De schone vrouw met de afgehouwen handen
De koning van Pietrasecca, die weduwnaar gebleven was en geen vrouw naast zich had, werd door een kaboutertje aangezet, zijn eigen zuster Penta tot vrouw te nemen. Dus riep hij haar op zekere dag tot een gesprek onder vier ogen en zei tegen haar: "Mijn zuster, een bezonnen mens moet het geluk van zijn huis niet laten verdwijnen, en daarbij komt, dat je nooit weet, wat je op je hals haalt, wanneer je er vreemd volk laat binnen komen. Ik heb veel over dit punt nagedacht en ben tenslotte tot het besluit gekomen, jou tot vrouw te nemen. Jij bent geschapen naar mijn zin en ik ken je inborst: stem dus toe, deze verbintenis met mij te sluiten, dit compagnonschap, dit 'uniantur acta', dit 'misce et fiat potum' opdat wij beiden een rustig leven mogen leiden!"
Bij het horen van dit onverwachte voorstel raakte Penta geheel in de war en zij verschoot van kleur; want ze had nooit kunnen denken, dat haar broer tot zulke buitensporigheden zou komen en proberen, haar zulk een lelijke poets te bakken, waarvoor hij eigenlijk in een gekkenhuis moest worden opgesloten. Zij hield een poosje haar mond en dacht, welk antwoord zij kon geven op zulk een onbeschaamde en onmogelijke vraag.
Doch tenslotte verloor zij haar geduld en sprak: "Als jij je verstand verliest, ik wil mijn verstand niet verliezen. Ik verbaas me over je, dat jij voorstellen van dergelijk soort aan je mond doet ontsnappen, die dom zijn, als je ze voor de grap zegt, en waar een vies luchtje aan zit, als ze in ernst gezegd worden. Het spijt me, dat als jij een tong hebt om die lelijke dingen te zeggen, ik oren heb om ze te horen. Ik jouw vrouw? Wat denk jij wel? Sinds wanneer hebben er zulke verbintenissen plaats, zeg? Waar leven wij hier? In het achterlijkste uithoekje van Italië soms? Ben ik je zuster, ja of nee? Bij je leven, houd je hersens bij elkaar en laat je niet meer woorden als deze uit je mond vallen; anders zal ik doen wat niet te geloven is en als jij mij niet als je zuster wilt eren, dan zal ik jou behandelen als wat je van mij bent!"
Na dit gezegd te hebben holde zij weg en sloot zich gauw in haar kamer op, barricadeerde de deur en zag haar broer langer dan een maand niet meer. Deze slechte koning had zij achtergelaten met een beteuterd gezicht, beschaamd als een jongen, die de oliekruik gebroken heeft en beteuterd als een keukenmeid, die door de poes van een stuk vlees beroofd is.
Na verloop van enige tijd werd Penta opnieuw door de koning gesommeerd, zich aan zijn tomeloze lust te onderwerpen; en zij wilde stipt opvolgen wat haar broer zich in het hoofd gehaald had wat haar persoon betreft. Zij verliet de kamer en ging naar hem toe.
"Broer," zo sprak zij, "ik heb mij met bijzondere aandacht in de spiegel bekeken en ik vind in mijn gezicht niets, dat je liefde waard kan wezen. Heus, ik ben niet zo'n begerenswaardig hapje, om de mannen dwaasheden te laten doen!"
De koning gaf haar ten antwoord: "Lieve Penta, jij bent heel knap en van top tot teen volmaakt; maar je hand is het, die mij bovenal in verrukking brengt, je hand, die vleesvork, welke uit de pan van mijn lichaam mijn hart trekt; die haak, welke uit de put des levens de emmer der ziel ophaalt; die schroef, welke mijn geest aandraait, terwijl Amor als vijl werkt. O hand, gij schone hand, die een pollepel zijt, welke in een soepje van tederheid roert, tang, die mijn slechte begeerte uitrukt, schop, die kolen toevoegt, om mijn hart te laten koken!"
En hij wilde nog meer zeggen, toen Penta antwoordde: "Goed, ik heb je begrepen. Wacht even; blijf hier, want ik kom zo meteen terug."
