zaterdag 21 december 2024

Volksverhalen Almanak


De slang


Men vertelt, dat er eens een boerin was, die er vurig naar verlangde, een zoon te hebben, meer dan iemand die ruzie heeft verlangt naar een gunstige uitspraak van het gerecht, een zieke naar fris water en een herbergier naar het langskomen van veel kooplui. Haar man was wel de ganse dag ijverig op het land aan het spitten, doch de vruchtbaarheid die zij verlangde kreeg ze niet te zien.
Op zekere dag bracht de man een takkenbos, die hij op de berg gehakt had, mee naar huis en vond er tussen de takken een mooi slangetje in. Bij dit gezicht zuchtte Sapatella (want zo heette de boerin) eens heel diep en sprak: "Zie je wel, zelfs slangen krijgen slangenkindertjes: en ik ben zo ongelukkig in de wereld gekomen, dat ik met een sukkel van een man moest trouwen, waar ik geen kinderen van krijg!"
Het aardige slangetje hoorde dit en sprak: "Neem mij, nu je geen kinderen kunt krijgen; dan zal het een goed zaakje voor je worden. Ik zal meer van jou houden dan van mijn moeder!" Sapatella schrok zich bij die onverwachte uitlating van de slang - die spreken kon - bijna dood. Zij vatte echter moed en antwoordde hem: "Nou, als het dan zo aangeboden wordt, dan wil ik van je vriendelijk aanbod wel gebruik maken, om je aan te nemen als mijn kind!" En zo wees ze hem een gat in huis aan als wiegje en gaf hem met de grootste liefde van de wereld te eten van wat ze had.
Het slangetje groeide van dag tot dag, tot het aardig groot geworden was en tegen Cola Matteo, de man, die hij als vader beschouwde, zei: "Vadertje, ik wil trouwen!"
"Alsjeblieft," antwoordde Cola Matteo, "dan zullen we een slang als jij bent zien te vinden en de verbintenis bewerkstelligen!"
"Och wat, een slang?" zei de slang, "alsof ik een gewone gifslang of een zwarte adder ben! Je kunt goed zien, dat je een echte sukkel bent en het in je bovenkamer lelijk door elkaar loopt. Ik wil de dochter van de koning en daarom moet jij ogenblikkelijk zelf naar de koning gaan en hem om zijn dochter vragen en zeggen, dat een slang haar tot vrouw hebben wil!"
Cola Matteo, die een gemoedelijke kerel was en niet veel van plichtplegingen verstand had, ging doodgemoedereerd naar de koning toe en bracht hem de boodschap over: "Pardon, sire, complimenten van een slang en dat hij het duifje, dat uw dochter is, als vrouw wil!"
De koning, die er dadelijk de neus van had, met een reuze sukkel te maken te hebben, antwoordde, om maar van hem af te komen: "Ga aan de slang zeggen, dat als hij alle vruchten, die in mijn park zijn, van goud maakt, ik hem mijn dochter zal geven." En hartelijk lachende liet hij hem gaan.
Toen Cola Matteo het antwoord aan de slang overgebracht had, zei deze tegen hem: "Ga morgen alle vruchtenpitten, die je in de stad vinden kunt, in het park uitzaaien en dan zul je nog eens wat fijns zien!"
Cola Matteo, die een inschikkelijke kerel was en niets wist te antwoorden of tegen te spreken, ging zo gauw de zon met haar gouden brembezem van de door de dageraad gesprenkelde velden het vuilnis van de duisternis opgeveegd had, met een hengselmand aan de arm van plein tot plein alle pitten van perziken, abrikozen, pruimen en morellen oprapen en zoveel grote en kleine pitten als hij maar op straat vinden kon. Vervolgens liep hij naar het park en zaaide ze uit, zoals de slang hem gezegd had. En deze ontkiemden onmiddellijk en groeiden tot struiken uit met takjes, bladeren, bloemen en vruchten geheel van glanzend goud. De koning raakte bij dit schouwspel in extase en jubelde het uit van blijdschap.
Daarna stuurde de slang Cola Matteo weer naar de koning, om deze aan zijn belofte te herinneren. "Kalm een beetje!" zei de koning, "want ik wil nog wat anders, als hij mijn dochter wenst te krijgen; en wel, dat hij de muren en de paden van het park geheel van kostbare stenen moet maken!"
