donderdag 21 november 2024

Volksverhalen Almanak


De slangengeest en de toverspiegel


Lang geleden leefde er een arme houthakker die maar één zoon had. Op een dag werd hij zwaar ziek. Hij riep zijn zoon bij zich en zei: "Wanneer ik mocht sterven, neem dan mijn arbeid over en ga elke dag naar het bos. Je mag daar bomen kappen zoveel je wilt, alleen die grote cipres aan het eind van het bos moet je laten staan."
Twee dagen later stierf hij en werd hij door zijn zoon begraven. Ochran, zo heette de zoon, trok daarna elke dag het bos in en kapte bomen. Alleen de cipres liet hij staan. Op een dag bekeek hij deze boom wat nauwkeuriger en dacht: "Wat is er nu voor bijzonders aan die boom? Hij zou mij aardig wat hout opleveren!" Hij hief zijn bijl al op om hem op de stam te laten neerdalen, toen de cipres in beweging kwam en wegliep. "Dat is al te gek," dacht Ochran, "een boom die kan lopen! Zo iets heb ik nog nooit meegemaakt." Hij besteeg zijn ezel en ging de boom achterna, maar hij kon hem niet inhalen. Intussen viel de schemering in en vond hij het beter de achtervolging maar te staken. Hij bond zijn ezel aan een boom en strekte zich op het gras uit om de ochtend af te wachten. Toen hij de volgende ochtend wakker werd, merkte hij dat van zijn ezel alleen het skelet over was. "Dat mag niet hinderen," dacht hij, "ik zal verder te voet gaan." Hij liep in de richting waar hij de cipres het laatst gezien had en kreeg hem spoedig in de gaten. Het werd een achtervolging zonder einde. Wanneer hij even stil stond, maakte de cipres op de plaats halt, en liep hij harder, dan bewoog de boom zich ook sneller.
Na twee dagen kwam hij op een plek waar een olifant en een grote slang met elkaar aan het vechten waren. Men kan het geloven of niet, maar het gevecht eindigde doordat de slang de olifant verzwolg. De slagtanden van het dier bleven echter in de keel van de slang steken en staken naar buiten. "Help mij alsjeblieft!" smeekte de slang. "Breek de slagtanden af, dan zal ik je rijkelijk belonen." Met alle kracht die hij bezat, sloeg Ochran met zijn bijl de slagtanden af en de slang slokte de olifant naar binnen.
"Hartelijk dank, jongeman!" zei de slang. "Je zult geen spijt van deze daad hebben." Zij begaven zich beiden op weg en kwamen bij een bron. "Wacht hier even op mij, terwijl ik een bad neem," zei de slang. "En wat er ook mag gebeuren, wees niet bang!"
Toen de slang in het water plonsde, brak er een geweldige storm los, de ene bliksemflits volgde op de andere en de donderslagen waren niet van de lucht. Maar zodra de slang weer uit het water dook, was alles weer rustig.
Zij vervolgden hun weg en kwamen eindelijk bij een huis op een vlakte. "Dat is het huis van mijn moeder," verklaarde de slang. "Wanneer zij de deur opent en je ziet, zeg dan dat je een bloedverwant van mij bent. Zij zal je uitnodigen binnen te komen en dat mag je gerust doen. Drink alleen niet van de koffie die zij je zal aanbieden en eet niet van het vlees dat zij je voorzet. Maar er hangt een kleine spiegel in de hoek van de kamer bij de deur. Daar moet je om vragen."
De slangengeest klopte aan de deur en een oude vrouw opende deze. "Treedt binnen, broeder!" zei de slang tegen de jongeman achter hem. "Waar heb je die broer van je opgescharreld?" vroeg de moeder. "Hij heeft mijn leven gered," antwoordde haar zoon en hij vertelde haar wat er gebeurd was. Zij gingen naar binnen en de vrouw bood de jongeman koffie aan en een stuk gebraden vlees. "Het spijt me," zei Ochran, "maar ik heb weinig tijd en ik zal niets tot mij nemen, maar wanneer u mij iets wilt geven, dan zou ik graag dat spiegeltje daar in de hoek hebben."
