joanna, jij bent getuige van wat ik gezegd heb!"
Dan ijlt hij reeds weer weg. Het tumult rondom de kerk stijgt. De strijd eist hem op. Hoog van de torentrans roept hij de Castricummers tot die strijd, dan daalt hij af en werpt zich met zijn mannen als het weerlicht over de Bloemensteijners, verslaat ze en vervolgt ze tot voorbij Heemskerck nog. Als hij als overwinnaar met de zijnen keert, slaat zijn hart heftig van vreugde, dankbaar is hij om de overwinning, dankbaarder nog om de daad, die Kuno voor hem verrichtte. Ver voor zijn troep uit draaft hij naar de kerk toe.
Hij treedt er snel binnen. Eenzaam vindt hij Joanna daar, gebogen over een liggende gestalte.
"Joanna!"
Ze heft de ogen naar hem, ze zijn rood geschreid. "Hij is gestorven, Reynoud!"
Eerst rechten zich de schouders van de grote, barse man in weerstand. Dan buigt hij langzaam het hoofd en zinkt naast zijn vrouw op de knieën. "Joanna?"
Zijn hand schuift eerbiedig een blonde lok van het dode voorhoofd weg. Dan blijft zijn blik strak op Kuno's mond gevestigd. Daar ligt zo'n vredige, rustige lach omheen. Joanna heeft hem de ogen toegedrukt. "Zo'n schone dood stierf hij, Reynoud!"
Moeilijk knikt de ridder. "Hij door ons, Joanna." Zwaar berouw ligt in die weinige woorden.
"Hij voor ons, Reynoud!"
In deze woorden beeft zacht het licht, dat God in Joanna's hart heeft gelegd en dat ook in Kuno's jonge leven heeft geschenen. Nu nadert luid gerucht. De twee mensen bij Kuno rijzen echter niet. Wijd gaan de kerkdeuren open. Het gerucht verstomt meteen. Geluidloos vult zich het godshuis. Mensen knielen. Een zacht gemurmel begint rond te gaan. "Hij voor ons." Stil gaan deze woorden nu van mond tot mond, van hart tot hart. De klok begint te luiden, met een warme, doordringende klank. De zon legt een lichtplek om het hoofd van de stalknecht. De lach om zijn mond verdiept zich nog. Vrede zij zijn ziel. Amen.
* * *
Samenvatting
Een Noord-Hollandse sage over de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Tijdens de jacht ontdekt de stalknecht Kuno dat ze in een hinderlaag dreigen te lopen van de vijand van zijn heer. Hij waarschuwt hem, maar wordt niet geloofd. Op weg naar Castricum om hulp te halen, wordt de stalknecht door zijn heer neergeschoten. Toch weet Kuno nog de stad te bereiken en de kerklokken te luiden...
Toelichting
Meer info over de Hoekse en Kabeljauwse twisten: zie Wikipedia.
Trefwoorden
velzen, sage, historisch-verhaal, valkenier, hoekse en kabeljauwse twisten, stalknecht, jagen, castricum, cor bruijn, valk, duinen, beverwijk, jacht, verslapen, uitslapen, kerkklok, noord-holland
Basisinformatie
- Herkomst: Noord-Holland, Nederland
- Verhaalsoort: sage, historisch-verhaal
- Leeftijd: vanaf 12 jaar
- Verteltijd: ca. 12 minuten
Populair
Verder lezen