De slimme tovervogel
In het noordelijk Khanghai-gebergte leefde eens een slimme tovervogel. Hij was buitengewoon wijs en kon de taal van de mensen spreken. Machtige vorsten en heersers over vele volkeren en rijken hadden mensen uitgestuurd om hem te vangen, maar het was nog niemand gelukt. Toch was de slimme tovervogel niet op de vlucht gegaan. Hij zat in een dennenboom met prachtige naalden die al tienduizend jaar heen en weer bewogen in de wind. Te midden van de wiegende naaldbosjes kwinkeleerde de vogel met zijn heerlijke stem.
Steeds opnieuw waren er mensen die deze slimme tovervogel wilden vangen en daarom legde de een na de ander de moeilijke weg af. Op een dag hoorde ook koning Irteger, de heerser over de volkeren in het oosten, van de tovervogel. "Wat is dat voor een merkwaardig dier? Iedereen die naar hem op zoek gaat, laat zich door hem beetnemen," zei hij. "Wanneer ik ga, zal het me op de een of andere manier moeten lukken hem te vangen!" En zo ging ook hij op pad.
Koning Irteger bereikte het noordelijk Khanghai-gebergte en hij vond de dennenboom met de prachtige naalden die al tienduizend jaar in de wind bewogen. De slimme tovervogel vluchtte niet voor hem, maar liet zich braaf vangen. Koning Irteger was in de wolken. Toen de moeizame terugreis begon, sprak de wijze tovervogel: "Verheven koning, het was niet moeilijk mij te vangen, maar zolang ik in uw bezit ben, mag u niet treurig zijn of in stilte reizen. Lukt dat niet, dan zal ik ogenblikkelijk wegvliegen en u krijgt me dan niet te pakken. Het is noodzakelijk dat een van ons beiden onder het reizen een verhaal vertelt!"
Toen koning Irteger daarop "Goed, begin jij dan maar" had geantwoord, stak de slimme tovervogel van wal met zijn verhaal.
"In deze streek leefde eens een jonge jager met een trouwe hond. Op een dag waren ze op jacht en kwamen ze bij een bergpas waar een tweewielige kar vol zilverstukken het had begeven. De eigenaar van de kar zat er wanhopig naast, hij wist niet wat hij moest beginnen. De jager groette hem en ging tegenover de man zitten. Terwijl ze tabak rookten, zei de eigenaar van de kar: "Eerbiedwaardige jager, ik wil graag naar het dorp gaan om een wagenmaker te zoeken. Blijf jij intussen hier zitten met je trouwe hond en pas op mijn kar!"
De jager had er geen bezwaar tegen. Hij bleef zitten om de wagen te bewaken en de eigenaar verliet opgelucht de bergpas.
Toen het avond werd, en de eigenaar van de kar nog steeds niet was teruggekeerd, begon de wachtende jager zich ongerust te maken over zijn oude moeder, die slecht zag en zich niet alleen kon redden. Hij zei tegen zijn hond: "Blijf hier op wacht zitten tot de eigenaar van de kar terugkomt. Zorg ervoor dat rovers niets stelen! Ik ga naar huis om voor mijn moeder te zorgen en haar eten te geven." Daarop ging hij naar huis. De hond deed trouw wat zijn baas hem had opgedragen. Hij liet de koeien die de wagen moesten trekken niet stelen en bleef als een goede wachtpost in kringen om de kar heen draaien. In het holst van de nacht kwam de eigenaar, die heel ver had moeten lopen om een smid en een wagenmaker te vinden, bij de kar terug. Daar zag hij de hond die in zijn eentje trouw en waakzaam de wacht hield. Dat was pas een brave hond, vond de man, en als dank liet hij het dier een zilverstuk in zijn bek nemen. Daarmee stuurde hij hem naar huis.
De jager stond thuis al in de deuropening op hem te wachten en zodra de hond bij zijn baas was, legde hij het zilverstuk voor hem neer. De jager was teleurgesteld en werd boos. "Ik zei dat je de bezittingen van die man goed moest bewaken! En nu kom je met een gestolen zilverstuk aanzetten!" Hij pakte een knuppel en sloeg zijn hond dood."Na dit verhaal zei koning Irteger: "Stel je dat toch eens voor! Zo'n trouwe hond ten onrechte dood te slaan!" Het deed hem oprecht verdriet.
"Nu bent u treurig," zei de tovervogel en hij vloog weg.
"Waarom heb ik mijn belofte om niet treurig te worden verbroken?" vroeg koning Irteger zich af. Hij had er een geweldige spijt van en ging opnieuw naar het Khanghai-gebergte. Toen hij terugreisde met de slimme tovervogel uit de mooie den die al tienduizend jaar lang in de wind heen en weer wiegde, vertelde het slimme dier hem een ander verhaal.