De vrouw scheen hier weinig voor te voelen, maar toen kwam de slangengeest tussenbeide en zei: "Geef het hem maar, moeder. Hij heeft het verdiend en ik heb hem een bijzonder geschenk beloofd. Met tegenzin haalde zij toen het spiegeltje van de muur en overhandigde het aan Ochran.
De jongeman stak het in zijn zak, nam afscheid van de slang en zijn moeder en begaf zich weer op weg. Wat hij met het spiegeltje moest doen, wist hij eigenlijk niet, maar op een gegeven moment haalde hij het voor de dag en keek erin. Plotseling stond er een geweldige reus voor hem, wiens ene arm de hemel raakte en de andere de aarde. Ochran zou werkelijk geschrokken zijn, wanneer de reus niet vriendelijk had gevraagd: "Wat zijn uw bevelen, sultan?"
"Nou, een hartig maal zou mij wel smaken," antwoordde Ochran. En meteen stond er een gedekte tafel voor hem, beladen met de lekkerste gerechten, terwijl een fles wijn evenmin ontbrak. Nadat hij zich tegoed had gedaan, keek hij nog eens in het spiegeltje en weer stond de reus voor hem: "Wat zijn uw bevelen, sultan?"
"Zorg voor een goed bed," zei Ochran, "en een zangeres om mij in slaap te zingen!" En meteen werden zijn wensen vervuld. "Een toverspiegel van de allereerste orde," dacht Ochran, toen hij zich na een verkwikkende slaap uitrekte. "Ik mag van geluk spreken dat ik die slangengeest ontmoet heb en eigenlijk moet ik die wandelende cipres ook dankbaar zijn."
Hij vroeg zich af wat hij nu zou verlangen en opeens dacht hij aan de dochter van de sultan, over wie hij had horen vertellen dat zij zó knap was dat iedereen die haar zag geen woord meer kon spreken. Hij keek nog eens in de toverspiegel en toen de efriet weer voor hem stond, zei hij: "Verplaats mij naar een paleis waar ik die wereldberoemde sultansdochter zal vinden." Toen hij opkeek, waren de bomen en de lucht verdwenen en zat hij prinsheerlijk op een zetel naast de dochter van de sultan. Zij was niet alleen heel knap, maar ook buitengewoon lief voor hem. Zij kusten en omhelsden elkaar en leefden in een wereld van vreugde en genot.
Intussen had de sultan gemerkt dat zijn dochter uit zijn paleis was verdwenen. Hij liet de hele omgeving afzoeken, zond boden naar alle richtingen uit, maar ondanks al zijn moeiten kon men het meisje niet vinden. Toen kwam er een oude vrouw naar het paleis en vroeg aan de sultan of hij een kist wilde laten maken, goed met zink beslagen, en haar daarin op zee wilde afzetten. Zij zou de sultane ongetwijfeld vinden, beweerde zij, want wanneer zij hier niet gevonden kon worden, moest zij zich over zee bevinden. De sultan had niet veel vertrouwen in deze onderneming, maar hij liet toch de kist maken en toen deze gereed was, werd de vrouw er met het nodige voedsel in geplaatst en liet men de kist wegdrijven. De golven voerden het voorwerp verder en verder tot het na acht dagen op een vreemde kust aanspoelde. De vissers die daar bezig waren, dachten een goede vangst gedaan te hebben en zij waren hoogst verbaasd toen er een oude vrouw uit de kist stapte. "Men heeft mij uit mijn land verstoten," vertelde zij, "en ik hoop hier een nieuw vaderland te vinden. Waar kan ik de bey van deze stad vinden?" Zij wezen haar de weg naar het paleis en daar klopte zij aan de poort. De sultane deed zelf open en de vrouw herkende haar onmiddellijk, maar liet daarvan niets blijken.
"Kan ik niet bij u in dienst treden?" vroeg zij.
"Ik zal het mijn man vragen, wanneer hij vanavond thuiskomt," antwoordde de sultane. "Rust intussen wat uit en maak het je gemakkelijk."
