De ontvoering van Maiwie
Het was in de tijd, dat de indianen in vrede leefden met elkaar. In het dorp hielpen ze elkaar hun kampen te bouwen, alsook gezamenlijk de kostgronden aanleggen. Ook de korjaal werd samen gemaakt. Dus in één woord gezegd, de indianen hielpen elkaar graag. Saamhorigheid en liefdegevoel voor de medemens waren in ruime mate aanwezig.
In die grijze oude tijd lag er een dorp aan de Boven-Coppename. De naam weten we niet meer, maar het lag aan de linkeroever van de rivier. De aanlegplaats was aan een zandbank.
In de verte gezien leek het zand op een donkerrode uitgespreide doek. Wanneer het eb was, lagen al de korjalen, sakaw koe-po, dat wil zeggen op het zand. Was het eb of vloed, dat deed er niets toe, toch zwommen de indiaanse kinderen in de rivier. Wat konden ze snel zwemmen.
"Kom aan deze kant!" schreeuwde een van de indiaanse meisjes tegen haar vrienden. Tegelijkertijd zwom ze rechtdoor naar een aanlegpaal. Nu eens zwommen de kinderen gelijk dolfijnen, dan weer als otters en weer anderen bootsten een hert na.
Wanneer deze kinderen pret maakten in het water, bleef één indiaans meisje achter in het dorp.
Zij mocht niet mee zwemmen. Ze zat alleen in een hutje, dat naast haar ouderlijk kamp was gebouwd. Het was haar ten strengste verboden om naar het water toe te gaan. Dit indiaanse meisje, dat Maiwie heette, was zeer vlijtig. Ze was nauwelijks dertien jaar oud of ze hielp haar moeder flink mee in de huishouding. Op een keer was ze alleen thuis, haar ouders waren op de visvangst gegaan. Het meisje was druk bezig met haar huishoudelijke werkzaamheden. Een indiaanse jongeman met op zijn hoofd zijn vederhoed, liep langzaam en statig regelrecht naar Maiwie. Haar hartje klopte haar in haar keel.
"Maak je het goed, Maiwie?" sprak de vreemdeling tot het meisje. Ze wilde wegrennen, maar het leek alsof ze aan de grond genageld was. Maiwie kon geen woord uitbrengen en haar hartje rikketikte nog wilder in haar jonge borst.
De jongeman sprak met een zware diepe stem: "Maiwie, zou je dit halssnoer graag willen hebben?" en hij toonde haar een zeer mooi gekleurd indiaans halssnoer.
"Ie-sjepawa, ik wil het niet hebben," antwoordde het meisje met een beverige stem. De indiaanse jongeman zei verder geen woord meer, maakte rechtsomkeert en ging weg; hij ging naar het water, nagekeken door de kleine Maiwie.
Toen de ouders van het meisje weer thuis waren gekomen, vertelde ze niets van wat er gebeurd was. Maar haar moeder merkte op, dat haar dochter af en toe bezig was met haar eigen gedachten. In de laatste weken was Maiwie niet meer de zingende vrolijke dochter van haar ouders. Ze leek bedroefd te zijn en het was alsof ze aan iets heel in de verte dacht.
Intussen kreeg het indiaanse meisje regelmatig bezoek van de jongeman. Geen enkele andere Caraïb in het dorp wist iets af van wat er gebeurde met Maiwie.
Vele malen kwam de vreemde indiaan onopgemerkt bij Maiwie. Hij nodigde haar dikwijls uit om met hem naar de waterkant te gaan. Maar dat durfde die indiaanse schone niet te doen. Eindelijk gelukte het hem om het meisje naar de aanlegplaats te lokken. Daar aangekomen hield hij haar bij haar arm vast en sprak: "Daar onder water wonen mijn ouders," en hij wees weer naar het water. Maiwie keek de fors gebouwde man met verbaasde ogen aan en met open mond. Toen antwoordde ze: "Ik geloof je niet, er wonen toch geen indianen onder water, is het niet?" Bij deze woorden pakte de zoon van de Watergeest Okko Joemo - want een van zijn zonen was deze jongeman - het meisje stevig vast, tilde haar op en rende met haar het water in.
Het meisje schreeuwde en spartelde in zijn armen, maar helaas was het al te laat voor Maiwie. Verdwenen was ze onder water, voorgoed gescheiden van haar ouders en dorpelingen.
Overal zochten haar ouders naar het meisje maar nergens was ze te vinden. De moeder van Maiwie was niet te troosten en iedereen had medelijden met haar. Het was trouwens haar enige dochter.
Dezelfde nacht droomde ze over haar dochter. Ze droomde dat Maiwie haar vertelde, dat ze niet bedroefd hoefde te zijn, omdat de plaats waar ze nu woonde heel mooi was. Ze had alles naar haar zin. Verder vertelde ze aan moeder in de droom, dat ze met de zoon van Okko Joemo, de watergeest was getrouwd.
De moeder werd wakker en toen verhaalde ze aan haar man wat ze over Maiwie gedroomd had.
Vanaf die dag zagen de ouders en andere indianen Maiwie op gezette tijden van het jaar opduiken en zitten op een zandbank. Wanneer de ouders hun dochter zagen, wilden ze haar gaan pakken, maar dat ging niet meer. Zodra ze haar naderden, sprong het meisje weer in het water. Altijd was ze gekleed in een rood gespikkelde, schuin gedragen jurk.
Altijd weer zagen de indianen de ontvoerde Maiwie opduiken of zitten op een of andere zandbank. Maar in deze wereld kon ze niet meer terugkeren, omdat ze getrouwd was met een watergeest.
Tot op de dag van vandaag kunnen bepaalde indianen jullie de plaats aanwijzen waar Maiwie ontvoerd werd. Op die plek heeft de rivier een grote bocht. Jullie verteller, Jakono Rino, mocht indertijd deze legendarische plaats ook aanschouwen.
* * *
Samenvatting
Een sprookje van de Surinaamse indianen.
Toelichting
Een korjaal is een boot, gemaakt van een uitgeholde boomstam.
Trefwoorden
ontvoerd, zandbank, ontvoering, volkssprookje, indianenverhaal, suriname, watergeest, korjaal, volksverhaal
Basisinformatie
- Herkomst: Suriname
- Verhaalsoort: volkssprookje, sprookje, indianenverhaal, volksverhaal
- Leeftijd: vanaf 8 jaar
- Verteltijd: ca. 6 minuten
Thema
Bron
"Westindische sprookjes" uitgegeven door Elmar, Rijswijk, 1994. ISBN: 90389-02719
Populair
Verder lezen