Toen de boer deze nieuwe eis aan de slang overgebracht had, zei deze tegen hem: "Ga morgenochtend alle scherven verzamelen, die je op de grond vindt en gooi ze op de paden en tegen de muren van het park, want dat zaakje zullen wij eens fijn opknappen!"
Toen de nacht verbannen werd, omdat hij de boeven begunstigd had, en de duisternis van de hemel ging inpakken, nam Cola Matteo een korf onder de arm en ging scherven van kruiken, gebroken deksels, grote en kleine, bodems uit ketels en pannen en randen van kamerpotten oprapen en haalde zoveel gebroken lampjes, kapotte testen, gebarsten bokalen en zoveel breuk van aardewerk weg, als hij maar overal op straat kon vinden. En hij voerde de instructies van de slang uit, waarna men te zien kreeg, dat het park bezaaid lag met smaragden en chalcedonen en belegd met robijnen en karbonkels, wier schittering de ogen verblindde en een ieder in de grootste verbazing bracht. De koning stond stom geslagen als een beeld en wist niet, wat hem overkwam.
De slang liet hem weer zeggen, dat hij zijn woord moest houden, doch de koning stelde een nieuwe voorwaarde: "Alles wat tot nu toe gedaan is, heeft niets te betekenen, als hij mijn paleis niet van goud maakt!"
En Cola Matteo bracht ook deze nieuwe gril van de koning over en kreeg van de slang dit antwoord: "Ga een bos verschillende soorten groenten halen en wrijf daar de fundamenten van het paleis mee in; want we zullen zien, die zeurpot tevreden te stellen!"
En de boer ging een flinke bos bieten, mierikswortel, knoflook, postelein, waterkers en kervel bijeengaren, en nadat hij het paleis ingewreven had, zag men het dadelijk oplichten als een gouden pilletje voor het afvoeren van armoede uit honderd huizen, die door pech verstopt geraakt waren. Toen de boer terugkwam, om in naam van de slang de eis te stellen wat betreft de belofte, riep de koning, daar hij geen uitvlucht meer vinden kon, zijn dochter en sprak: "Mijn lieve Grannonia, om iemand voor de gek te houden, die je hand vroeg, heb ik zulke voorwaarden gesteld, dat ze naar mijn mening onmogelijk vervuld konden worden. Doch nu ik zie, dat ik gedwongen word, mij aan mijn verplichting te houden, bid ik je, als een goede dochter te zorgen, dat ik mij aan mijn belofte houden kan, en je neer te leggen bij wat de hemel wil en ik gedwongen ben te doen!"
"Doe, wat u goed dunkt, vader!" antwoordde Grannonia, "want ik zal niets doen buiten uw wil!" En de koning vroeg aan Cola Matteo, de slang te laten komen. Deze besteeg, toen hij ontboden was, een wagen van louter goud, getrokken door vier gouden olifanten en begaf zich naar het hof. Doch overal, waar hij langs kwam, stoof het volk uiteen, geschrokken bij het zien van zo'n grote, vreselijke slang, die door de stad trok. En toen hij het koninklijk paleis bereikte, gingen alle hovelingen, bevend als rietjes, op de loop, zodat zelfs niet eens de koksjongens in de keuken bleven.
Ook de koning en koningin sloten zich van hevige angst in een van hun vertrekken op. Alleen Grannonia bleef onbewegelijk waar zij was, en ofschoon haar vader en moeder riepen: "Vlucht, maak je uit de voeten, red je, Grannonia!" wilde zij geen pas verzetten en sprak rustig: "Waarom zou ik de man moeten ontvluchten, die u mij gegeven hebt?"
De slang kwam de kamer binnen, vatte Grannonia met de staart om het middel en gaf haar een heleboel zoentjes, zodat de koning bij het zien alleen al kwalijk werd, en als men hem op dat ogenblik ader gelaten had, zou er geen druppeltje bloed uit hem gekomen zijn. Vervolgens droeg de slang haar naar een andere kamer en na de deur goed gesloten te hebben, schudde hij de slangenhuid van zich af op de grond en verscheen voor haar als een buitengewoon schone jongeling, met gouden lokken om het hoofd en met betoverende ogen. En hij omarmde zijn bruid en genoot van hun eerste samenzijn.
