De prins van de zeven gouden koeien
Er was eens een prins, wiens rijkdom onmetelijk was als de zee, en die nog veel vrijgeviger was dan rijk. Men noemde hem de prins van de zeven gouden koeien, want hij voerde werkelijk zeven gouden koeien in zijn wapen, dat geschilderd was boven de grote poort van zijn kasteel.
ledere dag deelde de prins, wanneer hij uit de mis kwam, grote aalmoezen uit. ledere dag vroeg hij honderd vrienden te eten, die naar huis terugkeerden overladen met geschenken. De armen en de gasten zeiden dan ook overal en te allen tijde tot hem: "Prins van de zeven gouden koeien, uw evenbeeld moet nog geboren worden. Voor u zouden wij door water en vuur gaan." - "Hartelijk dank, beste vrienden."
Op een avond, toen de prins van de zeven gouden koeien helemaal alleen in zijn kamer was, zag hij een jonge man schreiend binnenkomen. "M'n vriend, wat wil je van me? Zeg me waarom je huilt." - "Prins van de zeven gouden koeien, ik kom u een grote dienst vragen, en ik heb maar al te veel reden om te schreien. Al op mijn zevende jaar heb ik mijn vader en moeder verloren. Maar ik ben geen aalmoezen tekort gekomen tot ik oud genoeg was om in mijn levensonderhoud te voorzien. Ik heb een meisje weten te winnen, wonderschoon als het licht van de zon en ingetogen als een heilige. We zouden gaan trouwen, maar mijn geliefde is deze morgen overleden. Nu ben ik besloten, nooit meer een meisje mijn liefde te verklaren. Indien ik Latijn kende, zodat ik zou kunnen begrijpen wat in het misboek staat, zou ik monnik worden. Prins van de zeven gouden koeien, gij zijt rijk en vrijgevig. Geef mij honderd driefrankstukken, om voor mijn geliefde rouw te dragen en om missen voor haar te laten lezen." - "M'n waarde vriend, hier zijn honderd goudstukken elk van tien frank. Honderd driefrankstukken krijg je niet. Je kunt kiezen of delen." - "Prins van de zeven gouden koeien, mogen Onze Lieve Heer en de heilige Maagd Maria uw barmhartigheid belonen." De jonge man ging weg met zijn honderd goudstukken.
Na drie dagen kwam hij, geheel in de rouw, terug. "Prins van de zeven gouden koeien, ge hebt me veel goeds bewezen. Zo ge wilt, zal ik u mijn hele leven lang dienen. Maar ik wens geen loon te ontvangen. Nu kunt u kiezen of delen." - "Beste vriend, ik neem je in mijn dienst. Loon zul je niet ontvangen. Je zult de zwarte kamerdienaar worden genoemd en je zult grote macht hebben over alle andere dienaren in het kasteel."
Na een maand was de zwarte kamerdienaar beter dan wie ook op de hoogte van alle aangelegenheden van zijn meester, en in het diepste geheim kwam hij hem vertellen: "Prins van de zeven gouden koeien, ge geeft geschenken en ge doet uitgaven ver boven uw middelen. Wanneer ge dit leven nog een jaar voortzet zie ik u tot de bedelstaf geraken." - "Zwarte kamerdienaar, je weet niet waarover je praat. Ik heb vrouw noch kind. Indien ik onvoorzien tot de bedelstaf zou geraken, zullen mijn vrienden het mij aan niets laten ontbreken." - "Prins van de zeven gouden koeien, vertrouw daar niet op."
De volgende dag vroeg de prins van de zeven gouden koeien tijdens de maaltijd aan zijn vrienden: "Zijt ge mijn vrienden?" - "Ja, prins van de zeven gouden koeien. Uw evenbeeld moet nog geboren worden. Voor u zouden we door water en vuur gaan." - "Welnu, de zwarte kamerdienaar heeft me gezegd, niet op u te vertrouwen." - "De zwarte kamerdienaar is een schurk. Hij plundert u dag en nacht. Jaag hem weg." De prins van de zeven gouden koeien joeg dus, als een dief, de zwarte kamerdienaar weg, die inderdaad zoveel goud en zilver van hem had gestolen dat hij er een mooie molen aan de rivier de Gers van kon kopen evenals een kasteel met een bos en zeven pachthoeven.
