De sprekende Boeddha
Er was eens een rijke boer die slechts één dochter had. Dit meisje was zo mooi als jasmijnbloesem. Ze had fonkelende ogen en haar ravenzwarte haar viel in twee vlechten over haar schouders. Ze zat vaak aan haar spinnewiel en spon dan een draad die zo dun was als spinrag. Bovendien had ze een lieflijke stem, waarmee ze dikwijls zong onder het werk. Alle jongens uit de omgeving waren verliefd op haar, maar ze sloeg hun aanzoeken vriendelijk af.
Er was op de boerderij van haar vader ook een herder in dienst, die slank en toch sterk, ijverig en aardig was. Iedereen mocht hem graag, want hij was vrolijk en had voor elk mens een vriendelijk woord. Hij was wel arm en altijd platzak, maar hij had er geen last van, hij zong en floot de hele dag en keek nooit ontevreden, ook al kreeg hij vaak het zwaarste werk opgedragen. Het mooie meisje had medelijden met de herder. Als ze hem zag, groette ze hem altijd vriendelijk en lachte hem toe. Dan bleef hij vaak enkele ogenblikken als aan de grond genageld staan. Zodra hij het meisje echter een blik toewierp, vloog het bloed haar naar het gezicht. En zo, zonder precies te begrijpen hoe het was gebeurd, werden ze verliefd op elkaar. Steeds vaker zorgden ze ervoor dat ze elkaar tegenkwamen.
De vader had echter allang een man voor zijn dochter uitgekozen. Het was de zoon van een grootgrondbezitter die nog rijker was dan hijzelf. Een herder zou nooit in aanmerking komen, de bruidegom moest rijk zijn.
Het meisje wist dit en de herder ook, en daarom hielden ze hun liefde geheim. Als de jongeman alleen was, dacht hij er voortdurend over na hoe hij de vader van het meisje te slim af kon zijn, want tot andere gedachten zou hij hem nooit kunnen brengen.
Op een dag kwam het toeval hem te hulp. Er heerste een muizenplaag en men had hem daarom opgedragen overal in huis en op het erf muizenvallen uit te zetten. De slimme muizen omzeilden de vallen, maar op een dag klapte er toch een val dicht. Toen de herder kwam kijken, spartelde er een jong muisje in. Het diertje leefde nog, maar zijn rechterachterpootje zat vastgeklemd. Tot zijn verbazing hoorde de herder het muisje met een menselijke stem praten en jammeren.
"Laat me los, laat me los!" smeekte een ijl, hoog stemmetje.
"Wat heeft dit te betekenen?" vroeg de herder verbijsterd en toch ook nieuwsgierig.
"Ik ben een prins," piepte het diertje, "ik ben de zoon van de muizenkoning. Als je me laat lopen, dan kun je op een hoge beloning rekenen, daar zal mijn vader voor zorgen!"
"Tja, als dat waar is, wil ik er wel over nadenken. Maar ik moet eerst je vader zien, dan zal ik een beslissing nemen," zei de jongeman.
Daarop floot de muizenprins. Enkele ogenblikken later klonk er geritsel en getrippel en flitste er iets voorbij - en plotseling stond de muizenkoning voor de herder.
"Voor zover het in mijn macht ligt, zal ik elke wens van je vervullen als je mijn zoon vrijlaat," zei de muizenkoning.
"Ik geloof je," zei de herder. "Kun je in één week met al je onderdanen een onderaardse gang graven van hier tot de tempel?"
"Dat is een peulenschil voor ons," zei de muizenkoning, "dat kan ik je beloven!"
Daarop liet de herder het muisje vrij.
"We beginnen vannacht al," zei de muizenkoning, "maar stoor ons niet bij ons werk."
De herder hoorde nog hoe de muizenkoning al zijn onderdanen bijeenriep, maar daarna werd het stil. Wie die avond echter heel goed luisterde, die had onder de vloer een licht getrippel en getrappel kunnen horen; het leek wel alsof er zand ruiste en steentjes wegrolden.
Na een week was de gang klaar. Hij liep van de schuur van de boer naar de tempel aan de bosrand en eindigde precies onder een reusachtig Boeddhabeeld, zonder dat er iets van te zien was.
De moeder van het meisje was een vrome vrouw, die elke morgen naar de tempel ging, voor het grote Boeddhabeeld neerknielde en bad. Ze bracht ook elke keer een kleine offergave voor de godheid mee en legde deze voor het beeld neer.
"Amitabo, amitabo," bad ze, "bescherm ons deze dag, houd onze hele familie de hand boven het hoofd en laat ons ooit de drempel van het paradijs overschrijden."
Toen ze deze morgen met een kom rijst aankwam en haar gebeden zei, keek ze met één oog op naar de grote Boeddha, om te zien of hij vandaag weer net zo hemels glimlachte als altijd. De Boeddha vertoonde inderdaad zijn eeuwige, ondoorgrondelijke glimlach en dus was ze tevreden. Ze wilde al naar huis gaan, maar er klonk plotseling een gedempt geluid, het houten beeld begon te wankelen en een doffe stem verkondigde: "De drempel van het paradijs zullen jullie alleen overschrijden als jullie je dochter laten trouwen met de herder die bij jullie in dienst is."
De vrouw kromp ineen, haar mond viel open, ze leek door de bliksem getroffen. De ene rilling na de andere liep haar over de rug. In de ochtendschemering die in de tempelhal hing, glimlachte het Boeddhabeeld zoals altijd zijn ondoorgrondelijke glimlach. De vrouw durfde zich eerst nauwelijks te verroeren, maar ze boog toch voor de grote Boeddha, haastte zich de tempel uit en rende naar huis.