Toen de koning zag, dat de slang met zijn dochter de kamer binnenging, zei hij tegen zijn vrouw: "De hemel geve vrede aan die brave ziel van een dochter van ons, die dadelijk mee ging; die ellendige slang zal haar opslokken alsof ze een eitje ware!" En hij gluurde door het sleutelgat, om te zien, wat er gebeurde. Doch toen hij die bijzondere genade in de vorm van de jongeman zag en de slangenhuid, die op de grond geworpen lag, gaf hij een trap tegen de deur, en hij en zijn gemalin traden de kamer binnen. En zij liepen regelrecht op die huid af, namen deze op en wierpen hem op het vuur.
"Oh, gemenerds!" schreeuwde de jongeman, "daar heb je me wat moois gelapt!" En dadelijk veranderde hij in een duif, en toen hij bij het wegvliegen de ruiten ontmoette, stiet hij er hard met zijn kopje tegen, waardoor hij het glas brak, en hij kwam er zo bekaaid af, dat er geen heel plekje aan zijn kop overbleef.
Grannonia, die zich in een oogwenk van tevreden bedroefd zag, van gelukkig ongelukkig, van rijk arm, krabde zich in haar gezicht en beklaagde zich tegenover haar vader en moeder om dit verstoren van haar geluk, dit vergiftigen van haar zoete vreugd en dit afwijken van haar veine. Zij verontschuldigden zich, dat ze niet gedacht hadden, kwaad te doen. Doch Grannonia wachtte zuchtend, tot de nacht opgestaan was, om de kaarsen aan te steken aan de katafalk van de hemel voor de uitvaartdienst der zon, en toen zij zag, dat iedereen sliep, nam zij haar juwelen, die ze in een kistje bewaarde en verliet het paleis door een geheime deur, vastbesloten om overal te zoeken, tot zij het geluk, dat ze verloren had, zou terugvinden.
Voorbij de poorten van de stad, onder geleide van een manestraal, ontmoette zij een vos, die haar vroeg, of ze gezelschap verlangde. "Daar zul je mij een groot plezier mee doen, beste vriend," antwoordde Grannonia, "want ik ben niet goed met deze streek bekend!"
De slang
Zo wandelden ze samen verder en bereikten een bos, waar de bomen verstoppertje speelden en - gelijk jongens doen - schuilhutjes maakten om er de schaduwen te verbergen. En omdat de twee zich nu moe voelden van het vele lopen en graag wat wilden rusten, trokken zij zich terug onder een dak van bladeren, waar een bron vrolijk carnevalletje speelde met het malse gras, door er kruikenvol water overheen te gieten. Zij legden zich daar te rusten op een matras van teder gras en betaalden zo de cijns van rust, die ze aan de natuur verschuldigd waren, voor de koopwaar van het leven. En zij stonden niet eerder op, voor de zon met haar gebruikelijke vuur een teken aan de zeelui en aan de koeriers gaf, hun taak te hervatten. Bij het ontwaken hielden zij zich nog een ogenblik aangenaam bezig met het luisteren naar het gezang van allerhande vogels, die in dat bos waren, en Grannonia toonde groot vermaak in hun gekwinkeleer.
Daarop zei de vos tegen haar: "Je zou nog heel wat anders ondervinden, als je hoorde wat zij zeggen, zoals ik het versta!" Grannonia werd nieuwsgierig - nieuwsgierigheid en babbelzucht zijn immers van nature eigen aan de vrouw - en smeekte de vos, haar te zeggen wat hij vernomen had uit de conversatie van die vogels. En, nadat hij zich had laten bidden, om haar nog steeds nieuwsgieriger te maken naar wat hij op het punt stond te vertellen, deelde hij haar mee, dat die vogels onder elkaar redeneerden over een ongeluk, dat een koningszoon overkomen was, die schoon als een sprookjesprins niet aan de tomeloze begeerte van een monster had willen voldoen en daarom voor zeven jaren in een slang veranderd was. En dat hij reeds dichtbij de vastgestelde tijd was, toen hij verliefd werd op de dochter van een andere koning, en dat, toen hij met zijn bruid in een kamer verbleef, haar vader en moeder zijn huid verbrand hadden; en dat hij toen in de gedaante van een duif gevlucht was, maar zich bij het breken van een ruit, om het raam uit te komen, zo lelijk toegetakeld had, dat de dokters hem opgegeven hadden.
