De radshput Dapper
In een stad die Pundarikini heette, woonde een - vanwege de in een vroeger leven verrichte daden - laffe radshput die Dapper heette. Hij was niet erg goed in heldendaden, want de dapperheid was enkel en alleen in zijn naam bewaard gebleven. Daarom schaamde hij zich altijd en kwam nooit zijn huis uit.
Zijn vrouw, de dochter van een held, leed onder de lafheid van haar man. Ze schaamde zich als ze bij haar vriendinnen was en in haar hart brandde een hevige toorn. Hoewel deze radshput (dit is een lid van de krijgsadel) als gevolg van zijn vreesachtigheid niet in krijgsdienst ging, zei zijn huisvrouw, terwijl ze in haar hart een slechte daad beraamde, tegen hem met vleiende woorden: "In dit koninkrijk ben je bij de burgers om je heldhaftigheid bekend; ga daarom naar een vreemd land en ga daar bij iemand in krijgsdienst. De koningen van die andere landen zullen zich door je dikke buik laten misleiden, maar als ze je dan echt leren kennen, zullen ze je met gunsten overladen."
De radshput stemde toe en nadat hij al zijn wapens in orde had gemaakt, verliet hij zijn huis en ging op weg naar een ander land, voorzien van de proviand die zijn vrouw hem meegegeven had. Toen hij de stad verlaten had en vlug doorliep, werd hij door zeven rovers aangehouden die kwaad in de zin hadden en wijd en zijd bekend stonden vanwege hun daden. Hij stak alle tien zijn vingers in zijn mond en zei met vreesachtige en klaaglijke stem: "Neem mijn kleren, mijn proviand en mijn wapens, maar laat mij gaan! Waarom willen jullie, vorsten van de koningen, mij, jullie dienaar, niet laten gaan? Ik heb geen bescherming noch beschermer, ben bedroefd en sidder en beef van angst. Wees barmhartig! Neem al mijn goed en laat mij in leven! Ik ben de enige echtgenoot in het huis en hof van mijn vrouw!" De rovers waren zeer verrukt over zijn heldenmoed. Ze moesten lachen, namen behalve zijn kleren alles van hem af en lieten hem lopen. En hij trilde als het oor van een olifant.
Omdat ze honger hadden, aten ze de proviand op die ze van hem afgenomen hadden en die zijn vrouw had vergiftigd, want ze had hem voorbestemd om in Jama's dienst te treden (te sterven).
Het gif in de spijzen deed hen voorgoed in slaap vallen, terwijl Dapper ronddwaalde en weer in hun buurt kwam. Toen de wind hun baarden deed bewegen dacht Dapper dat de rovers nog leefden en in zijn angst liep hij ver weg. Hij zei: "Ha, denken jullie schelmen soms dat een voortreffelijk soldaat als ik jullie vertrouw en me laat vangen?" Na een ogenblik namen de kraaien echter zijn angst weg.
Met een kromme sabel hakte hij de dode rovers, wier lichamen met kraaien bedekt waren, hun hoofden af en bond deze aan zijn heup. Toen hun hoofden zo als komkommers aan zijn heup bengelden, zag hij eruit als een veerman die de mensen over de rivier van het ongeluk wilde zetten. Toen nam hij ook hun wapens en kleren en blakend van trots ging hij naar Hastinapura, waar destijds koning Shriharsha regeerde.
De hoofden die eruitzagen als het hoofd van de demon Rahu, wierp hij voor de deur van de koning neer en vertelde hem uitvoerig over de manhaftige daad die hij met zijn armen had verricht. De koning was hevig bewogen toen hij zag dat deze onoverwinnelijke rovers, tegen wie niemand op kon en die zijn land hadden geplunderd, door de ander waren gedood. Hij vroeg hem hoffelijk bij hem in dienst te willen treden. De ander beroemde zich op zijn heldendaden en stelde als voorwaarde dat de koning hem niet de eerste de beste opdracht zou geven. "Als echter je eigen leven bedreigd wordt, o koning," zo sprak hij, "dan kun je er van op aan dat mijn heldenmoed je verbazen zal."
De koning stemde erin toe en betaalde hem een lakh goud (10.000 goudstukken) uit en benoemde hem tot opperbevelhebber van zijn soldaten.