De herder was op het erf aan het werk toen hij de boerin van de tempel zag komen, het erf over zag rennen en naar binnen zag stuiven. Hij kwam wat dichterbij om te horen hoe ze haar man buiten adem vertelde dat het grote Boeddhabeeld in de tempel zojuist tegen haar had gesproken.
"Wat een onzin!" zei de boer met een ongelovig lachje. "En wat heeft de godheid je dan verteld? Had je vanochtend nog zo'n slaap dat je in de tempel liep te dromen?"
"Nee, nee, het is echt waar. De Boeddha heeft met een diepe stem tegen me gesproken. Hij zei dat wij allebei nooit de drempel van het paradijs mogen overschrijden als we onze dochter niet met de herder laten trouwen!"
"Wat? Ook dat nog! Ik moet mijn dochter aan zo'n armoedzaaier ten huwelijk geven? Dat zijn toch zeker boze dromen?"
Toen werd de vrouw zo kwaad dat ze haar man toeschreeuwde: "Je beledigt de godheid! Ik heb het niet gedroomd, ik heb alles met mijn eigen oren gehoord. En de grote Boeddha heeft zich ook bewogen, zo waar als ik hier sta!"
"Luister nu eens, vrouw," antwoordde de man, "sinds wanneer spreekt een Boeddhabeeld met een menselijke stem? Zolang er mensen in dit dorp wonen en zolang de tempel bestaat, is dat nog nooit voorgekomen!"
De vrouw ging voor haar man staan en zei beledigd: "Geloof je me niet? Ga dan zelf naar de tempel en overtuig je!"
De man begon te twijfelen. Hij was al vele jaren met zijn vrouw getrouwd. Over dromen had ze eigenlijk nog nooit iets gezegd. Wat was er aan de hand? Hij begreep dat hij inderdaad overtuigd moest worden. Hij had nooit een hoge dunk gehad van de krachten van het Boeddhabeeld in de tempel. Het was immers maar een dorps-Boeddha, maar ja, je kon nooit weten. Met goden viel niet te spotten, een mens wist maar nooit wanneer ze regen en wanneer ze zonneschijn zouden sturen.
De volgende ochtend stond de boer vroeg op en ging met een kom vol rijst en varkensvlees naar de tempel. Hij betrad de tempelhal en zag daar de grote Boeddha onbeweeglijk als altijd op zijn lotustroon zitten. Er hing zo'n diepe stilte, dat het wel leek alsof de tijd in de tempel had stilgestaan. De ruimte straalde een sfeer van eeuwigheid uit.
Plotseling ritselde er iets, er klonk een dof geluid, het Boeddhabeeld helde naar rechts, bleef even zo staan, helde vervolgens naar links en toen verkondigde een holle stem: "De drempel van het paradijs kunnen jullie alleen overschrijden als jullie je dochter met de herder die bij jullie werkt laten trouwen!"
De herenboer stond als door de bliksem getroffen. Het was dus toch waar! De Boeddha had gesproken! Er was geen twijfel mogelijk! De man voelde zijn knieën knikken en hij begon te trillen. Hij durfde de Boeddha nauwelijks aan te kijken voordat hij op zijn knieën viel en stamelde: "Amitabo, vergeef me. Ik zal alles, alles doen wat u beveelt, maar wees ons genadig!"
Totaal overstuur wankelde de man naar huis.
"Vrouw, het is waar. De Boeddha heeft gesproken! En het is zijn wil dat wij onze dochter aan de herder ten huwelijk geven. Blijkbaar is het een hemelse beschikking!"
Ze waren het erover eens dat ze de wil van de Boeddha zo snel mogelijk moesten uitvoeren.
Er werd een gunstige dag bepaald voor het huwelijk en er werden vele gasten uitgenodigd.
Drie dagen en drie nachten werd er feest gevierd, er werd gegeten en gedronken en het verhaal over de Boeddha in de dorpstempel die het bruidspaar had samengebracht, deed steeds opnieuw de ronde.
Het Boeddhabeeld in de tempelhal kreeg in de weken na de bruiloft veel meer aanloop dan ooit tevoren. Er kwamen vooral jonge meisjes en ook de vrouw van de herder bracht regelmatig de heerlijkste offergaven naar de tempel.
"Wat een geluk," zei de jonge vrouw vaak tegen haar man, "dat we zo'n goede Boeddha in onze tempel hebben. Ons geluk hebben we aan hem te danken!"
De herder glimlachte dan en antwoordde: "Hij heeft het oneindig goed met ons voor. Zo zie je maar dat een dorps-Boeddha soms meer kan dan een Boeddha in een koninklijk paleis!" De slimme herder verried aan niemand, ook aan zijn vrouw niet, waarom de godheid juist hen zo had geholpen.
* * *
Samenvatting
Een grappig Tibetaans verhaal over een onmogelijke liefde. Als een herder niet mag trouwen met de beeldschone dochter van een rijke boer brengt een sprekende muis hulp.
Trefwoorden
herder, bruidskeuze, onmogelijke liefde, boeddhabeeld, muis, dochter, schelmenverhaal, boeddhistisch-verhaal, grappig verhaal, list, boeddha, tibet, muizenkoning, hulp
Basisinformatie
- Herkomst: Tibet
- Verhaalsoort: boeddhistisch-verhaal, schelmenverhaal, grappig verhaal
- Religie: boeddhisme
- Leeftijd: vanaf 9 jaar
- Verteltijd: ca. 11 minuten
Thema
Populair
Verder lezen