De slang en zijn pleegouders
Er was eens een oude man die in een bos woonde en geen ander brandhout had dan de oude verrotte bomen die hij om kon hakken. Op een dag stond zijn oude vrouw voor het hutje het vermolmde hout te kloven. Er kroop een jonge slang uit.
"Och," zei de vrouw tegen zichzelf, "kijk dat stomme dier nou dat op de grond kruipt; het kan jongen krijgen en wij mensen kunnen geen kinderen krijgen!"
Toen zei de slang: "Als jullie zo graag kinderen willen hebben, neem me dan bij jullie in huis en breng me groot!"
"Wat?" schreeuwde de vrouw, "kun je praten?"
Daarop nam ze de slang mee naar de kamer en maakte onder de kachel een nest voor hem. Toen kwam de man thuis. De vrouw vertelde hem dat er een slangetje uit de boom gekropen was dat haar had gezegd hem op te nemen.
Dus hielden ze hem, onder de kachel, tot hij zeven jaar oud was. Toen kwam hij op de gedachte dat hij wilde trouwen. En de oude man zei: "Dan moet ik zien dat ik in het bos een slangenvrouw voor je vind." Toen zei de slang: "Nee, pleegvader, ik wil geen slang hebben, ik wil een prinses hebben! Wilt u morgen vroeg op pad gaan en mij de prinses bezorgen?"
"Nee, dat durf ik niet," zei de pleegvader, "ik ben bang dat de koning me in de gevangenis laat gooien."
De slang zei, dat hij rustig kon gaan, als hij het op de goede manier zou aanpakken. Dus ging hij echt naar het paleis en viel op de trappen op zijn knieën. Hij werd in een kamer gebracht waar hij weer op zijn knieën viel en smeekte de koning hem niet te straffen als hij een verzoek tot hem richtte. De koning zei: "Je kunt vrijuit praten! Er zal je niets overkomen!" Toen zei de man: "Ik heb een slang onder mijn kachel, al zeven jaar lang; die wil graag trouwen en verlangt de prinses tot vrouw."
"Als hij voor elkaar krijgt," zei de koning, "dat alle fruitbomen in mijn tuin gouden appels en zilveren appels en gouden bladeren en zilveren bladeren dragen, dan zal hij de prinses krijgen."
Toen de man thuiskwam zei de slang: "Hoe is het gegaan, pleegvader?" Toen zei hij: "Jij moet ervoor zorgen dat alle fruitbomen in zijn tuin gouden appels en zilveren appels en gouden bladeren en zilveren bladeren dragen."
"Dat is toch gemakkelijk, pleegvader!" zei de slang: "U moet naar buiten gaan en alle fruitpitten, pruimenpitten, kersenpitten en alle andere verzamelen in jullie mandje. Vanavond gaat u dan naar de tuin en gooit in iedere boom een handvol pitten, net zolang tot u iedere boom hebt gehad. Als u bij de deur naar de tuin bent moet u eens omkijken hoe het geworden is." Toen hij tenslotte bij die deur kwam en zich omdraaide, leek het net of alle bomen in vlam stonden: ze waren van puur goud.
De volgende dag ging de man 's morgens vroeg naar de koning om te vragen of hij zijn tuin al had gezien. De koning zei dat hij het had gezien en dat de slang zijn dochter ook had verdiend, maar dat hij nog één proef moest afleggen, namelijk al zijn tuinbanken en tuinpaden inleggen met parels en edelstenen.
Toen de man thuis kwam, vroeg de slang: "Hoe is het gegaan, pleegvader?" Hij antwoordde, "Je moet al zijn tuinbanken en tuinpaden inleggen met parels en edelstenen. Hoe moeten we dat doen?" De slang zei: "Maar dat is heel gemakkelijk, pleegvader! U moet op weg gaan en alle soorten scherven verzamelen, ze heel klein slaan en vanavond in de mand doen. Als het helemaal donker is, moet u naar het paleis gaan en de scherven rondstrooien op de banken en paden, overal. Als u dan de tuin uitgaat, moet u eens omkijken hoe mooi alles geworden is."
