De mensenetende tovenares
In een klein dorp in het gebergte leefden eens twee mestiezen, die Jenaro en Manuel heetten. Hun vaders waren broers en de zuster van hun vaders leefde daar ook. Zij was met een zekere Tadeo getrouwd en had een dochter die Ines heette en door de mensen meestal Luciernaga werd genoemd.
Zij groeiden samen met de andere jongens en meisjes van dat dorp op en waren eerst dikke vrienden. Maar door een of andere geschiedenis - verlang niet van mij dat ik me die precies herinner! - was er ruzie tussen de vaders, en sinds die dag waren ook de jongens niet meer op goede voet met elkaar, te meer daar de jaloezie om hun nicht hen tegen elkaar opzette.
Omstreeks de tijd dat de vaders hun zoons naar de nabije stad moesten brengen om hen wat te laten leren, was het dat de vader van Manuel, die rijker was dan zijn broer en zijn zwager, omdat hem het grootste deel van de erfenis was toegevallen, zijn paard zadelde en Manuel beval het eveneens zijn paard te doen.
Ik maak het kort! Ze gingen dus weg, over het gebergte en door de steenwoestijn, en 's avonds kwamen ze hoog in de bergen bij een kleine stenen hut, waarin een tambero, een waard, woonde. De vader van Manuel sloeg met de zweep op de deur: "He, hallo, hoerenzoon! Slapen ze hier al en bekommeren jullie je niet om reizigers?" Toen kwam de waard naar buiten en zei: "Stappen jullie maar af, heren, neem me niet kwalijk dat ik jullie niet hoorde aankomen." Brommend stapte de vader van Manuel af, en de zoon deed het hem na. De waard verzorgde de paarden in een hal en maakte voor de twee een bed in de hut klaar, zette thee en bracht een glas pisco.
De reizigers gingen echter zitten en aten en dronken zwijgend, en elke keer als de waard, een oude man, een gesprek probeerde te beginnen, gaven ze hem geen antwoord. Na het eten gingen ze zwijgend liggen, de waard doofde het licht en ze sliepen.
De volgende dag beval Manuels vader de paarden te zadelen, hij betaalde nors en zonder op de klachten van de oude man te letten de helft van de verlangde rekening, en reed met zijn zoon weg.
De avond van de volgende dag kwamen Jenaro en zijn vader bij dezelfde hut. Omdat ze geen paarden hadden, hadden zij meer tijd voor de tocht nodig. Moe en schuchter klopten zij aan. De waard opende wantrouwend de deur op een kier: "Wie is daar?" - "Kunnen wij hier onderdak krijgen?" - "Kom maar binnen!"
De waard liet hen binnen en maakte een bed klaar. Jenaro's vader pakte echter uit wat ze als voedsel voor de reis hadden meegenomen. "Ach, wat hebben jullie daar voor lekkers?" vroeg de waard. "Wil je het ook eens proeven?" vroeg Jenaro's vader. "Wij hebben er genoeg van. Neem maar zoveel als je wilt!"
De waard liet zich dat geen twee keer zeggen en toen ze klaar waren met eten, was er geen kruimel meer over. "Nu moeten wij morgen vasten, Jenaro," zei zijn vader, "vasten heeft nog niemand geschaad. En tegen overmorgen zullen wij in de stad zijn."
Toen zij de volgende dag wilden betalen, zei de oude man: "Nee, jullie hoeven niets te geven, want jullie hebben al gegeven. En omdat jullie zo vrijgevig zijn geweest, zal ik de jongen nog wat meegeven, wat hij in zijn leven goed zal kunnen gebruiken: een buideltje waarin een kruid zit dat als je eraan ruikt de vermoeidheid van je afneemt; een klein, klein flesje, als je eruit drinkt, kun je in het donker zien; en een halsdoek, nu... het is goed om die te dragen. Waarom? Dat zal Jenaro wel eens merken." Jenaro en zijn vader bedankten en toen gingen ze verder tot ze in de stad kwamen.
Toevallig kwamen de twee jongens bij dezelfde heer in dienst en daar zij hun werk goed deden, was hun heer tevreden over hen. Zo verliepen een paar jaar. Daar de heer bij wie de jongens in dienst waren, geen kinderen had, zei hij op een dag: "Manuel en Jenaro, een van jullie zal eens mijn paleis erven en al het geld, de ander krijgt de haciënda. Nu weet ik echter niet aan wie ik wat moet nalaten. Trekt dus weg en ga de wereld in, en over een paar jaar komen jullie weer terug en dan vertellen jullie me wat jullie meegemaakt hebben. En dan zullen we zien wie voor het paleis geschikt is en wie voor de haciënda." En hij schonk de twee knapen paarden en gaf elk een buidel vol geld en liet hen wegtrekken. En ze reden eerst naar hun dorp, want zij wilden hun ouders bezoeken en dan verder trekken.