Omdat hij nu dagelijks zeer geëerd werd en van de rijkdom van de koning leefde, was hij de tot nu toe in dienst van de koning staande kshatrija voortdurend een doorn in het oog.
Nu gebeurde het dat een grote kwaadaardige leeuw als gevolg van de daden uit zijn vroegere leven veel schade in de stad aanrichtte. Buiten de burcht doodde hij mensen en hele kudden runderen en uit angst voor hem hield men de stadspoort dag en nacht gesloten. De langarmige helden die hem met het zwaard in de vuist of met de boog hadden geprobeerd te doden, waren door hem naar Jama's paleis gevoerd.
Toen zeiden de ministers op een keer tegen de diepbedroefde koning: "Die krijger die de leeuw moet doden, is hij die een lakh soldij krijgt." En de koning die door de grote schade die de leeuw aanrichtte, verbitterd was, gaf Dapper de opdracht de leeuw te doden, omdat zijn eigen helden daarin niet geslaagd waren.
Dapper, die door zijn moeder nu eenmaal ter wereld gebracht was om nuttig te zijn, overwoog dit in zijn hart en bevend van angst en woede zei hij tegen de koning: "Schaam je je niet om een man als ik opdracht te geven om een beest af te slachten? Maar ja, als men een slechte heer dient, dan komt men licht tot onheldhaftige daden." Nadat hij dit gezegd had, ging hij de stad uit, waarna de poortwachters onmiddellijk de stadspoort achter hem sloten.
Toen de krijger zich zo buiten de stad gesloten zag, was hij zeer terneergeslagen. Hij dacht: Ach, in deze angstaanjagende nacht word ik al bedreigd door het gevaar van jakhalzen. Bij wie kan ik terecht? Waar zal ik heen gaan? Wie zal mij in het bos beschermen? De adem stokte in zijn keel en meteen greep hem de angst. Ik zal op de tak van een hoge boom klimmen en in ieder geval daar de nacht doorbrengen, laat er morgen dan maar gebeuren wat er gebeuren moet!
Toen Dapper in de boom geklommen was, kwam 's nachts de leeuw eraan, zijn muil vol scherpe tanden en de hele tijd brullend. Toen hij mensenvlees rook en onder de boom bleef staan, trilde de hand van Dapper zo erg dat hij zijn lans liet vallen. Als gevolg echter van de goede werken die Dapper in een vroeger leven had verricht, werd de leeuw door de scherp gepunte lans meteen dodelijk getroffen en stierf op hetzelfde ogenblik. Toen de dag aanbrak durfde Dapper, die over zijn hele lijf trilde, niet uit de boom. Pas de kraaien maakten hem er opmerkzaam op dat de leeuw dood was. Dodelijk beangst pakte hij hem op en buiten zichzelf van opwinding keerde hij ermee terug. Maar tegen de mensen die zijn lof verkondigden, riep hij: "Vlug, loop naar de koning en zeg tegen hem en tegen hen die mij benijden: Door mijn genade heerst er van nu af aan rust in de stad en is deze van angst bevrijd! Dapper, het juweel van de dapperen, heeft de sterke leeuw gedood. Hij staat bij de stadspoort, o koning, en wacht daar op de eerbewijzen die u hem schuldig bent."
Toen de koning van deze mensen over het gebeurde hoorde, trok hij hem tegemoet en begeleidde hem met grote praal naar de stad, want hij wist hoe je verdiensten belonen moet. De koning schonk de praatjesmaker een provincie. De roem van de krijger Dapper drong in alle landen door en vanwege zijn in een vroeger leven verrichte goede daden klom hij op tot de hoogste heerlijkheid.
* * *
Samenvatting
Een Indiaas volksverhaal over een niet zo dappere edelman. Een laffe man gaat op aanraden van zijn vrouw zijn moed in een ander land proberen. Al snel komt hij zeven rovers tegen en hij is zó bang, dat hij alles afgeeft; dus ook de proviand die zijn vrouw vergiftigd had. De rovers sterven en de laffe radshput hakt hun hoofden af. Door de koning wordt hij als held ontvangen en de radshput maakt eindelijk zijn naam waar... of toch niet?
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: India
- Verhaalsoort: volksverhaal
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 9 minuten
Thema
Populair
Verder lezen