Een jaar later kreeg de prins van de zeven gouden koeien bezoek van deurwaarders en hun helpers. Hij liet al zijn vrienden bij zich komen. "Beste vrienden, iedere dag hebt ge me gezegd: 'Prins van de zeven gouden koeien, uw evenbeeld moet nog geboren worden. Voor u zouden we door water en vuur gaan.' Welnu, ik bezit niets meer. Ik ben tot de bedelstaf vervallen. De deurwaarders en hun helpers verjagen me uit mijn kasteel. Help mij nu al naar gelang uw middelen." - "O ijdeltuit! Ge hebt uzelf geruïneerd door aalmoezen te geven. Vraag nu de armen om u te helpen."
De prins van de zeven gouden koeien ging weg, door zijn oude vrienden beledigd. Bij de poort van het kasteel begonnen de armen te roepen: "Goedendag, prins platzak. Uw bedienden weigerden ons een stuk brood. Zij lieten de honden op onze benen los. Nu zijt ge zelf een bedelaar. U hebt uzelf geruïneerd door te brassen met leeglopers en smulpapen. Maar er is een goede God in de hemel. De goede God is rechtvaardig: ge zijt tot de bedelstaf vervallen net als wij."
Maar dit alles duurde niet lang. De zwarte kamerdienaar kwam in gestrekte galop op zijn paard aangereden, een eiken staaf in zijn hand, en met een troep honden, groot en sterk als stieren. "Vooruit, honden! Kst! kst! Pak ze! Hier, dronkenlap! Hier, zwijn! Hier, dief! Daar, pak aan, en wel bekome het je. Ah! Jullie beledigen de prins van de zeven gouden koeien. Pats! pats!" En de zwarte kamerdienaar sloeg uit alle macht los op de edellieden, de burgers en de armen. Toen heel die beroerde troep ver weg was, steeg hij van zijn paard en nam zijn baret af. "Prins van de zeven gouden koeien, u hebt hier geen tehuis meer. Ga op dit paard zitten. Het zal u naar het verblijf brengen dat ik voor u in gereedheid heb gebracht." - "Ik ga niet naar iemand toe, die ik als een dief heb weggejaagd." - "Prins van de zeven gouden koeien, het is waar, ik heb u bestolen. Maar ik heb dat gedaan om iets voor u te redden om van te leven, wanneer u tot de bedelstaf zou zijn vervallen."
De prins van de zeven gouden koeien steeg dus te paard. Na drie dagen kwam hij bij het kasteel aan. Zeven jaar lang diende de zwarte kamerdienaar hem zoals tevoren, zonder loon te willen ontvangen, en nam geen duit meer van hem weg. Op een avond, na de maaltijd, ontbood de prins van de zeven gouden koeien de zwarte kamerdienaar in zijn kamer. "Zwarte kamerdienaar, ik ben tevreden over je. Ik zal je nu een groot geheim vertellen." - "Spreek, prins van de zeven gouden koeien. Ik weet te luisteren, en nog niemand heeft me ooit voor babbelziek gehouden." - "Zwarte kamerdienaar, wanneer ik het gewild had, zou ik allang weer nog rijker zijn geworden dan vroeger. Maar behalve ik zelf en jij wonen er op deze aarde alleen maar schurken. Dat is de reden waarom ik geen vrienden meer zoek, en waarom ik geen aalmoezen meer geef. Zwarte kamerdienaar, ik ben oud. Binnen een jaar zal ik onder de grond liggen. Maar voordat ik sterf wil ik je fluit leren spelen en het wijsje leren fluiten waardoor de zeven gouden koeien uit de grond te voorschijn zullen komen, in de nacht van Sint-Jan, van middernacht af tot zonsopgang. Ga in de stal twee paarden zadelen, pak een kleine bijl en kom me roepen als alles gereed is." De zwarte kamerdienaar ging weg en kwam na een kwartier terug. "Prins van de zeven gouden koeien, alles is gereed."
Zij vertrokken in gestrekte galop. Het was een vrijdagavond, de laatste van het jaar. Het vroor hard en de donkere hemel was bezaaid met sterren. Precies om middernacht kwamen de ruiters bij een viersprong, waar een kerkhof lag aan de rand van een poel vol hoog riet. "Zwarte kamerdienaar, wanneer je aan het leven hecht, luister dan goed en doe nauwkeurig wat ik je nu zal opdragen. Je moet van je paard stijgen, je bijl nemen en het hoogste riet in die poel daar met de grond gelijk afhakken. Het riet zal zich uit alle macht verdedigen. Tot driemaal toe zal het van vorm veranderen en je dingen laten zien die er in werkelijkheid niet zijn. Sla er geen acht op maar doe je werk. Bedenk goed dat je slechts drie slagen kunt geven. Wanneer het riet bij de derde slag niet is terneergeveld, zal de aarde je levend verzwelgen." - "Prins van de zeven gouden koeien, uw wil zal geschieden."
Toen het riet zag dat de zwarte kamerdienaar zijn bijl ophief voor de eerste slag, veranderde het in een grote slang met zeven koppen. Maar de zwarte kamerdienaar hechtte er geen geloof aan. Zonder angst of vrees sloeg hij toe. Toen het riet zag dat de zwarte kamerdienaar zijn bijl opnieuw ophief voor de tweede slag, veranderde het zich in een klein, pas geboren en nog niet gedoopt kind. Maar de zwarte kamerdienaar hechtte er geen geloof aan. Zonder angst of vrees sloeg hij toe. Toen het riet zag dat de zwarte kamerdienaar zijn bijl opnieuw ophief voor de derde slag, veranderde het zich in een jong meisje dat leek op de gestorven geliefde van de zwarte kamerdienaar. Toen begon de arme man te trillen als een espenblad. Maar hij herinnerde zich wat de prins van de zeven gouden koeien hem had gezegd, en hij sloeg toe zonder angst of vrees. "Prins van de zeven gouden koeien, het riet is geveld." - "Snijd er voldoende van af om er een fluit van te maken, en laten we dan gaan."
Toen zij het kasteel binnengingen zei de prins van de zeven gouden koeien: "Zwarte kamerdienaar, iedere nacht, wanneer de bedienden van het kasteel in slaap zijn gevallen, zal ik je het wijsje leren dat alleen maar op de fluit kan worden gespeeld die je van dat stuk riet zult maken."
Zo gezegd, zo gedaan. Toen de ochtend van Sint-Jan was aangebroken zei de prins van de zeven gouden koeien: "Zwarte kamerdienaar, neem vanavond, wanneer alle bedienden van het kasteel in slaap zijn gevallen, je fluit, twee grote kookketels, zeven zakken van een stevige, uit hennep geweven stof en zorg ervoor te middernacht aan de oever van de Gers te zijn, in het weiland boven mijn molen."
Op het afgesproken uur waren beiden in het weiland. Toen de sterren middernacht aangaven zei de prins van de zeven gouden koeien: "Zwarte kamerdienaar, speel nu op je fluit." De zwarte kamerdienaar gehoorzaamde. Onmiddellijk rezen zeven gouden koeien op uit de grond. Zij gingen hun prins begroeten en begonnen toen in het maanlicht te grazen. "Zwarte kamerdienaar, neem een gouden koe. Ik neem er ook een, en dan gaan we ze elk melken boven een ketel. Daarna komen de andere koeien aan de beurt."
Na een uur waren de beide ketels vol melk, die onmiddellijk veranderde in goudstukken, elk van tweemaal vierentwintig frank, en in Spaanse goudstukken, elk van twee dubloenen. De prins van de zeven gouden koeien vulde er twee van de zakken mee van de stevige, uit hennep geweven stof, en wierp deze in het water van de Gers. Na de eerste twee gouden koeien kwamen de vijf andere aan de beurt. Voor zonsopgang waren de zeven gouden koeien weer onder de grond verdwenen en nog vijf andere zakken met dubbele gouden vierentwintigfrankstukken en Spaanse gouden dubbele dukaten waren in het water van de Gers geworpen. "Zwarte kamerdienaar, je weet waar de zeven zakken zijn. Ik geef ze je. Vis ze op je gemak op en zorg dat niemand je ziet. Laten we nu teruggaan naar het kasteel."
Een maand na Sint-Jan lag de prins van de zeven gouden koeien onder de grond. De zwarte kamerdienaar spaarde geen kosten voor de begrafenis, noch voor hoogmissen en stille missen. Toen dit voorbij was, vertrok hij naar het land waar de prins van de zeven gouden koeien zich tot de bedelstaf had gebracht door zijn vrienden te overladen met maaltijden en geschenken en door grote aalmoezen te geven. Een uur nadat de zwarte kamerdienaar daar was aangekomen, riep de tamboer van het dorp overal om: "Ramplanplan, ramplanplan. Een ieder wordt verwittigd dat de prins van de zeven gouden koeien is overleden. Hij was weer rijker geworden dan ooit tevoren. De zwarte kamerdienaar is zijn erfgenaam. Om te voldoen aan de opdracht van zijn meester, zal de erfgenaam duizend goudstukken ieder van tien frank uitbetalen aan elke vriend van de overledene, en honderd driefrankstukken aan elke arme van het land. Morgenochtend zal iedereen worden uitbetaald."
De volgende morgen waren de vrienden en de armen zo talrijk, dat men zou denken dat het een van de dagen was, waarop de grote jaarmarkt in het dorp werd gehouden. "Arme prins van de zeven gouden koeien! Hij heeft ons niet vergeten. Voor hem zouden we door water en vuur zijn gegaan." Maar dit alles duurde niet lang. De zwarte kamerdienaar kwam in gestrekte galop op zijn paard aangereden, een eiken staaf in zijn hand, en met een troep honden, groot en sterk als stieren. "Vooruit, honden! Kst! kst! Pak ze! Hier, dronkenlap! Hier, zwijn! Hier, dief! Daar, pak aan, en wel bekome het je. Dit zijn de uitkeringen, nagelaten door de prins van de zeven gouden koeien. Pats! Pats!" En de zwarte kamerdienaar sloeg uit alle macht los op de edellieden, de burgers en de armen.
Toen heel die beroerde troep ver weg was, keerde de zwarte kamerdienaar terug naar het land waar zijn meester was begraven. Daar leerde hij Latijn, en alles wat men moet kennen om monnik te worden. Hij liet een klooster bouwen waar dag en nacht tot God werd gebeden voor de ziel van de prins van de zeven gouden koeien.
* * *
Samenvatting
Een volksverhaal uit Frankrijk over een rijke prins. Een rijke man laat zien dat hij heel rijk is, hij deelt zijn rijkdom uit. Een dienaar waarschuwt de man, maar wordt verstoten als dief. Als de rijke man aan de bedelstaf is geraakt keert de dienaar terug die duidelijk maakt waarom hij gestolen had: om de rijke op te vangen als deze arm was geworden. Dan maakt de rijke duidelijk hoe hij aan zijn naam komt: "De prins van de zeven gouden koeien."
Toelichting
Gedicteerd door Cadette Saint-Avit te Cazeneuve, in de gemeente Castéra-Lectourois (Gers), en door Isidore Escarnot te Bivès (Gers). De beide verhalen stemmen wat de hoofdzaak betreft bijna geheel overeen.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Frankrijk
- Verhaalsoort: volksverhaal
- Leeftijd: vanaf 9 jaar
- Verteltijd: ca. 16 minuten
Thema
Feest / viering
Populair
Verder lezen