En weer in haar kamer terug, liet zij een van haar slaven komen, die maar half bij zijn verstand was. Zij gaf hem een groot mes in handen met een flinke spaarduit en zei tegen hem in zijn gebroken taaltje: "Ali beste jongen - mij mijn handen afhakken - ikke willen mooi gebed doen en jij worden een blanke." De slaaf hieuw - in de mening, haar een dienst te bewijzen - haar beide handen met twee slagen af. En Penta liet ze in een aardewerken schaal doen en stuurde ze toegedekt met een servet naar haar broer, met de boodschap, dat hij gezond mocht blijven en veel zoons krijgen.
Toen de koning gewaar werd, welke poets hem gebakken was, wond hij zich dermate op, dat hij razend werd en beval dadelijk, een kist te maken, geheel met pek besmeerd, waar hij zijn zuster in stopte, om haar vervolgens in zee te gooien.
Na enige dagen spoelde de kist, voortgestuwd door de golven, aan op een strand. En daar pikten enige vissers, die er met het sleepnet bezig waren, de kist op en maakten ze open. En zij vonden er Penta in, veel schoner dan de maan, wanneer ze vol is. En Masiello, die onder dat volk de voornaamste en invloedrijkste was, nam haar met zich mee naar huis en drukte zijn vrouw Nuccia op het hart, lief voor haar te zijn.
Maar deze, die het toppunt van argwaan en jaloezie was, ging Penta weer in de kist stoppen, zo gauw haar man de drempel over was en wierp haar weer in zee.
En de kist danste zolang op de golven rond, tot ze een schip tegenkwam, waarop de koning van Terraverde voer. Toen de koning iets vreemds zag drijven, liet hij de zeilen strijken en de sloep te water laten, en nadat de kist omhoog gehesen was, maakten ze haar open en vonden er de arme stakker in, een levende schoonheid in die voor een dode bestemde kist. De koning verkeerde in de mening, een grote schat ontdekt te hebben, ofschoon zijn hart bloedde, dat aan dit schrijn vol juwelen van Liefde de handvatten ontbraken. En hij voerde haar mee naar zijn rijk en wees haar als hofdame toe aan de koningin, die zij op allerlei wijze dienen ging, met de naald insteken en naaien, kraagjes stijven en de haren opmaken, alles met behulp van de voeten, waardoor zij geliefd werd als een dochter.
Toen enige maanden later de koningin opgeroepen werd om te verschijnen voor het gerecht der Schikgodin om haar schuld aan de natuur te betalen, liet zij de koning bij haar bed komen. "Het kan nog maar kort duren," zei zij tegen hem, "dat mijn ziel de huwelijksband met mijn lichaam verbreekt. Daarom, blijf gezond, lieve man en laten wij elkaar af en toe eens schrijven. Maar als jij van mij houdt en je graag hebt, dat mijn ziel getroost naar de andere wereld gaat, doe mij dan een gunst."
"Beveel slechts, mijn lieve snuitje," antwoordde de koning, "want als ik je tijdens het leven niet de getuigenissen van mijn hart kan geven, zo zal ik je in de dood een pand schenken van het goede, dat ik je toewens."
"Welnu," vervolgde de koningin, "omdat je mij dit belooft, bid ik je zoveel als in mijn macht is, dat jij, als ik de ogen gesloten heb, met Penta hertrouwen zult, die - al weten wij niet wie zij is of waar zij vandaan komt - toch door haar goede manieren laat merken, dat zij een raspaardje is."
"Zo waar als ik leef!" repliceerde de koning, "er moge gebeuren wat er gebeure, maar ik zweer je, dat ik haar tot vrouw zal nemen, en het hindert niet, dat zij geen handen heeft en maar weinig weegt, want van het kwaad, dat de vrouwen zijn, moet je altijd zo min mogelijk nemen!" Deze laatste woorden echter bromde hij in zijn baard, opdat zijn vrouw er niet beledigd door zou worden.
Toen de koningin de kaars van haar levensdagen gedoofd had, nam de koning Penta tot vrouw. En daarna moest hij weer naar het land van Altoscoglio zeilen en vroeg haar toestemming en lichtte het anker.