Toen ze echter thuis aankwamen, bleek dat de vader van Manuel en de vader van Jenaro beide erg ziek waren en koorts hadden. En men vreesde dat ze zouden sterven. Toen zei de vader van Manuel: "Ik heb in mijn jeugd gehoord dat er in het oerwoud een tovenares woont die geneesmiddelen voor elke soort ziekte heeft." - "Ja," zei de vader van Jenaro, "dat is waar. Maar men zegt ook dat de tovenares een boze menseneetster is en dat zij alleen degene helpt die haar mensenvlees te eten brengt." - "Ach, wat een praatjes!" zei Manuels vader.
Nu, ik zal het kort maken. Op de woorden van zijn vader besloot Jenaro direct de volgende dag naar het oerwoud af te dalen. Manuel dacht echter bij zichzelf: "Laat de neef maar gaan! Ik kan dan achter het meisje aan gaan en later zullen we wel zien wat we doen."
Zo gezegd, zo gedaan. Jenaro ging naar het oerwoud, Manuel zat het meisje na, en hij drong bij haar aan toch met hem te trouwen. Maar Ines zei: "Nee, koester maar geen hoop! Ik houd van Jenaro en ik zal of met hem trouwen of met niemand."
Toen werd Manuel helemaal rood van woede en jaloezie, en hij dacht: "Ik moet Jenaro doden, dan zal Ines van mij zijn en de heer zal mij zowel het paleis als de haciënda nalaten." En hij besloot Jenaro te vermoorden. Jenaro was intussen de bergen afgedaald en in de hete oerwoudzone aangekomen en hij had geïnformeerd waar de tovenares woonde.
"Ze woont aan de overkant van de grote rivier," zei een oude indiaan, "maar niemand kan naar haar toegaan, want zij doodt iedereen en vreet iedereen op." - "Nu, ik zal een paar kippen kopen en haar die cadeau doen." - "Niet doen, niet doen, jongen!" raadde de indiaan hem aan. Maar Jenaro dacht aan zijn zieke vader, kocht een boot en een paar kippen en voer over de grote rivier. Hij vond ook de hut van de tovenares op de plaats die hem beschreven was, stapte uit de boot, nam de kippen en wilde naar de tovenares gaan, toen ze hem al tegemoet kwam. "Eindelijk weer mensenvlees!" riep de tovenares, trok haar mes en wilde zich op de jongen werpen, maar toen zag zij zijn halsdoek, bleef staan en vroeg: "Kerel, waar heb je die halsdoek vandaan?" - "Die halsdoek?" vroeg Jenaro. "Die is me door een oude man geschonken, die als tambero een kleine hut hoog in het Andesgebergte heeft."
"Knaap, wees niet bang! Kom hierheen en vertel me je verhaal! Dan zien we verder." - "Neem dan eerst nog deze kippen die ik als geschenk voor je heb meegebracht." - "Een geschenk voor mij? Heilige maagd Maria! Dat is me nog nooit overkomen!" zei de tovenares. Ze gingen haar hut in. Jenaro wilde beginnen te vertellen, maar de tovenares zei: "Met een hongerige maag is het slecht vertellen en nog slechter luisteren. Wacht even en als wij hebben gegeten, zullen we naar jouw verhaal luisteren. Is het goed: goed! Is het slecht: slecht voor jou. Maar als ik die halsdoek zo zie, kan het alleen maar goed zijn. Dat moet je namelijk weten, dat degene van wie de halsdoek was, mijn broer is." - "Wat?" zei Jenaro. "De waard is je broer? Is dat mogelijk?" - "Het is niet mogelijk, het is zo!" zei de tovenares. "Sta me dan toe dat ik je de halsdoek schenk!" - "Knaap, ik merk dat je verhaal goed zal zijn, zelfs heel goed."
Daarmee draaide de tovenares de kippen de nek om, gooide ze met alle veren en zonder ze te plukken in een ketel die op het vuur stond, roerde een keer, twee keer, drie keer: en reeds was de kippensoep klaar! Alle veren en ingewanden waren verdwenen!
