De pelikaan en de vissen
Er was eens een vogel, die aan de oever van een vijver leefde. In die vijver bevonden zich vele vissen, zowel kleine als grote. En zo vond die vogel daar elke dag genoeg om van te leven. Wanneer de vissen met elkaar aan het spelen en het stoeien waren, dan vielen er een, twee of zelfs wel meer op de oever, en die werden dan door de pelikaan opgegeten. Zo gebeurde het elke dag.
Maar eens dacht de vogel bij zichzelf: Hoe zou ik heel veel eten kunnen krijgen en het best al die vissen die hier zijn, verschalken? En aan het eind van zijn overpeinzingen bedacht hij een list. Op zekere dag vloog de pelikaan een eindje weg en vloog vier uur lang uit. Daarna keerde hij naar de oever van de vijver terug en terwijl hij aan de kant van het water ging staan, riep hij luid wenend en snikkend, niets anders dan: "O God, o, mijn Gebieder God!" en daarbij sloeg hij zich op de borst. De vissen die dit hoorden, kwamen dichterbij om te zien wat er aan de hand was. Ze zagen, dat de pelikaan zichzelf stond te slaan, alsof hij diep bedroefd was. En de vissen keerden terug om dit vreemde voorval aan hun oudste te gaan vertellen. Aanstonds vaardigde deze oudste vis een bevel uit, dat een hunner, die de gaven van de taal bezat, naar de vogel zou toegaan, hem zijn leedwezen zou betuigen en vragen zou, wat hem overkomen was, dat hij zo bedroefd was. Toen gingen er een paar vissen op uit en aan de oever gekomen, hielden zij stil en vroegen: "Waarom weent u zo zeer?"
De pelikaan antwoordde: "O vissen, kom dichter bij mij, dan zal ik het u vertellen. Mijn dood is aanstaande!" De vissen kwamen dichterbij en hoorden nu de reden van de droefheid van de pelikaan, die zei: "O God, mijn dood is aanstaande, want toen ik vanmorgen bij het eerste licht van de dageraad uitvloog om mij naar gewoonte te gaan verlustigen, zag ik mensen, groot van lichaam, die bezig waren, grote scheppen van leer te naaien. Ik hoorde een van hen zeggen, dat zij van plan waren, deze vijver leeg te scheppen. En u weet, dat ik van jongs af tot op dit ogenblik gewoon was hier mijn levensonderhoud te vinden. Als u aan het spelen en stoeien bent, vallen er altijd een paar op de kant en die kan ik dan opeten. Daarom moet ik wenen, want als zij de vijver leeggeschept zullen hebben, waar moet ik dan mijn levensonderhoud zoeken? Om te vliegen ben ik niet sterk genoeg meer; bent u dus niet meer in deze vijver, dan moet ik van honger omkomen." En voor de schone schijn begon de pelikaan weer te wenen en sloeg zich hevig op de borst.
Toen de vissen dit gehoord hadden, keerden zij naar hun oudste terug. Daar aangekomen, konden zij haast geen woord uitbrengen, omdat zij zo geschrokken waren. Maar toen zij weer op verhaal waren gekomen, berichtten zij als volgt: "O, heer! Ons overkomt een groot ongeluk!" En daarop vertelden zij de toedracht van de zaak, zoals zij die van de vogel gehoord hadden. Toen de andere vissen dit bericht gehoord hadden, werden zij ook bang. Er ontstond een groot rumoer onder de vissen en allen vroegen zich af, hoe ze in deze nood moesten handelen. Tenslotte overlegden zij bij zichzelf, wat hun te doen stond en toen zei een vis, die zeer verstandig was, dat het zeker het beste zou zijn om met de pelikaan te bespreken, wat er nu gedaan moest worden.
De oudsten onder de vissen keurden dit plan goed en begaven zich naar de plaats waar de pelikaan stond. Zij zeiden: "Wij leven hier in deze vijver heel gelukkig. Maar nu komt u ons vertellen, dat de mensen hem willen leegscheppen. Wanneer hebt u dit vernomen?" De vogel antwoordde wenende: "Ik heb het deze maand gehoord, maar ik heb het u niet willen zeggen, omdat u zo bevreesd voor mij bent. Maar nu u gekomen bent, kunnen wij de zaak rustig bespreken. Indien u vertrouwen in mij kunt stellen, kan ik u overbrengen naar een rustige plaats, die door de mensen niet kan worden leeggeschept."