Na negen maanden gaf Penta het levenslicht aan een lieftallig knaapje en er werd in de hele stad feestelijk geïllumineerd en dadelijk zond de Raad expres een schip, om het de koning te melden. Het schip werd door zo'n een hevige storm geteisterd, dat men het nu eens opgepakt zag door de golven en tot de sterren opgegooid, dan weer naar de bodem van de zee gerold. En tenslotte bereikte het, zoals de Hemel het wilde, land aan hetzelfde strand waar Penta door een medelijdend man opgenomen en vervolgens weggejaagd was door de hondse wreedheid van een vrouw.
Ongelukkigerwijze was toen juist diezelfde Nuccia daar bezig met het wassen van windselen en kleertjes van haar knulletje; en nieuwsgierig als vrouwen zijn naar andermans zaken vroeg zij aan de kapitein van het schip, vanwaar hij kwam en waar hij heen ging en naar wie. De kapitein antwoordde: "Ik kom van Terraverde en ben op weg naar Altoscoglio naar de koning, die in dat land is, om hem een brief te geven, waarom ze mij expres sturen. Ik geloof, dat zijn vrouw hem schrijft, maar ik zou je niet precies kunnen zeggen, waarover het gaat."
"En wie is de vrouw van die koning?" drong Nuccia met vragen aan. En de kapitein weer: "Voor zoveel ik snap zeggen ze dat het een buitengewoon knappe jonge vrouw is, bijgenaamd Penta met de afgehouwen handen, want allebei haar handen ontbreken. En ik heb horen vertellen, dat men haar in een kist in zee vond en zij door een fortuinlijk lot de vrouw van de koning werd, maar ik weet niet, wat zij hem nu zo dringend te schrijven heeft. Maar ik zal het grootzeil moeten hijsen, om vlug aan te komen!"
Die slechtaard van een Nuccia nodigde, toen zij dit gehoord had, de kapitein op een glaasje en maakte hem smoordronken, waarna zij de brief uit zijn zak haalde en deze naar een student bracht, die haar vriend was, om hem haar voor te lezen. Zij luisterde naar dit lezen met zo'n jaloezie, dat ze bijkans barstte en er haast geen lettergreep was, waarbij ze geen zucht slaakte. En vervolgens liet zij diezelfde student dat handschrift namaken en een nieuwe brief opstellen, waarin gezegd werd, dat de koningin een wanstaltig dier ter wereld gebracht had en dat verdere orders afgewacht werden, wat te doen. De brief geschreven en gezegeld, stopte zij deze in de zak van de zeeman, die, toen hij de slaap van zich afgeschud had en zag, dat het weer kalm geworden was, loeven ging, om de zuidwester in de rug te hebben.
Toen hij bij de koning aankwam en hem de brief overhandigd had, antwoordde Zijne Majesteit, dat de koningin niet bedroefd moest zijn, en dat ze geen ziertje spijt moest hebben, want dat het hier betrof dingen, welke door de Hemel toegestaan waren, en dat een rechtschapen mens zich niet mocht verzetten tegen de sterren.
Op de terugreis kwam de kapitein na twee avonden terug bij het huis van Nuccia, die hem weer veel complimentjes maakte, hem volpropte met eten en overlaadde met wijn, zodat hij op zijn kop ging staan en zich tenslotte met een zwaar en loom gevoel te slapen legde.
Nuccia doorsnuffelde zijn zijzak en vond het antwoord. Vlug liet zij het zich voorlezen; en daarna deed zij er een anderen valse voor in de plaats, waarin zij de Raad van Terraverde beval, onmiddellijk moeder en zoon te verbranden. En toen de kapitein zijn roes uitgeslapen had, vertrok hij weer.
Toen hij in Terraverde aangekomen de brief van de koning aanbood en de Raad deze las, ontstond er een luid gemompel onder de wijze grijsaards en na zwaar over deze aangelegenheid geboomd te hebben kwamen zij tot de conclusie, dat de koning of gek geworden was of betoverd, nu hij, terwijl hij een parel van een vrouw en een juweel van een zoon had, alle twee tot poeder voor de tanden des doods wilde maken. Dit overwegende kwamen zij op de slimme gedachte, de middenweg te kiezen, door de jonge vrouw met haar zoontje de wereld door te laten zwerven, om nooit weer iets van haar te vernemen; en zij voorzagen haar van wat geld voor de instandhouding van het leven en beroofden de staatskas van een schat, de stad van een stralende lantaarn en de echtgenoot van twee steunpilaren, waarop hij zijn hoop gebouwd had.
