De mensenetende reus
Op de top van de berg achter het dorp woonde een reus die een kudde schapen hield met gouden hoorns. Hij had tanden als de slagtanden van een wild zwijn en vingers als de klauwen van een adelaar en hij had maar één oog, in zijn voorhoofd. De dorpelingen wisten dat hij mensen at, want niemand die de berg beklommen had was ooit teruggekomen om te vertellen wat hij er gezien had.
"Als niemand ooit is teruggekomen, hoe weten ze het dan?" vroeg Jeannot. "Hoe weten ze dat de reus mensen eet? Hoe weten ze hoe hij eruitziet? Hoe weten ze zo zeker dat er een reus woont?" Jeannots moeder wist niet hoe ze deze vragen moest beantwoorden. Ze zei alleen maar tegen Jeannot dat hij niet de berg op mocht klimmen om het zelf uit te zoeken. Dus deed de jongen dat niet - tenminste niet in het begin. Hij ging tot het eerste rotsblok. Voorzichtig gluurde hij erlangs. Hij zag geen reus, geen kudde schapen met gouden hoorns - hij zag helemaal niets vreemds. De volgende dag ging hij een beetje verder - tot een groep bomen. Nog steeds niets. En zo, stap voor stap, dag na dag, klom Jeannot steeds verder de berg op, tot hij op een dag zo hoog was gekomen dat hij wist dat hij de hele weg terug zou moeten rennen als hij voor het donker thuis wilde zijn.
Plotseling zag Jeannot in het licht van de avondzon iets schitteren in het gras. Hij rende erheen en vond een glanzende goudkleurige, gekromde schaapshoorn. Hij raapte hem op. De hoorn was zo zwaar dat de jongen wist dat hij van goud moest zijn. Hoe lang konden zijn moeder en hij leven van zoveel goud? Een jaar? Een heel leven? Hij wist het niet, maar wat hij wel wist was dat waar één hoorn was, er wellicht nóg een zou kunnen zijn. Daarom stak hij de hoorn onder zijn arm en liep verder de berg op, op zoek naar meer rijkdommen. Om de volgende bocht zag hij een kudde schapen. De dieren stonden rustig te grazen. En elk schaap had een paar gouden hoorns.
Terwijl Jeannot daar nog stomverbaasd stond te kijken voelde hij dat hij opgetild werd. Iets had hem bij zijn bretels, iets met tanden als de slagtanden van een wild zwijn, want Jeannot zag ze toen hij nog hoger getild werd. Iets met één oog midden op zijn voorhoofd! "Gepakt!" brulde de reus. "Lelijke dief!"
"Ik ben geen dief!" riep Jeannot. "Ik vond de hoorn in het gras en wie iets vindt mag het houden!"
"Goed! Ik heb jou gevonden!" antwoordde de reus. "En ik zal je houden - maar niet zo lang. Tot ik je opeet!"
Terwijl hij Jeannot nog steeds bij zijn bretels hield begon de reus zijn schapen bij elkaar te drijven naar hun hok. Toen ze allemaal binnen waren en de reus het hek op slot had gedaan, zette hij de jongen neer.
Hij maakte een vuurtje, doodde een van de schapen, stroopte het dier, roosterde het en at het op.
Daarna ging hij liggen en viel in slaap, terwijl Jeannot zat te bibberen bij het vuur en zich afvroeg wanneer hij aan de beurt was. Misschien als ontbijt! Hij moest vanavond zien weg te komen - maar hoe? Het hek zat op slot en de muren waren te hoog om eroverheen te klimmen.
Jeannot pakte een stok en pookte in het vuur. Terwijl hij dat deed zag hij dat het einde van de stok langzaam wegsmeulde, waardoor er een punt ontstond. Hij herinnerde zich wat zijn moeder had gezegd over het spelen met stokken met een punt eraan: "Je kunt er iemands oog mee uitsteken!"