Toen hij thuiskwam, vroeg de slang of hij iets had gezien. Hij antwoordde ja, alles was als verguld, de paden en de banken. Toen zei de slang: "Wilt u direct morgenvroeg naar het slot gaan en de koning vragen of hij mij nu zijn dochter wil geven?"
De volgende morgen ging hij naar het paleis en vroeg aan de koning: "Heeft u uw tuin gezien?" Die antwoordde: "Ja ik heb hem gezien en de slang heeft mijn dochter ook wel verdiend, maar ik moet hem nog aan één proef onderwerpen: hij moet mijn kasteel in goud veranderen."
Toen ging de man weer naar huis, naar de slang. "En wat zei de koning nu?" vroeg deze. "Hij zegt dat je nog niet klaar bent, je moet zijn kasteel in goud veranderen."
"Dat is toch niet moeilijk," zei de slang. "U hoeft alleen maar naar het bos te gaan, pleegvader, en daar alle groen te halen wat u tot een bundel kunt samenbinden. Dan neemt u het mee in uw mand, gaat naar het kasteel toe en wrijft u alle muren van het kasteel met de bundel af, zo ver als u komt. Voor u weggaat moet u omkijken." Het hele kasteel leek van puur goud.
Toen zei de slang tegen zijn pleegvader: "Wilt u nu naar het kasteel gaan om de koning te vragen of ik zijn dochter mag hebben?" En de koning zei: "Ja, hij heeft haar verdiend en zal haar krijgen ook."
Toen ging de pleegvader terug naar de slang en zei tegen hem: "Nu krijg je de prinses, nu kun je naar het kasteel kruipen."
Maar de slang zei, dat hij in een rijtuig wilde rijden en de pleegvader moest naar de stad om voor die en die dag een rijtuig te bestellen om met de slang naar het kasteel te rijden.
Toen ze door de straten reden, waren alle mensen nieuwsgierig en wilden de slang zien. Maar toen ze hem zagen, werden ze zo bang dat ze weer naar hun huizen liepen en niet meer naar buiten durfden kijken.
Ze kwamen bij het kasteel. De slang maakte de deur van het rijtuig open en kroop naar de trap. De vader en moeder van de prinses stonden voor het raam en zagen het afschuwelijke dier. Ze riepen naar hun dochter: "Pas op jezelf, anders eet hij je op!" Zij zei nee, de slang had haar eerlijk verdiend. Toen renden de ouders naar een andere kamer en deden de deur op slot. Maar de dochter bleef helemaal alleen in de zaal staan. De slang kwam aangekropen en gleed langs haar omhoog, over haar voeten en benen en kwam met zijn kop tot bij haar gezicht. En opeens viel de slangenhuid van hem af en er stond een beeldschone prins. Zij omarmde hem vol vreugde en was buiten zichzelf van geluk. Hij vertelde uit welk koninkrijk hij kwam, wie zijn vader was en hoe men daar kon komen.
Toen ze daar nu zo stonden en lachten en vrolijk waren, dachten de vader en moeder dat er kennelijk toch geen gevaar was, omdat ze hen hoorden lachen. Ze deden de deur open en kwamen binnen en vader en moeder zagen de mooie prins die voor hun neus stond. Ook zij waren dolblij. De vader zag de slangenhuid die op de grond lag, gooide hem in het vuur en verbrandde hem. Opeens keek de prins naar de grond en zag dat zijn slangenhuid weg was. Toen zei hij: "Waar is mijn slangenhuid gebleven?" De vader zei: "Die heb ik verbrand." Toen zei de prins: "Nu ben ik weer in het ongeluk gestort." Hij had de huid moeten geven aan diegene die hem had geholpen.
Aangezien de huid was verbrand, kon hij niets meer geven en werd hij weer in allerlei dieren veranderd. Op het laatst werd hij een duif. Hij fladderde rond in de zaal en kon niet naar buiten omdat deuren en ramen dicht waren. Toen vloog hij naar een raam, stootte door het glas heen en vloog naar buiten. Maar het gebroken glas was scherp en verwondde hem overal aan zijn kop.