Toen ze hadden gegeten, vertelde Jenaro de tovenares hoe zij bij de tambero in het gebergte hadden overnacht en met hem hun eten hadden gedeeld. En hij toonde haar ook het buideltje met het kruid dat de slaap verdrijft, en het flesje dat in het donker ziende maakt.
"Knaap," zei de tovenares, "je verhaal is me bevallen! Slaap uit en morgen zul je het kruid hebben dat je vader beter maakt."
Jenaro sliep de hele nacht en de volgende dag wekte de tovenares hem, gaf hem een buidel met het toverkruid voor de vader, en een andere buidel en zei: "Breng die buidel naar mijn broer!"
Jenaro ging echter weer over de rivier en begon het gebergte te beklimmen. En ongeveer halverwege ontmoette hij Manuel. Manuel begroette hem vriendelijk en vroeg: "Heeft de tovenares je niet opgevreten? Het is dus toch zoals mijn vader zei, en jouw vader is zoals altijd een bange wezel en een leugenaar." - "Dat is niet waar," antwoordde Jenaro, "als ik niet de heks de doek van haar broer had getoond en haar kippen had gegeven, wie weet, dan had ze me wel opgegeten."
En hij vertelde Manuel het hele verhaal. En toen hij over de oude waard daar boven in het Andesgebergte sprak, zei Manuel: "O, die oude, gierige oplichter! Mij heeft hij niets gegeven, en daarbij heeft mijn vader hem nog goed betaald." Onder het vertellen was het echter avond geworden en dus maakten de twee knapen zich voor de nacht klaar. Toen Jenaro echter was ingeslapen, trok Manuel zijn mes uit zijn zak en stak zijn neef dood. En nadat hij hem had vermoord, sneed hij zijn hart uit zijn borst en ook sneed hij zijn linkerarm af en zei: "Zo, dat alles zal ik de heks brengen! Wat zal ze mij niet allemaal geven als ik haar mensenvlees te vreten breng!"
Toen hij bij de hut van de tovenares aankwam, riep hij: "Hé, ouwetje! Er komt bezoek! Ik moet je van de broer in het gebergte mensenvlees brengen!" - "Knaap," zei de tovenares, "mijn broer heeft me nog nooit mensenvlees gestuurd. Maar we zullen zien: vertel me direct je verhaal! Is het goed: goed! Is het slecht:..."
Manuel begon te liegen maar de tovenares begreep de waarheid en zij merkte dat het hart en de arm van Jenaro waren. Zij aarzelde niet lang, maar zei tegen haar mes: "Mes, slacht de slachter! Dood de moordenaar!" En het mes vloog door de lucht en drong in Manuels hart. De tovenares maakte zich echter klaar, vloog door de lucht naar het lijk van Jenaro, plaatste het hart in zijn lichaam, plakte de arm eraan, blies hem in zijn gezicht: en toen kwam hij bij.
"Wat is er nou gebeurd?" vroeg Jenaro. "Ach," zei de tovenares, "daar is me nog wat te binnen geschoten! Ik word oud en vergeetachtig. Als je bij mijn broer komt, zeg hem dan nog:
Een is eenKun je dat onthouden?" - "Ja," zei Jenaro, "dat is niet moeilijk." - "Goed, zie dan dat je thuiskomt! Je vader maakt het niet goed en je oom is al gestorven." Toen ging Jenaro weer op weg, en hij klom zo vlug hij kon en hij kwam ongedeerd thuis. En toen zijn vader het kruid had, werd hij werkelijk weer koortsvrij en beter. De vader van Manuel was echter werkelijk gestorven. Toen de vader van Jenaro weer beter was, zei de zoon: "Vadertje, ik moet naar die oude man om hem iets van zijn zuster te vertellen." - "Goed, ga er dan heen en doe dat." 's Avonds kwam Jenaro boven aan: "Wie is daar?" - "Doe alsjeblief open, ik moet je van je zuster een buidel brengen en je wat vertellen." De waard deed open en liet de jongen binnen. "Ga zitten en eet! Vandaag heb ik iets aan te bieden! Drink ook een glas pisco, het zal je goed doen bij die kou." Toen ze gegeten en gedronken hadden, begon Jenaro te vertellen, tot hij bij de spreuk van de tovenares kwam:
en twee zijn twee,
diep in de berg
ligt een ei.