"Eens leefde in dit land een vrouw die een aardige kat bezat. Op een dag moest de vrouw water gaan putten en ze droeg haar kat op: "Pas goed op mijn kleine jongen in de wieg!" De kat ging naast de wieg liggen en verjoeg de vliegen die in de buurt van de baby kwamen. Intussen sloop een grote muis naar binnen. Hij wilde aan het oor van het jongetje knagen, maar de kat werd woedend en joeg hem het huis uit. Daar maakte een dikke muis gebruik van. Hij beet een van de oren van het jongetje af, zodat het kind begon te huilen van pijn. De kat, die de andere muis achternazat, schrok heftig. Hij maakte rechtsomkeert en ging weer naar binnen. Daar ving en verscheurde hij de vette muis achter de deur. Er kwam veel bloed uit de hoofdwond van het jongetje en toen de vrouw dit bij haar terugkeer zag, werd ze zo boos dat ze de kat doodsloeg.
"Ik heb die ellendige kat opgedragen goed op mijn kleine jongen te passen en nu komt zijn ware aard boven. Hij heeft het oor van mijn kind opgevreten," zei ze. Toen ze later achter de deur een dikke dode muis vond met het oor van haar kind in zijn bek, en besefte dat ze de kat ten onrechte had gedood, brak ze in tranen uit!""Wat een treurige geschiedenis," zei koning Irteger. Hij had zijn gevoelens nauwelijks laten blijken, of de slimme tovervogel was alweer weggevlogen.
Daarop trok koning Irteger voor de derde maal naar het Khanghai-gebergte in het noorden, en toen hij de slimme tovervogel weer uit de tienduizendjarige den had gehaald en de moeizame terugweg aanvaardde, vertelde de vogel opnieuw een verhaal.
"Er was eens een jaar waarin het nauwelijks regende en water schaars was. Het land verdroogde. Nu de voortekenen van een grote ramp steeds duidelijker werden, trok een man met de naam Arbai weg uit de streek om de catastrofe voor te zijn. "Ik ga op zoek naar een gebied waar het niet zo slecht gaat, om daar in vrede te leven," zei hij toen hij op pad ging.
Onder het lopen werd hij echter door de brandende zon geroosterd. Zijn mond en zijn keel werden kurkdroog en hij raakte zo uitgedroogd, dat hij niet meer verder kon. Toen hij aan de voet van een hoge rots zat te wachten op zijn dood, hoorde hij ergens iets druppelen. Van de rotstop viel druppel voor druppel water naar beneden. Arbai was dolblij toen hij dit zag. Hij haalde zijn drinkkommetje te voorschijn en ving het water op totdat het kommetje bijna vol was. Net toen Arbai wilde gaan drinken, kwam er een kraai aanvliegen die met een vleugel tegen het kommetje sloeg zodat al het water eruit spatte.
Arbai was buiten zichzelf van woede omdat zijn water was verspild. "Nu is de hemel zo genadig geweest om me water te schenken, en dan zal dit boosaardige dier me nog laten omkomen van dorst!" riep hij en het lukte hem de kraai te doden met een steenworp. Arbai klom naar boven en zag dat hij niet ver verwijderd was van de plek waar de kraai dood was neergevallen. Toen hij erheen liep, ontdekte hij dat uit een rotsspleet bij de weg koel bronwater borrelde. Het kwam hogerop uit de rots en verdween beneden weer in een gat. Hij dronk zoveel water als hij maar kon en stond op het punt zijn bundel met bezittingen op te halen, toen hij op de top van de rots een reusachtige slang zag liggen. Het beest sliep met zijn giftige tong uit zijn bek en bij iedere ademhaling druppelde zijn speeksel omlaag. Arbai mompelde: "Dus het water dat van de rots drupte was jouw giftige speeksel. De kraai heeft mijn leven gered!" En hij huilde van spijt dat hij de kraai had vermoord."Zodra koning Irteger had geroepen: "Ach, die arme kraai. Hij verloor zijn leven doordat hij een mens hielp die zijn goedheid niet begreep!" zei de slimme tovervogel: "Nu hebt u weer gevoelens getoond!" En weg was hij.
Toen gaf ook koning Irteger het op, net als alle anderen die de moeizame tocht hadden aanvaard om de tovervogel te vangen.
* * *
Samenvatting
Een raamvertelling uit Mongolië. Een raamvertelling met drie verhalen, waarin achtereenvolgens een hond, een kat en een kraai de mens behulpzaam zijn, maar het met de dood moeten bekopen omdat de geholpene in eerste instantie achterdochtig is en slecht over de dieren denkt.
Toelichting
Het Khanghai-gebergte is een bergmassief in het noorden van de Mongoolse Volksrepubliek. Tussen het Khanghai- en het Kenteigebergte ligt het oorspronkelijke thuisland van de Mongoolse stammen.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Mongolië
- Verhaalsoort: volkssprookje, raamvertelling
- Leeftijd: vanaf 8 jaar
- Verteltijd: ca. 10 minuten
Thema
Populair
Verder lezen