Maar de echtgenoot van de prinses kreeg zij niet te zien. De eerste dag werden twee dagen en de eerste week twee weken en nog steeds had zij geen blik van de bey kunnen opvangen. Het verwonderde de oude vrouw wel dat er iedere dag overvloedige spijzen klaar stonden en dat het gehele paleis er tiptop uitzag, terwijl er geen enkele bediende was. Zij vroeg dan ook aan de sultane waar die heerlijke gerechten vandaan kwamen en wie het paleis schoon hield. "Vraag het mijn man maar," was alles wat de prinses zei. Die avond kreeg zij Ochran voor het eerst te zien en zij bleef zó met haar vragen aanhouden en zij kwelde hem zó dat hij eindelijk iets over de toverspiegel losliet; maar daar bleef het dan ook bij. "Wat zou ik die toverspiegel toch graag eens zien," zei zij de volgende dag tegen de sultane. "Geen sprake van!" zei deze. "Niemand mag er in kijken, zelfs ik niet." - "Zeg mij dan alleen maar, waar hij hem verborgen heeft," hield de oude vrouw aan. Toen liet de sultane zich ontvallen: "Daar boven in die kast, in het linker laatje; de sleutel ervan ligt daar onder het tapijt."
Nu wist de vrouw genoeg en toen de sultane een middagslaapje deed, haalde zij de spiegel tevoorschijn en keek er in.
Daar stond de grote efriet voor haar, maakte een buiging en vroeg: "Wat zijn uw bevelen?" - "Breng mij en de sultane onmiddellijk naar het paleis van haar vader," was het antwoord. "En zorg ervoor dat, wanneer wij vertrokken zijn, dit paleis in een hoop as wordt herschapen."
Toen Ochran 's avonds thuis kwam, zag hij op de plaats waar het paleis gestaan had slechts een hoop as, waar zijn kat miauwend omheen liep. "Wel alle duivels," brulde hij, "dat heeft dat lelijke oude mens op haar geweten!" En hij begon hier te zoeken en daar, en hier te vragen en daar, maar niemand die de prinses gezien had en niemand die kon zeggen hoe dat prachtige paleis ineens in een hoopje as was veranderd.
Toen stak Ochran de zee over en kwam hij bij een stad waarin hij hoopte zijn vrouw te zullen vinden. Hij vroeg of hij hier niet als koksmaatje in de keuken mocht werken en omdat hij er na die lange, vermoeiende reizen zo erbarmelijk slecht uitzag, stond men dit toe. In de keuken legde hij zijn oor goed te luisteren en hoorde hij al gauw dat de sultane na een lange afwezigheid weer in het paleis was teruggekeerd.
Op een dag werd de kok ziek en Ochran maakte van de gelegenheid gebruik om hem te vragen of hij niet mocht koken. De kok die er erg aan toe was en nauwelijks een woord kon uitbrengen, knikte bevestigend en Ochran toog meteen aan het werk. Hij bakte en hij braadde, hij kookte en hij roosterde, hij waste de groenten en hij stroopte de kippen en omdat hij nog iets bijzonders wilde doen, bakte hij een cake en verborg in één stuk een papiertje met de naam: Ochran. Hij zorgde ervoor dat dit stuk, het grootste, aan de sultane werd voorgezet. Zij vond het papiertje en las de naam van haar man. De sultan had zich zó aan de maaltijd tegoed gedaan dat hij in slaap was gevallen en niets had gemerkt. Toen hij knikkebollend zijn ogen even opende, zei zijn dochter: "Vader, de kok die die heerlijke cake heeft gemaakt, mag mij ook mijn koffie brengen. Ik twijfel er niet aan of deze zal zeker even goed zijn."
Zo kreeg het koksmaatje de opdracht de sultane de koffie te mogen inschenken. Fluisterend vertelde de sultane hem wat er met hen gebeurd was en hoe de vrouw aan het spiegeltje was gekomen. Die oude vrouw was toen zij de sultane weer had teruggebracht, tot eerste hofdame benoemd en zij had overal vrije toegang. Toen zij Ochran, die zij onmiddellijk herkende, enkele woorden met zijn vrouw zag wisselen, wist zij meteen hoe laat het was. Zij nam de toverspiegel, die zij altijd bij zich droeg, en wenste de jongeman weer terug op de plaats waar hij vandaan kwam. Daar stond hij weer voor het hoopje as en de kat liep er nog steeds klagelijk miauwend rond. Omdat het dier niets meer te eten had gehad, maakte het nu jacht op muizen en er waren al zoveel muizen gesneuveld, dat de vorst van de muizen nog maar een paar soldaten over had. De muizenkoning zag de vertwijfelde jongeman op een hoop as zitten en hij kreeg medelijden met hem. "Zijn er soms moeilijkheden?" piepte hij. "Nou en of!" antwoordde Ochran en hij vertelde het hele verhaal over de toverspiegel, de oude vrouw en de listige manier waarop zij het voorwerp gestolen had. "Ik zal je helpen," zei de muizenkoning, "op voorwaarde dat je die vervloekte kat de nek omdraait." Het ging Ochran wel aan zijn hart, maar tenslotte ging zijn vrouw hem boven alles en even later lag de kat dood tussen de as.