Een is een"Zo," zei de oude man, "is het eindelijk zo ver? Je moet namelijk weten: de vroegere heerser van ons land, werd door een witte duivel gevangen genomen. De booswicht heeft de koning weggesleept, en niemand wist waar hij terecht is gekomen. Er wordt alleen verteld dat hij in een gouden kogel is opgesloten. De gouden kogel ligt in een diep, diep hol, zo donker, dat geen fakkel dat kan verlichten. En in dat hol heeft de duivel een vuur aangestoken en wie de rook ruikt, slaapt ter plaatse in. Kijk nu eens: misschien kun jij me de gouden kogel verschaffen!"
en twee zijn twee,
diep in de berg
ligt een ei.
Jenaro ging de volgende dag op weg, en hij klom nog hoger het gebergte in, en toen hij op een bepaalde plaats kwam die hem door de oude man nauwkeurig was beschreven, vond hij een klein gat waardoor hij zich met moeite kon wringen. En hij vond een gang, die zo donker was dat hij geen hand voor ogen kon zien. Toen nam hij het flesje van de oude man, dronk een slokje, en direct ging het licht als voor zijn ogen op. Het leek wel of zijn ogen lantarens waren geworden en voor hem uit schenen. En hij liep de gang door en kwam bij een hobbelige trap die omlaag leidde. Moedig liep hij de trap af, wel duizend treden of meer.
En toen hij onderaan de trap was gekomen, sloeg hem een rook tegemoet, die erg onprettig rook, maar Jenaro werd er heel duizelig van, en zakte in elkaar. Juist kon hij nog de buidel met het kruid van de tambero tegen zijn neus houden, anders was hij direct ingeslapen. Maar toen hij een poosje aan het kruid had geroken, werd hij klaarwakker, en hij kon verdergaan. Toen kwam hij in een grote zaal, die was zo lang en breed en hoog dat je de wanden niet kon zien. En midden in de zaal lag een glanzende gouden kogel. Jenaro ging erheen en wilde hem optillen. Maar hij was zo zwaar dat hij hem niet kon optillen. Maar een stem in de kogel riep: "Laat me nog slapen! Maar doof het vuur en zeg tegen de oude: als het goud rood wordt, komt de heerser! Maar zeg het alleen tegen de oude en je heer!" Toen zocht Jenaro het vuur en doofde het. Daarna klom hij weer terug naar de buitenwereld, ging naar de oude waard en vertelde hem wat hij in het hol had beleefd. "Nu," zei de oude, "dan heeft mijn zuster het mis gehad, maar niet helemaal. Blijf nu vannacht bij me en trek morgen naar je heer!"
Toen Jenaro bij zijn heer aankwam, was er juist een jaar verlopen. "Waar is Manuel?" vroeg de heer. "Ik weet het niet," zei Jenaro. "Laat me dan je geschiedenis horen!" Jenaro vertelde alles wat hij meegemaakt had, en de heer zat erbij te zwijgen en met zijn hoofd te knikken. En toen Jenaro klaar was, zei hij: "Ja, zo is het! Je hebt je zaak goed gedaan, en je zult het nog beter maken als het tijd is. Morgen zal ik je als zoon aannemen en je zult mijn paleis en de haciënda erven."
Wat moet ik jullie nog vertellen, beste broeders? Jenaro trouwde met Ines, erfde het bezit van de heer, en of het verhaal daarmee uit is, weet ik niet. Misschien weet iemand van jullie het? En als hij het weet, laat hij de geschiedenis dan verder vertellen!
* * *
Samenvatting
Een heksenverhaal uit Peru over beproevingen doorstaan. De vaders van Manuel en Jenaro zijn ziek en de jongens moeten naar de mensetende tovenares voor een geneesmiddel. Jenaro is vriendelijk en krijgt het middel, maar Manuel is niet zo vriendelijk als zijn neef.
Toelichting
Een mesties (mv. mestiezen) is een persoon geboren uit een Europese, vaak Spaanse of Portugese, vader en een indiaanse moeder of omgekeerd.
Pisco is een sterke drank die wordt gedestilleerd uit druiven. De drank wordt gedronken in Peru en in Chili.
Trefwoorden
menseneter, halsdoek, indiaan, vrijgevigheid, peru, oerwoud, waard, ziekte, mesties, heks, volksverhaal, tovenares, haciënda, genezing, heksenverhaal, moord, geneesmiddel, kogel, jaloezie
Basisinformatie
- Herkomst: Peru
- Verhaalsoort: volksverhaal, heksenverhaal
- Leeftijd: vanaf 12 jaar
- Verteltijd: ca. 19 minuten
Thema
Populair
Verder lezen