Grannonia vroeg, toen ze hoorde, dat er over misère gesproken werd, voor alles, wiens zoon die prins was en of er hoop op herstel van zijn kwaal bestond. En de vos lichtte haar in, hoe de vogels gezegd hadden, dat zijn vader de koning van Vallonegrosso was, en dat er geen ander middeltje om de gaten in zijn hoofd te dichten bestond - opdat de ziel er niet uit zou ontsnappen - dan de wonden in te smeren met het bloed van de vogels zelf, die het geval verteld hadden.
Bij deze woorden wierp Grannonia zich voor de vos op de knieën en smeekte hem, haar deze dienst te bewijzen en de vogels te vangen, dan zouden zij als goede kameraden de winst delen.
"Kalm een beetje!" vermaande de vos, "laat ons de nacht afwachten. En wanneer de vogels op stok zijn, laat mij dan maar mijn gang gaan, want dan klauter ik de bomen in en pak ze een voor een!"
Zij brachten zo de hele dag door onder het praten over de schoonheid van die jongeling, of over de dwaling, welke de vader van de bruid begaan had, en een ander ogenblik bespraken ze weer het ongeluk, dat gebeurd was; en al pratende kwamen ze tot het uur, waarin de aarde een groot zwart karton uitspreidt, om het was te verzamelen, dat uit de kaars van de nacht druipt. Zo gauw de vos zag, dat de vogels op de takken insluimerden, klom hij er zachtjes tegenop en greep stuk voor stuk alle wielewalen, distelvinken, winterkoninkjes, vinken, houtsnippen, steenuilen, hoppen, zanglijsters, kerkuilen en vliegenvangertjes, die op de bomen zaten. En zij maakten ze dood en deden het bloed in een flesje, dat de vos bij zich droeg, om zich onderweg te verkwikken.
Grannonia was zo blij, dat ze danste en de grond haast niet raakte; maar de vos verstoorde haar vreugde door te zeggen: "Wat verbeeld jij je wel? Je hebt nog niets bereikt, als je mijn bloed niet vermengt met dat van de vogels!" En na deze woorden nam hij de vlucht.
Doch toen zij haar hoop in rook zag opgaan, nam zij haar toevlucht tot de kunst, de vrouwen eigen, dat is sluwheid en vleierij: "Vriend vos, je zou gelijk hebben, er van door te gaan, als ik je niet zo zeer verplicht was, en als er geen andere vossen op de wereld bestonden. Doch daar je weet, hoeveel ik je verschuldigd ben en het je bekend is, dat er geen gelijken van jou in deze streken ontbreken, kun je zeker zijn van mijn trouw. Doe nu niet als de koe, dat je met de poten de emmer omtrapt, die je zelf met melk gevuld hebt! Blijf dus staan, geloof me, en ga met me mee naar de stad van die koning, want heus, als je dat doet, zal ik voor jou doen wat je wilt!"
De vos, die er niet aan dacht, dat er misschien ergens op de wereld een slimmere vos bestond, werd door een vrouw gefopt. Want, toen ze het eens geworden waren en samen verder liepen, duurde het geen vijftig passen, toen zij hem een klap met een stok, die ze bij zich had, toediende en hem met zulk een kracht op zijn kop sloeg, dat hij dadelijk de poten strekte. En zij liet geen tijd voorbijgaan, om hem de keel af te snijden, er het bloed uit te tappen en in het flesje bij het andere te doen.