Toen hij eenmaal buiten was, vloog hij naar huis, naar het kasteel van zijn vader. Daar ging hij in bed liggen en was zo ziek en zwak, dat men dokters liet halen, maar geen van hen kon hem genezen. Hij lag daar ellendig met pijn, maar niemand kon hem helpen.
Daaraan dacht de prinses en ze was zeer ongelukkig dat ze hem op deze manier moest verliezen. Toen bedacht ze: "Kun je dan niet naar hem toe reizen?" 's Avonds, toen alles rustig en stil was, nam ze al haar goud en wilde naar hem toegaan. Ze had ook een klein reukflesje met een beetje fijne essence erin. Dat nam ze mee voor het geval ze zich ziek zou gaan voelen. Ze nam het kleine pakje onder haar arm en sloop het woud in.
Toen ze in het bos kwam, trof ze daar een vos. Hij zei tegen haar: "Waar wil je naar toe?" Zij zei dat ze daar en daar heen wilde, naar het kasteel van haar prins, omdat ze had gehoord dat hij ziek was. En ze vroeg de vos: "Wil jij me de weg wijzen?" Want ze was vreemd en kende de weg niet. De vos liep met haar mee en toonde haar de weg.
Ze liepen en liepen tot ze bij een groene open plek in het bos kwamen waar een beekje doorheen vloeide. Toen zei de vos: "Hier moet je gaan liggen en van het water drinken." Want het was geneeskrachtig water waarvan men weer fit werd en de prinses was erg uitgeput van de wandeling. De vos vroeg haar of ze het mooie vogelgezang kon horen, dat 's avonds door het woud klonk. Ze zei ja. Toen vroeg de vos weer: "Maar je verstaat niet wat de vogels zingen?"
"Nee," zei ze, dat wist ze niet.
"Ze zingen dat, wanneer iemand het hoofd van de prins, die nu ziek ligt, inwrijft met hun bloed, hij weer gezond zal worden."
"Kun jij me dat vogelbloed verschaffen?" vroeg ze aan de vos.
"Wat wil je me in ruil daarvoor geven?" zei de vos.
"Ik zal je al het goud geven dat ik bij me heb, als jij me dat vogelbloed bezorgt," zei de prinses.
"Maar ik kan het niet, voor ze zich achter hun groene gordijnen hebben teruggetrokken," zei daarop de vos.
Toen alle vogels zich ter ruste hadden begeven, klom de vos in de bomen en beet de ene vogel na de andere de hals af en gooide ze de prinses toe. Ze had echter niets om het bloed in op te vangen; daarom nam ze haar reukflesje, liet het leeglopen en liet al het vogelbloed erin druppelen. Toen zei de vos: "Nu denk je wel dat je je doel hebt bereikt omdat je vogelbloed hebt; maar je hebt ook nog wat van mijn bloed nodig." En daarmee nam hij afscheid: "Ik wil je niet verder meer begeleiden."
Toen zei de prinses: "Maar je moet me de weg door het bos wijzen!"
"Wat wil je me daarvoor geven?" vroeg de vos.
Toen zei ze: "Ik heb niets meer voor je, want al mijn goud heb je al, maar misschien wil je deze gouden ring aan mijn vinger hebben?"
Hij kreeg de gouden ring en wees haar de weg door het woud. Ze liep en dacht hoe ze het voor elkaar zou kunnen krijgen aan het bloed van de vos te komen. De vos ging voorop en zij volgde hem. Toen stootte ze met haar voet tegen een kiezelsteen op de weg; ze raapte hem op. De vos hield zijn kop achterover omdat hij het pak met goud in zijn muil hield. Ze nam de kiezelsteen die ze had gevonden en sloeg hem daarmee zo hard in zijn nek, dat het bloed eruit stroomde. Toen kwam ze dichterbij, hield haar flesje onder de bloedstroom en vulde het met het bloed van de vos. Toen nam ze al het goud, dat ze hem als loon voor het gidsen door het bos had gegeven, weer terug.