De ongelukkige Penta, die zich op straat zag zetten, hoewel zij geen onfatsoenlijke vrouw en geen lastige student was en geen bandiet onder haar familie telde, nam haar zoontje in de arm, die zij besproeide met melk en tranen, en begaf zich naar Lagotorbido.
Over dat land heerste een tovenaar. Hij bewonderde deze schone verminkte, welke de harten verminkte en met haar stompjes meer onrust veroorzaakte dan Reus Briareus met zijn honderd armen, en wilde de geschiedenis van al haar lotgevallen horen, die zij ondergaan had sinds haar broer haar om haar weigering de vissen als voer had toegeworpen tot op de dag dat zij voet in zijn rijk gezet had.
De tovenaar stortte bij het bittere verhaal eindeloos tranen en het medelijden, dat hem door de oren naar binnen drong, verspreidde zich in zuchten door het spleetje van zijn mond. Tenslotte troostte hij haar met vriendelijke woorden: "Wees opgeruimd van zin, mijn kind; immers, hoe vermolmd het huis van een ziel ook zij, het kan toch stand houden, als de hoop het stut. Laat daarom de moed niet zakken, want de Hemel voert soms de misère van de mens tot de grens van de ondergang, om zijn werk nog bewonderenswaardiger te maken. Maak je dus niet bezorgd, want in mij heb je een moeder en een vader gevonden en ik zal je helpen met mijn bloed!"
De arme Penta bedankte hem. "Het hindert niet," zo sprak zij, "dat de Hemel ongeluk laat regenen en ellende hagelen, nu ik onder het dak van Uw Genade ben, van u, die veel in uw macht hebt en veel waard zijt; reeds uw mooie gelaat bekoort mij." En zo na ontelbare beleefdheidsfrases aan de ene kant en dank aan de andere kant wees de tovenaar haar een rijk appartement in zijn paleis toe en liet haar behandelen als een dochter.
En de volgende morgen liet hij afkondigen, dat hij de persoon, die aan het hof kwam om het grootste ongeluk te vertellen, een kroon zou geven en een gouden scepter, twee fraaie voorwerpen, die meer waard waren dan een koninkrijk.
Dit gerucht werd snel over heel Europa verbreid en toen kwamen er naar het land van de tovenaar meer mensen dan er bloemkolen zijn, om de beloofde rijkdom te verdienen. En de een vertelde, dat hij heel zijn leven aan een hof gediend had en, na daar zijn tijd en moeite aan gegeven en zijn jeugd en gezondheid aan geofferd te hebben, betaald geworden was met een schapenkaasje. Een andere zei, dat hem door een superieur onrecht aangedaan was en dat hij er zich niet over had mogen beklagen, zodat hij de bittere pil had moeten slikken en zijn toorn inhouden. Eén klaagde, al zijn bezittingen in een schip geladen te hebben en dat tegenwind hem zijn hebben en houden ontnomen had. Een ander bejammerde het feit, dat hij al zijn jaren verdaan had met de pen te voeren, zonder er ooit het bedrag voor een pen uit gehaald te hebben; en bovenal was hij er wanhopig onder, dat de inspanning met zijn pen zo weinig opgeleverd had, terwijl het alle pennenfabrikanten in de wereld voor de wind ging.
Intussen keerde de koning van Terraverde in zijn rijk terug en toen hij thuis dat koopje vond, dat hij niet verwacht had, barstte hij los als een losgebroken leeuw en hij zou alle raadslieden gevild hebben, als zij hem niet dadelijk de van hem ontvangen brief onder de neus gelegd hadden. Doch toen hij deze zag en bemerkte, dat het handschrift vals was, ontbood hij de kapitein en beval hem, alles wat hem op reis overkomen was te vertellen. Zo kwam hij er langzamerhand achter, dat Masiello's vrouw hem deze kool gestoofd had; waarna hij onmiddellijk een galei liet uitrusten en persoonlijk naar die kuststreek ging. Daar vond hij de vrouw en kreeg op handige wijze de hele intrige uit haar; en toen hij hoorde, dat de oorzaak van alles was de jaloezie, wilde hij, dat zij met was en olie bestreken werd en liet haar op een grote stapel droog hout plaats nemen, die vervolgens in vlam gezet werd.
Nadat hij de felle brand meegemaakt en gezien had, dat het vuur met een heel rode trillende tong de slechte vrouw verteerde, liet hij de zeilen hijsen; en midden op zee ontmoette hij een schip, dat de koning van Pietrasecca aan boord had. Na veel plichtplegingen over en weer vertelde deze aan de andere, dat hij naar Lagotorbido voer naar aanleiding van de afkondiging door de heerser van die streek gedaan, om zijn geluk te beproeven, als een die een kans maakte de zwaarst getroffen mens ter wereld te zijn.
"Als het er zo mee staat," zei de koning van Terraverde, "geldt hier het baas boven baas, want dan win ik het wat betreft de ongelukkigste mens op de wereld te zijn; waar de anderen hun misère bij onsjes kunnen uitwegen, ik kan dat bij schepels tegelijk. Daarom wil ik met je meegaan en laten wij als edellieden tegenover elkaar staan, en wie van ons wint moet als een goede kameraad de winst eerlijk delen."
"Afgesproken," zei de koning van Pietrasecca; en zij gaven elkaar wederkerig hun woord. Zo gingen zij eendrachtig naar Lagotorbido, waar zij landden en zich aan de tovenaar presenteerden, die hun een groots ontvangst bereidde, zoals aan gekroonde hoofden past, en hen onder zijn baldakijn liet plaatsnemen en hen duizendmaal welkom toeriep. En toen hij gehoord had, dat zij zich aan de proef der ongelukkige mensen wilden onderwerpen, wenste hij te vernemen, welke last van smarten hen onderhevig stelde aan de vlagen der zuchten.
De koning van Pietrasecca begon dan te vertellen van de liefde, die hij voor zijn eigen zuster opgevat had, van haar gedrag van eerbare vrouw, van het hardvochtige hart, dat hij betoond had, door haar in een met pek besmeerde kist te sluiten en haar in zee te gooien; waarvoor hem aan een kant het geweten om zijn dwaling stak en aan de andere kant de zorg om zijn verloren zuster pijnigde. Hier kwelde hem de schaamte, ginds de schade. En daardoor zouden alle smarten der meest gekwelde zielen in de hel, wanneer ze aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen werden, niet zo beduidend blijken als die welke zijn hart ondervond.
Nadat deze koning zijn geschiedenis beëindigd had begon de ander: "Ach wat, jouw smarten zijn suikerkransjes, honingbonbons en eierkoekjes vergeleken met de smart die ik voel; want die Penta met de afgehouwen handen, die ik in de kist vond als een Venetiaanse kaars om bij mijn begrafenis te staan, nam ik tot vrouw, en zij schonk mij een flinke zoon en door de gemeenheid van een lelijke harpij heeft het niet veel gescheeld, of zij zijn allebei door het vuur verbrand. Ach nagel in mijn hart, ach, smart, waardoor ik geen vrede kan vinden! Toch hebben ze hen alle twee verjaagd, hen buiten mijn rijk gestuurd; waardoor ik me beroofd zie van iedere vreugde en ik zeker weet, dat ik onder de last van zoveel leed bezwijken zal!"
Toen de tovenaar de andere koning aangehoord had, bespeurde hij, dat de een Penta's broeder en de ander haar man was; en hij liet Nufriello, de knaap, roepen en zei tegen hem: "Kus je papa en heer de voeten!" en de jongen gehoorzaamde de tovenaar. Toen de vader het aardige gedrag van de dreumes zag, wierp hij hem een gouden kettinkje om de hals. Vervolgens sprak de tovenaar weer: "Kus nu je oom de hand, beste jongen!" En dat aardige kereltje deed aanstonds wat hem gevraagd werd. En de andere koning bewonderde de kwiekheid van dat leuke ventje en gaf hem een fraai juweel en vroeg aan de tovenaar, of het bij geval zijn zoon was, en die antwoordde, dat hij er de moeder naar vragen zou.
Penta, die verborgen achter een deurgordijn het gehele geval beluisterd had, kwam tevoorschijn. En als een zoekgeraakt hondje, dat na vele dagen de baas terugvindt en hem likt en kwispelstaart en duizend bewijzen van blijdschap geeft, zo liep zij nu eens naar haar broer, dan weer naar haar man; het ene ogenblik werd zij aangetrokken door haar liefde voor de een, het volgende door de persoon van de ander, en zij omarmde nu deze dan gene met zoveel vreugde, dat men er geen denkbeeld van kan vormen. Let wel, dat zij met hun drieën een concert uitvoerden van onsamenhangende woorden, telkens onderbroken door zuchten.