Daarna nam zij de benen en bereikte in korte tijd Vallonegrosso, en ze zocht dadelijk het koninklijk paleis op en liet de koning zeggen, dat ze gekomen was, om de prins weer beter te maken. De koning liet haar bij zich komen en verwonderde zich zeer, te bemerken, dat een meisje beloofde wat de beste dokters uit zijn rijk niet vermochten te doen. Omdat echter een poging nooit schaden kon, zei hij haar, dat hij met grote spanning wachtte, de proefneming te zien. Doch Grannonia antwoordde: "Als ik u de uitslag zal laten zien, welke u vurig verlangt, zo wil ik dat u mij belooft, mij de prins tot man te geven!" De koning, die de prins al als dood beschouwde, antwoordde: "Wanneer je hem vrij en gezond maakt en zo aan mij teruggeeft, zal ik hem in gezondheid en vrijheid aan jou geven, want het spreekt vanzelf, een man te geven aan wie mij een zoon geeft!" Dus gingen zij de kamer van de prins binnen en zo gauw Grannonia hem met het bloed ingewreven had, stond hij op, als had hij nooit iets gemankeerd. En toen het meisje zag, dat de prins weer sterk en flink was, zei ze tegen de koning, zich aan zijn belofte aan haar te houden.
De koning wendde zich tot zijn zoon: "Mijn jongen, ik heb je dood gezien en nu zie ik je weer levend, en ik kan het nog maar niet geloven! Maar ik heb aan dit meisje beloofd, dat, als zij je genas, jij haar man zou worden. De hemel heeft de genade aan jou gedaan, laat mij nu mijn belofte houden, bij alle liefde, die jij me toedraagt, want de dankbaarheid vereist, deze schuld te betalen!"
De prins antwoordde: "Mijn Heer en vader, ik zou zo vrij willen zijn, om u voldoening te schenken als ik u liefde toedraag. Doch ik heb mijn woord al aan een ander gegeven en u zult niet toestaan, dat ik mijn woord breek, en ook niet zal deze jonkvrouw mij aanraden, dat ik dat onrecht doe aan de persoon, die ik graag mag. En evenmin ben ik tot andere gedachten te brengen!"
Bij het aanhoren van deze verklaring voelde Grannonia zich onuitsprekelijk gelukkig, want nu wist zij, dat ze nog in de herinnering van de prins leefde. En met een kleur als vuur begon zij hem te ondervragen: "Wanneer het mij mogelijk is, de manier te vinden de door u beminde jonkvrouw tevreden te stellen, zodat ze mij de partij afstaat, zult u u dan niet naar mijn wensen schikken?"
"Dat zal nooit gebeuren," riep de prins uit, "dat ik het schone beeld van mijn geliefde uit mijn hart ban! Als ze op zoete wijze haar liefde voor mij behoudt, of als ze mij loslaat, steeds zal ik op dezelfde wijze naar haar blijven verlangen en aan haar denken. Ik zou me eerder opnieuw in gevaar kunnen zien, het kansspel van het leven te verliezen, dan dat ik ooit dit bedrog en deze ruil zou doen!"
Toen kon Grannonia niet langer in de kluisters der veinzerij blijven en speelde open kaart. Want nu door de schemer van de kamer de blinden dicht waren en door het feit, dat zij vermomd was, had hij haar op het eerste gezicht niet herkend. De prins omarmde haar dadelijk buitengewoon verheugd en vertelde aan zijn vader, wie zij was en wat hij reeds voor haar gedaan en uitgestaan had. Nadat de koning en koningin van Starzalunga gehaald waren, vierden zij met aller goedvinden het huwelijk en vermaakten zich erg blij bij de gedachte aan de poets, die de vos gebakken was. En tenslotte kwamen zij tot de conclusie, dat de smart altijd een pikant bijsmaakje aan het genieten van liefde geeft.
*   *   *
Samenvatting
Een liefdessprookje over een prinses die met een slang trouwt. Een echtpaar voedt een slang op, die na een aantal jaar met een prinses wil trouwen. Na verschillende opdrachten stemt de koning er mee in en in de huwelijksnacht verliest de slang zijn huid en verandert in een knappe prins. De slangenhuid wordt verbrandt, maar daardoor verandert de prins weer in een duif en vliegt weg. De prinses gaat vervolgens op zoek naar haar verloren bruidegom.
Toelichting
Uit de Pentamerone (Lo cunto de li cunti overo lo trattenemiento de peccerille - Het sprookje der sprookjes, of Vermaak voor de kleinen) van Giambattista Basile (Tweede dag, vijfde sprookje).
Dit verhaal is identiek met het Deense volkssprookje De slang en zijn pleegouders.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen