De rijk geworden bedelaar
Er was eens in Napels een oude bedelaar, die geheel aan lager wal geraakt was en in grote ellende leefde, die sjofeltjes gekleed en van alles berooid als een kale neet door het leven ging.
Toen het ogenblik gekomen was, dat hij de zakken van zijn leven moest uitschudden, om er te laten uitvallen wat er nog in overgebleven was, riep hij zijn beide zoons bij zich, Oraziello en Gagliuso en redeneerde als volgt tegen hen: "Reeds ben ik gedagvaard, zoals gebruikelijk is, voor de schuld, welke ik bij de natuur heb. En geloof mij, zo waar als jullie Christenen zijn, ik zou graag dit oord van moeite verlaten, uit deze gevangenis van kommer komen, als het niet was, dat ik jullie op de naakte aarde achterlaat, berooid als de Kerk van de Heilige Clara, op de verzamelplaats van alle bedelaars en zonder een sou, kaal als een barbiersbekken, uitgedroogd als een pruimenpit; jullie, die bezit wat een vlieg in zijn poot draagt, jullie, die geen halfje verliest, al loop je ook honderd mijlen. Het lot heeft mij in een miserabele toestand gebracht. Ik bezit niets anders dan mijn leven. Zoals je me ziet, zo ben ik. Want, dat weet je, ik heb altijd van honger moeten gapen en ik heb boze geesten van me af weten te houden en ik ben altijd zonder kaars gaan slapen. Toch wil ik jullie bij mijn dood enig teken van mijn liefde nalaten. Neem jij daarom, Oraziello - mijn eerstgeborene - de zeef, die aan de muur hangt, waarmee jij je brood kunt verdienen; en jij, Gagliuso, die huiselijk bent, neem jij de poes. En zullen jullie nu altijd aan je vader blijven denken?"
Bij deze woorden barstte hij in huilen uit en kort daarop zei hij: "Vaarwel, want nu is het nacht." Nadat Oraziello gezorgd had, dat zijn vader van de armen begraven werd, nam hij de zeef en ging er hier en daar mee uit werken om in zijn levensonderhoud te voorzien; en hoe meer hij ziftte, des te meer verdiende hij. Doch Gagliuso nam de poes en jammerde: "Kijk nou toch eens, wat voor erfenis mijn vader mij nagelaten heeft! Ik had voor mijzelf niet te zorgen, en nu zal ik voortaan voor twee moeten uitgeven. Waarom krijg ik dit ellendige legaat? Het zou beter zijn, als ik er maar van afgezien had!"
De poes, die deze vervelende klacht hoorde, zei tegen hem: "Jij klaagt veel te erg, want je hebt meer geluk dan verstand! Je kent je goede lot nog niet, want als ik me er toe zet, kan ik je best rijk maken!" Gagliuso bedankte zijn poes bij deze voorspiegeling, hij streelde het drie à vier keer over de rug en beval zich warm bij ze aan.
Iedere morgen, wanneer de zon met het aas van het licht aan de gouden haak de duisternis van de Nacht opviste, ging de poes, erg met hem begaan, naar het strand van Chiaia of naar de Vismarkt, en als ze een flinke harder of een lekkere goudmakreel in de gaten kreeg, pakte ze die en bracht hem naar de koning. En terwijl zij ze toonde, zei zij tegen zijne majesteit: "Heer Gagliuso, nederigste dienaar van uw hoogheid, zendt u deze vissen vol eerbied en vraagt om uw gunst. Het is maar een klein geschenk voor u, grote heer!" En de koning antwoordde met een verheugd gezicht, zoals men trekt tegen iemand die geschenken brengt: "Zeg aan uw heer, die ik niet ken, dat ik hem ten zeerste bedank!"
Een volgende keer holde de poes naar de oorden, waar gejaagd werd, en wanneer de jagers een lijster of een meesje of een zwartkopje lieten vallen, raapte zij ze op en bracht ze naar de koning met de boodschap van dezelfde inhoud. En zo dikwijls nam zij deze list te baat, tot de koning op zekere dag tegen haar zei: "Ik voel mij zo verplicht tegenover uw heer Gagliuso, dat ik hem wens te leren kennen, om hem een wederdienst te bewijzen voor de vriendelijkheid die hij mij betoond heeft!"
De poes antwoordde: "Het is de wens van heer Gagliuso, zijn leven en bloed te geven voor uw kroon. Beslist morgenochtend, wanneer de zon de stoppels op de akkers van de lucht aangestoken heeft, zal hij voor u zijn buiging komen maken!" Doch toen de morgen gekomen was, vertoonde de poes zich weer voor de koning: "Sire, heer Gagliuso laat zich excuseren, als hij niet komt, want vannacht hebben bedienden hem beroofd en zijn gevlucht zonder hem zelfs een hemd te laten!"
Toen de koning dit vernomen had, liet hij dadelijk uit zijn garderobe boven- en ondergoed halen en stuurde het naar Gagliuso, die een paar uren later naar het paleis kwam, vergezeld van de poes. De koning maakte hem duizend complimentjes en wilde, dat hij naast hem zat en bood hem een schitterend feestmaal aan. Doch terwijl men aan tafel zat, wendde Gagliuso zich af en toe tot de poes en zei er tegen: "Poesje, zorg jij alsjeblieft dat het niet mis gaat met die lompen van me?" En de poes antwoordde: "Stil, houd je mond, spreek niet over je armoede!"
De koning wilde weten, of hij soms iets nodig had en toen gaf de poes voor hem antwoord, dat hij zin in een citroentje had, en de koning liet er dadelijk een korfje van halen in de tuin. Na een poosje begon Gagliuso weer over die kleren te zeuren; en de poes zei weer, dat hij zijn toet moest houden en de koning vroeg opnieuw, wat hem schortte en de poes had een ander excuus klaar, om de bangheid van Gagliuso goed te maken. Tenslotte nam Gagliuso, nadat men gegeten en een tijdje over koetjes en kalfjes gepraat had, afscheid.
De poes bleef nu met de koning alleen en ging hem de dapperheid, het grote verstand en het gezond oordeel van haar baas beschrijven, en bovenal de grote rijkdom, die Gagliuso in de Romeinse Campagna en in Lombardije bezat, waardoor hij verdiende zich te vermaagschappen aan een regerend vorst. De koning vroeg, hoeveel die rijkdom dan wel kon bedragen en de poes antwoordde, dat het niet mogelijk was, de berekening te maken van de roerende- en onroerende goederen en schatten van deze steenrijke man, die zelf niet wist, hoeveel hij bezat.
En als de koning er naar zou willen informeren, moest hij mensen van hem meesturen buiten het rijk, die hem dan uit eigen ervaring konden inlichten, dat er geen rijkdom ter wereld bestond gelijk aan die. De koning beval aan enige betrouwbare personen, dat ze nauwkeurig zouden informeren en zij volgden de poes. En deze rende, onder het voorwendsel onderweg van post tot post voor een verfrissing te willen zorgen, vooruit, toen ze de grenzen van het rijk over was, en wanneer ze kudden geiten, ossen of paarden tegenkwam, zei ze tegen de herders en bewakers: "Hela, oppassen, zeg, want een bende rovers wil alles verwoesten, wat ze in deze streek vindt. Maar als je voor hun woede bespaard wilt blijven en dat jullie geëerbiedigd wordt, zeg dan, dat dit alles het eigendom van heer Gagliuso is en dan zal jullie geen haar gekrenkt worden!"
Hetzelfde zei ze overal op de boerderijen, waar ze langs kwam, zodat overal waar de mannen van de koning zich vertoonden, zij eenzelfde geluid hoorden en tegen zich hoorden zeggen, dat alles wat zij zagen van heer Gagliuso was. En eindelijk te moe, om verder te vragen en hetzelfde antwoord te horen, keerden zij naar de koning terug en rapporteerden hem zeer uitvoerig over de onmetelijke rijkdom van heer Gagliuso.
Na dit relaas beloofde de koning een flinke fooi aan de poes, als deze het huwelijk van zijn dochter met heer Gagliuso regelen kon. En de poes kreeg na veel over en weer gepraat tenslotte de verbintenis in orde. Gagliuso kwam en de koning vertrouwde hem zijn dochter en een flinke bruidschat toe. En na een gehele maand van feestelijkheden zei de bruidegom, dat hij zijn gade naar zijn gebied wilde brengen, en, door de koning tot aan de grenzen begeleid, vertrok hij naar Lombardije, waar hij op raad van zijn poes grondgebied kocht en baron werd.
Nu betoonde Gagliuso, toen hij schatrijk was, zoveel dankbaarheid jegens de poes als maar mogelijk was en zei telkens, dat hij aan haar en haar goede diensten zijn leven en grootheid te danken had en dat de praktijken van de poes hem van meer nut geweest waren dan het inzicht van zijn vader had kunnen zijn. Daarom kon zij beschikken over zijn bezit en zijn leven en er mee doen en laten wat ze wilde en hij gaf haar zijn woord, dat hij haar wanneer ze dood ging, over honderd jaren, zou laten opzetten en in een gouden kooi in zijn kamer plaatsen.
Er gingen geen twee dagen na deze grootspraak voorbij, toen de poes deed, of ze dood was en zich zo liet vinden, languit op de grond uitgestrekt. Gagliuso's vrouw zag ze liggen en riep: "O man, wat een ongeluk! Poes is dood!"
"Voor mijn part neemt ze alle ellende mee!" antwoordde Gagliuso, "zij liever dan wij!"
"Wat zullen we er mee doen?" antwoordde de vrouw. En hij weer: "Pak ze bij een poot en gooi ze het raam uit!"
De poes, die deze fraaie vergelding hoorde, wat ze zich nooit had kunnen indenken, sprong overeind en sprak: "Is dit je dank, dat ik je luizenpak van je afgenomen heb? Dit je 'duizendmaal bedankt' voor het feit, dat ik je de vodden van je lijf haalde? Dit het loon, dat ik je boven Jan geholpen en je honger gestild heb, jij bedelaar, schooier, haveloze kerel, die onder de luizen zat? Nu vervloek ik, wat ik voor je gedaan heb! Jij verdient nog niet, dat je met de nek aangezien wordt! Ha, een mooie gouden kooi, die jij daar voor mij klaar had, een mooi graf, dat je voor mij bestemd had! Zorg maar voor je zelf, span je flink in, doe maar goed moeite en zweet er van; en dit is dan je fraaie beloning! Een stakker, die alles van anderen verwacht! Maar terecht zegt een wijs woord, dat een ezel altijd een ezel blijft. En om het nog duidelijker te zeggen: Boontje komt om zijn loontje, en leer om leer, sla jij mij dan sla ik je weer!"
Dit zei de poes en zij schudde de kop, terwijl ze haar schreden naar de deur richtte. En hoe Gagliuso ook met het worstenvelletje der nederigheid probeerde, haar te lokken, met geen mogelijkheid liet ze zich overhalen, terug te komen. Zonder om te kijken liep poes weg en ze miauwde klagelijk: "God beware je voor verarmde rijkaards en voor bedelaars, die boven Jan zijn!"
* * *
Samenvatting
Een Italiaans sprookje over een poes die haar baasje rijk maakt. Een jongen krijgt van zijn vader een poes als erfenis. Net als in 'De gelaarsde kat' zorgt het beestje er voor dat haar baasje rijk wordt en met een prinses trouwt. Wanneer de poes doet alsof ze dood is, komt er een einde aan de dankbaarheid van de jongen.
Toelichting
Uit de Pentamerone (Lo cunto de li cunti overo lo trattenemiento de peccerille - Het sprookje der sprookjes, of Vermaak voor de kleinen) van Giambattista Basile (Tweede dag, vierde sprookje).
Trefwoorden
Basisinformatie
- Origineel: Cagliuso
- Herkomst: Italië
- Verhaalsoort: volkssprookje, sprookje
- Leeftijd: vanaf 9 jaar
- Verteltijd: ca. 13 minuten
Thema
Populair
Verder lezen