Toen de vissen dit voorstel vernomen hadden, overlegden zij gezamenlijk of zij deze vogel vertrouwen zouden of niet. En een oude vis zei: "Laten twee of drie van ons met de pelikaan meegaan om de plaats te bekijken, waar de pelikaan ons heen wil brengen." Al de vissen antwoordden daarop: "Dat is een goed voorstel. Die vogel moet ons wel helpen, want als wij er niet meer waren, hoe zou hij dan zijn levensonderhoud kunnen vinden?"
Er werd nu besloten, dat een paar kleine visjes deze tocht zouden ondernemen. Zij naderden de plaats, waar de vogel stond en zeiden: "Hé, oudere broeder pelikaan, laat ons de rustige plaats zien, waar u ons heen wilt brengen." De vogel antwoordde onmiddellijk: "Kom gerust hier en ik zal u erheen brengen. Ik heb geen verstand van plaatsen waar vissen moeten leven, maar u kunt dan zelf oordelen." Maar bij zichzelf dacht de vogel: Nu zal ik ze bedriegen en veel en lekker voedsel krijgen.
Hij nam de vissen op en bracht ze vliegend naar een grote vijver midden in het bos. Hij plaatste de vissen op zijn vleugels en aan de oever van die vijver gekomen, daalde hij langzaam neer, om hen de plaats goed te laten zien. "Als het niet goed is, weet ik nog wel een andere plaats!" De vissen vonden in die vijver andere vissen en vertelden hun, in welke verschrikkelijke toestand zij zich bevonden. Zij zagen, dat die vijver zeer goed was, door middel van stenen in vakken verdeeld en rondom stonden grote bomen. De vissen zeiden tegen de vogel: "Wat ons betreft, wij willen niet meer terugkeren! Ga de anderen maar halen." Daarop antwoordde de pelikaan: "Dat gaat zomaar niet. Eerst moet u terugkeren, om uw erfgenamen en bloedverwanten bericht te geven, opdat zij niet kunnen zeggen, dat ik de onwaarheid gesproken heb."
De vissen bestegen weer de pelikaan, die verheugd was en terugvloog naar de vijver, die leeggeschept zou worden. Daar aangekomen, ging hij aan de oever staan en liet de vissen van zijn vleugels afzakken. Daarop zeiden de vissen: "Hoe heerlijk is de plaats, die wij daar gezien hebben!" En zij beschreven de vijver. "En wat die vogel betreft," voegden zij eraan toe, "hij is zeer verstandig; hij heeft ons zachtjes aangepakt; die pelikaan is wijs." Toen werd het rumoerig in de vijver, omdat de vissen nu vastbesloten waren, naar de andere vijver te verhuizen. De oudsten naderden weer de pelikaan. Zij zeiden: "Hé, oudere broeder pelikaan! Indien inderdaad waar is, wat u zegt en u werkelijk medelijden met ons voelt, breng ons dan allemaal daarheen!" De vogel dacht bij zichzelf: Als ik ze allemaal tegelijk zou opeten, zou mijn buik stellig barsten, en daarom zei hij: "Hoe zou ik u allen tegelijk daarheen kunnen overbrengen? Ik ben immers al oud en zeker niet zo sterk, dat ik met u allen tegelijk zou kunnen wegvliegen. Ik zal u driemaal per dag wegbrengen, 's morgens om zes uur voor de eerste maal, dan weer om twaalf uur en om zes uur bij het invallen van de duisternis nog eens. Weest daarom niet bezorgd, ik zal u allen tot de laatste toe halen."
Toen de volgende morgen was aangebroken, begon de pelikaan de vissen over te brengen en hij vloog heen en weer zoals een veerboot geregeld van de ene naar de andere oever vaart. In de vijver was veel rumoer over de vraag, wie van de vissen het eerst zouden worden overgebracht, maar de pelikaan koos daartoe die vissen uit, die hij het lekkerst vond. Hij vloog met deze tot hij halverwege gekomen was, waar zich een breedgetakte boom bevond, waar hij zich neerzette. En na enige dagen hoopten de graten van de opgegeten vissen zich onder die boom tot een grote berg op. De pelikaan werd vet en zijn lichaam zag er glanzend uit. Zo had het reeds een hele tijd geduurd, toen een kreeft, die er groot en vet uit zag, door de pelikaan werd opgemerkt. Deze dacht bij zichzelf: Deze kreeft ziet er buitengewoon lekker uit, ik heb nog nooit zoiets geproefd. En hardop riep hij: "Hé, broeder kreeft! Waarom ligt u daar zo? Kom hier, ik zal u meteen overbrengen naar een rustige plaats, waar u het zeer goed zult hebben."
De kreeft antwoordde: "Is het waar, wat u daar zegt?" En in zichzelf dacht hij: Best mogelijk, dat hij mij wil bedriegen; ik zal goed opletten. Toen maakte hij zich gereed en kwam dichter bij de pelikaan, terwijl hij zei: "Breng mij behoorlijk over, want ik heb veel scharen." De pelikaan zei: "Kom gauw hier! Ik zal gaan zitten zodat u op mijn rug kunt klimmen." Dat deed de kreeft. Maar hij keek scherp toe, omdat hij voortdurend de vogel wantrouwde. Hij legde zijn grote scharen om de hals van de pelikaan en zijn kleine scharen aan de bovenkant van de vleugels en vermaande de vogel nog eens: "Let goed op en schud niet te veel!"
Dicht bij de boom gekomen, waar de pelikaan gewoon was de vissen te verslinden, zag de kreeft de hopen visgraten en nu begreep hij wat de bedoeling van de pelikaan was. Nog steviger hield hij zijn scharen gereed. De pelikaan zei: "Nu zullen wij een ogenblik stilhouden. Laat mijn hals los en wacht tot ik een beetje van mijn vermoeienissen bekomen ben, want u bent zeer zwaar om te dragen." Maar daar wilde de kreeft niets van weten, integendeel, hij klemde zijn scharen nog steviger om de hals van de vogel. De pelikaan, die was neergestreken op de tak van de boom, dacht: Als hij maar even loslaat, dan zal ik hem te pletter werpen en opeten. Maar de kreeft zei in zichzelf: "Indien hij een ogenblik verdacht handelt, dan zal ik zijn nek dichtknijpen, totdat die gebroken is." Zo hielden zij elkaar voortdurend in het oog, loerend op een ogenblik, dat de ander minder scherp zou opletten. Eindelijk zei de kreeft: "Het is toch maar beter, dat u mij naar de vijver terugbrengt, al zal die weldra leeggeschept worden; ik moest maar niet verhuizen. Laat mij maar sterven in de vijver, waar ik altijd geleefd heb."
De pelikaan zei: "Goed! Laat dan maar uw scharen los, dan zal ik u gemakkelijk naar de vijver terugbrengen." Maar toen antwoordde de kreeft: "Praat nu maar niet langer, en breng mij dadelijk terug!" En hij zette zijn woorden kracht bij, door zijn scharen vaster toe te knijpen. De vogel werd bang, dat hij zou stikken en besloot dan maar aan de wens van de kreeft gevolg te geven. Na een korte tijd vliegen was hij weer boven de vijver aangekomen. Toen zei hij tegen de kreeft: "Vertel alsjeblieft niets van wat je ginds bij die boom hebt gezien, aan de vissen." De kreeft zei alleen: "Breng mij nog wat verder, tot aan de kant van het water!" Dat deed de pelikaan en toen zei de kreeft zo hard als hij kon: "Hé, ongeluksvogel! Bedriegers verdienen niet te blijven leven!" en tegelijk kneep hij de vogel de hals af. Toen de pelikaan dood was, keerde de kreeft gauw terug naar zijn gewone verblijfplaats en vertelde aan alle vissen wat er voorgevallen was.
Zo gaat het in de wereld! Hij die bedrog pleegt, zal zeker onheil overkomen. Hij die oprecht is, zal het goed gaan. Hij die liegt, zal een ongeluk treffen.
* * *
Samenvatting
Een fabel uit Indonesië over bedrog. Een oude pelikaan liegt de vissen voor dat hun vijver binnenkort leeggevist zal worden. Hij weet wel een rustig plekje waar ze veilig zijn... Een kreeft ontdekt al snel het bedrog: de vissen worden niet door de pelikaan gered, maar opgegeten!
Toelichting
Herkomst: Aceh (Sumatra). Deze fabel, waarvan een zeer groot aantal varianten bekend is (o.a op Java en Bali), is bekend uit de Panchatantra, die niet alleen een weg heeft gevonden naar West-Europa, maar ook naar Zuid-Oost-Azië. Op de Javaanse tempels, de ruïnes van Candi Mendut, Candi Jago en Candi Soerawana (of: Tjandi Mendhut, Tjandi Djago en Soerawana) zijn taferelen uit dit verhaal afgebeeld. Hetzelfde verhaal vinden we ook in India, maar dan met een reiger in de hoofdrol van bedrieger; zie De reiger en de krab.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Indonesië
- Verhaalsoort: fabel, dierenverhaal
- Leeftijd: vanaf 9 jaar
- Verteltijd: ca. 14 minuten
Thema
Bron
"Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Dieren. Dierenverhalen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie" uitgegeven door Lemniscaat, Rotterdam, 1990.
Populair
Verder lezen