De muizenkoning riep al de muizen ter wereld tezamen en hij vroeg wie van hen in dat-en-dat paleis leefde en of hij ook iets afwist van die oude vrouw en de toverspiegel.
Een kreupele muis kwam naar voren gestrompeld, kuste de grond voor de poten van zijn vorst en vertelde dat hij gewoonlijk voedsel stal uit een doos van de oude vrouw. Hij had ook gezien dat zij elke avond een spiegeltje nam en het onder haar hoofdkussen verborg.
"Zorg dat die spiegel hier komt!" beval de muizenkoning. "Neem twee jonge, kloeke muizen mee om je te assisteren. De vergadering is hiermee geëindigd." Na een tijd - en de tijd duurt nooit lang in een sprookje - kwamen de drie muizen in het paleis aan. Zij snuffelden hier en zij snuffelden daar en hadden hun honger spoedig gestild. Zij wachtten verder tot het nacht werd en er een volmaakte stilte in het paleis heerste. Toen sprong de kreupele muis op het bed van de oude vrouw en begon met zijn staart aan haar neus te kriebelen.
"Hatsji, hatsji!" nieste de vrouw en daarbij lichtte zij haar hoofd op. Daarna nieste zij nog eens zo hard: "Putsji, putsji," en daarbij ging zij bijna rechtop zitten. Dit was voor de twee andere muizen voldoende om het spiegeltje onder haar kussen weg te grissen en ermee vandoor te gaan.
Toen Ochran het spiegeltje terugzag, sprong hij van blijdschap een gat in de lucht. Na de muizen bedankt te hebben, keek hij meteen in de spiegel en zoals hij verwacht had, stond de efriet weer voor hem en vroeg: "Wat zijn uw bevelen, heer sultan?"
"Voor mij een wapenrusting van goud en het beste paard ter wereld. Om mij heen een leger van goed uitgeruste soldaten en aan het strand een zeewaardige vloot om dit leger te vervoeren." Nauwelijks had hij het gezegd of hij zat geharnast te paard en zag een leger om zich heen waarvan hij het einde niet kon zien. Zij marcheerden naar het strand en scheepten zich daar in.
Zo kwamen zij bij het paleis van de sultan en begonnen dit te belegeren. Nog nooit had de padisjah zo'n grote troepenmacht bij elkaar gezien! Hij liet dan ook onmiddellijk een witte vlag uit een van de ramen wapperen.
Fier en trots schreed Ochran door de paleispoort naar binnen en eiste de dochter van de sultan op. De vorst zat te bibberen op zijn troon en hij was zó bang geworden dat hij niet alleen zijn dochter afstond maar ook zijn gehele rijk.
De oude vrouw leverde Ochran aan de efriet uit. "Geef haar de straf die zij verdient!" zei de jongeman en de reus antwoordde: "Zoals gij beveelt, mijn heer en meester!"
Ochran en zijn vrouw leefden nog lang en gelukkig in het paleis dat nu van hun was. Hij benoemde zijn schoonvader tot Opperbibliothecaris en Buitengewoon Geheim Kamerheer, want tenslotte behoorde hij toch ook tot de familie.
*   *   *
Samenvatting
Een Turks sprookje over hoe een houthakkerszoon sultan wordt. Ochran helpt een slang en als dank krijgt hij een toverspiegel. Deze toverspiegel helpt hem met zijn avonturen en zorgt ervoor dat hij met de dochter van de sultan kan trouwen.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"Volkssprookjes en legenden uit Turkije" door M. Prick van Wely. Elmar B.V., Rijswijk, 1980. ISBN: 90-6120-173-X
Populair
Verder lezen