Jeannot keek naar de slapende reus met het ene oog in zijn voorhoofd. Toen blies hij in het vuur om het harder te laten branden en stak de stok erin tot het einde hard en puntig was als een speer. Heel voorzichtig kroop hij naar de reus en stak de punt door het ooglid in zijn oog. De schreeuw van pijn die de reus liet horen was genoeg om Jeannot zich te laten voornemen dat - als hij ooit veilig thuiskwam - hij nooit meer met puntige stokken zou spelen. Jeannot hurkte neer en kroop weg tussen de schapen.
Morgenochtend, dacht hij, laat de reus ze uit het hok en dan kan ik ontsnappen.
Maar dat wist de reus natuurlijk ook. Toen het ochtend werd opende hij het hek net ver genoeg dat er één schaap tegelijk door kon.
Strijkend over hun wollige vacht telde hij ze: "een, twee, drie..." Wat moest Jeannot nu doen? Zodra de schapen weg waren zou hij alleen met de reus overblijven in het hok.
"Achtentwintig, negenentwintig..."
Plotseling zag hij de huid liggen van het schaap dat de reus de avond ervoor geslacht had. Hij kroop erin - pfff, de huid stonk vreselijk! - en sloot achteraan aan bij de rij schapen die stond te wachten om het hek door te gaan.
"Drieënveertig, vierenveertig..." telde de reus. Toen hield hij op. Wat was dit? Een schaap? Hij voelde voorzichtig. Het was wollig als een schaap. Hij snoof. Het rook als een schaap - voor het grootste deel. Maar zat er ook een jongensgeur bij? De lange klauwen betastten het schepsel helemaal, gleden af naar zijn benen. En toen bengelde alleen maar de dode vacht in de vingers van de reus, omdat Jeannot de huid afgooide, door het hek stormde en pijlsnel de berg af rende. De reus kwam stampend achter hem aan, luisterend naar het geluid van de steentjes die wegschoten en hem zouden zeggen welke richting de jongen uit was gegaan.
Het geruis van de steentjes hield op. De reus bleef staan, luisterde, snoof de lucht op terwijl Jeannot muisstil op zijn hurken zat...
Heel voorzichtig pakte Jeannot een steen en gooide hem weg. De reus hoorde de steen neerkomen en ging er achteraan. Toen gooide Jeannot nog een steen - en nog een. Het monster strompelde er achteraan. Hij zou de jongen te pakken krijgen! En dan zou hij hem roosteren en aan repen scheuren! Welke kant moest hij uit? Links, rechts, rechtdoor? Weer rolde een steen langs de rotswand naar beneden. De reus ging er verward achteraan. Rechtdoor rende hij, over de rand van de rotswand!
Slingerend en draaiend stortte hij naar beneden totdat hij op de grond terechtkwam met een klap die elk bot in zijn lijf brak.
Toen de dorpelingen het lijk vonden was Jeannot de held. En toen de jongen hen de volgende dag meenam en hen de schapen met de gouden hoorns liet zien - genoeg om hen hun leven lang schatrijk te maken - kon zelfs zijn moeder niet boos op hem zijn. Maar ze keek hem aan met een blik die zei dat hij nooit meer ongehoorzaam moest zijn.
* * *
Samenvatting
Een Frans griezelverhaal over een jongen die een éénogige reus doodt. Het verhaal gaat dat er op een berg een mensenetende reus woont, die schapen met gouden hoorns hoedt. Een jongen gaat op onderzoek uit en wordt gevangen genomen door de reus. Via een list weet hij te ontsnappen en de reus te doden.
Trefwoorden
schaap, volksverhaal, list, berg, wol, goud, griezelverhaal, eenoog, ongehoorzaamheid, frankrijk, vacht, reus
Basisinformatie
- Herkomst: Frankrijk
- Verhaalsoort: griezelverhaal, volksverhaal
- Leeftijd: vanaf 9 jaar
- Verteltijd: ca. 8 minuten
Thema
Populair
Verder lezen