Terwijl zij bij deze muziek even pauzeerden, gingen zij weer de knaap aanhalen, en nu eens was het de vader, dan weer de oom, die hem aan zijn hart drukte en hem kuste en zij waren buiten zichzelf van vreugde. En nadat er op alle wijzen gedaan en gesproken was, concludeerde de tovenaar in deze bewoordingen: "De Hemel weet, hoe mijn hart juicht, Penta getroost te zien, die om haar schone hoedanigheden verdient, op handen gedragen te worden, en waarvoor ik mij zoveel moeite gegeven heb, naar dit rijk de man en de broer te leiden, om mij zowel aan de ene als aan de andere als dienstwillige dienaar aan te bieden. Maar omdat de mens aan zijn woord gebonden is, zoals een os aan zijn horens, en de belofte van een rechtschapen mens bindend is, zo wil ik, in de overtuiging, dat de koning van Terraverde dodelijke smart geleden heeft, mijn woord aan hem houden en hem niet alleen de bij de afkondiging beloofde kroon en scepter schenken, doch eveneens mijn rijk. Ik heb geen kinderen of andere verdrietelijkheden van familie, en daarom wens ik met uw welnemen dit schone paar van man en vrouw, dat mij dierbaar zal wezen als mijn oogappels, als kinderen aan te nemen. En nu er niets anders meer te wensen valt voor aller geluk, kom, laat Penta haar stompjes onder haar schort houden, dan zal zij er haar handen uit te voorschijn halen schoner dan ze ooit geweest zijn!"
Penta deed aldus en het geval lukte in de puntjes, zoals de tovenaar gezegd had. En daarover was de blijdschap zeer groot; en allen jubelden er om en in het bijzonder deed dit haar man, die dit schone geluk veel meer waard achtte dan het nieuwe rijk, hem door de tovenaar geschonken.
Na enige dagen de schitterende feesten meegemaakt te hebben keerde de koning van Pietrasecca naar zijn rijk terug en de koning van Terraverde stuurde zijn zwager naar zijn jongste broer, om deze namens hem te belasten met de zorg voor de staat, en zelf bleef hij bij de tovenaar. En in vreugde maakte hij al het doorgestane leed weer goed en legde voor de wereld getuigenis af van de waarheid, dat iemand, die niet eerst het bittere geproefd heeft, geen schik kan hebben in het zoete der aarde.
* * *
Samenvatting
Een Italiaans sprookje over een broer die met zijn zus wil trouwen. Een koning wil met zijn zus Penta, trouwen, maar deze verklaart hem voor gek. Als hij blijft aandringen, vraagt ze wat zo aantrekkelijk aan haar is. Hij geeft een lofzang op haar handen en de zus besluit haar handen te laten afhakken en deze aan haar broer te geven. In woede stopt hij haar in een kist met pek en dumpt haar in zee. Dan begint een avontuurlijk, door het lot gestuurd leven, voor Penta...
Toelichting
Vergelijk met Grimm's Het meisje zonder handen.
Uit de Pentamerone (Lo cunto de li cunti overo lo trattenemiento de peccerille - Het sprookje der sprookjes, of Vermaak voor de kleinen) van Giambattista Basile (Derde dag, tweede sprookje).
Trefwoorden
handen, brief, italië, afgehakte handen, broertje-zusje, stranden, hand, giambattista basile, trouwen, volkssprookje, aanspoelen, schoonheid, jaloezie, tovenaar
Basisinformatie
- Origineel: La Penta mano-mozza
- Herkomst: Italië
- Verhaalsoort: sprookje, volkssprookje
- Leeftijd: vanaf 12 jaar
- Verteltijd: ca. 28 minuten
Thema
Bron
"Italiaansche volkssprookjes" bewerkt naar de Pentamerone van G. Basile door Rien Valkhoff, illustraties van Frans Lammers. Uitgeversmaatschappij W. de Haan N.V., Utrecht, 1948.
Populair
Verder lezen