Ze liep verder tot ze bij het kasteel kwam. Ze trad binnen en liet zich aanmelden als een wijze vrouw die de prins weer gezond zou kunnen maken. Dat werd aan de koning meegedeeld. De koning kwam naar haar toe en vroeg haar of ze werkelijk dacht dat ze de prins beter zou kunnen maken. "Ja," zei ze, "maar ik wil een overeenkomst met u sluiten, namelijk, dat als ik hem genees, ik hem ook tot man krijg."
"Dat komt in orde, mijn dochter!" zei de koning, "Als je hem beter kunt maken, dan wordt hij jouw man."
Toen zei ze: "Wilt u me dan naar de kamer brengen waar hij ligt?"
En toen ze binnenkwam, waren de gordijnen gesloten, want hij was zo zwak, dat hij het licht niet kon verdragen. Ze ging naar hem toe, nam zijn hoofd in haar handen, verwijderde het haar van de wonden en liet het bloed uit haar flesje erin druppelen. Toen tikte ze, zo hard als ze kon, op zijn hoofd, zodat het bloed goed in de wonden zou doordringen. Toen het goed in zijn hoofd was doorgedrongen, kwamen zijn krachten terug en hij kon zich in bed oprichten. Enkele minuten later was hij weer helemaal gezond. Zij glipte achter het gordijn, zodat hij haar niet kon zien.
Zijn vader kwam binnen omdat hij geluiden in de kamer had gehoord. Hij vroeg aan zijn vader wie hem beter had gemaakt. De vader zei, dat het een klein, slim meisje was, dat hem tot man wilde hebben als hij gezond werd. Toen antwoordde hij: "Nee vader, mijn geliefde is in dat en dat koninkrijk, ik heb veel moeite gedaan om haar te krijgen en zij heeft mij uit de slangenhuid verlost." Toen ze hoorde dat hij haar zo trouw was, kwam ze achter het gordijn vandaan en zei tegen de prins: "Hier ben ik, hier ben ik die je uit de slangenhuid heeft verlost!"
Ze waren blij en gelukkig met elkaar als nooit tevoren. Ze vertelde hem hoe ze hem gezond had gemaakt, namelijk met het bloed van de vogels en de vos. Hij vroeg zijn vader, de koning, of hij het koninkrijk en de prinses die hij wilde trouwen mocht hebben. Zij was een koningsdochter uit dat en dat koninkrijk. Mocht hij met haar naar haar vader reizen en bruiloft vieren?
Toen gingen ze allemaal op weg, de zoon van de koning en de prinses en de koning met de koningin in twee karossen: de ouders in de ene en de jonge mensen in de andere. Ze reisden tot ze bij zijn pleegvader en pleegmoeder in het bos kwamen. Ze vroegen hen mee naar het kasteel te rijden en de bruiloft mee te vieren; na de bruiloft nodigden ze de pleegouders uit op het kasteel te komen wonen, want zij moesten het bij hem net zo goed hebben als hij het bij hen had gehad.
* * *
Samenvatting
Een Deens sprookje over een prinses die met een slang trouwt. Een echtpaar voedt een slang op, die na een aantal jaar met een prinses wil trouwen. Na verschillende opdrachten stemt de koning er mee in en in de huwelijksnacht verliest de slang zijn huid en verandert in een knappe prins. De slangenhuid wordt door de pleegvader verbrandt, maar daardoor verandert de prins weer in een duif en vliegt weg. De prinses gaat vervolgens op zoek naar haar verloren bruidegom.
Toelichting
Dit verhaal vindt zijn oorsprong in De slang uit de Pentamerone (Tweede dag, vijfde sprookje).
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Denemarken
- Verhaalsoort: volkssprookje, onttoveringssprookje
- Leeftijd: vanaf 8 jaar
- Verteltijd: ca. 18 minuten
Thema
Populair
Verder lezen