De Meester van de Zak met Rijst
Heel lang geleden leefde er in Japan een dappere krijger die iedereen kende als Tawara Toda, hetgeen wil zeggen 'Meester van de Zak met Rijst'. Zijn ware naam was Foejiwara Hidesato, en uit het nu volgende verhaal zal blijken hoe hij aan zijn andere naam kwam.
Op een goede dag trok hij op avontuur uit, want hij hield er niet van om stil te zitten. Hij gespte zijn twee zwaarden om, nam zijn boog die nog langer was dan hijzelf, en bond zijn pijlenkoker op zijn rug. Hij was nog niet lang op weg, toen hij bij de brug van Seta-no-Karasji kwam die de ene oever van het prachtige Biwa-meer met de andere verbond.
Nauwelijks had hij een voet op de brug gezet, of hij zag een geweldige slangendraak op zijn pad liggen. Zijn lichaam was even groot als de stam van een grote pijnboom en besloeg de gehele breedte van de brug. Een van zijn geweldige klauwen rustte op de borstwering aan de ene kant, terwijl zijn staart tegen de andere aan sloeg. Er spoot vuur en rook uit zijn neusgaten en hij gromde zó vervaarlijk, dat zelfs de meest doorgewinterde krijgsman er koude rillingen van zou krijgen.
Maar vrees was iets waarover Hidesato wel had horen praten, maar dat hijzelf niet kende. Daarom stapte hij moedig voorwaarts, en bij het beest aangekomen, probeerde hij eroverheen te stappen zonder het te raken. Dit lukte gelukkig en hij vervolgde zijn weg, of er niets gebeurd was. Plotseling hoorde hij een stem achter zich en toen hij omkeek, bemerkte Hidesato dat het monster verdwenen was en dat er temidden van de golven een vreemd uitziende man stond die een diepe buiging voor hem maakte. Zijn lang, rood haar golfde over zijn schouders en op zijn hoofd droeg hij een kroon van helder wit schuim. Zijn donkergroen gewaad was geheel met schelpen bedekt. Opeens wist Hidesato dat het geen gewone sterveling kon zijn, maar dat hij te doen had met een bovennatuurlijk wezen.
"Hebt u mij soms geroepen?" vroeg hij.
"Zeker," antwoordde de man, "ik heb een dringend verzoek aan u, en ik hoop dat u mij zult willen helpen."
"Met wie heb ik dan de eer, als ik vragen mag?" wilde Hidesato weten.
"Ik ben de drakenkoning van het meer. Ik kan mij in allerlei dieren en mensen veranderen, maar mijn ware gedaante is de drakengedaante en mijn woning is hier onder de brug in het water."
"Dan wil ik wel zeggen, dat ik buitengewoon verheugd ben om met u kennis te mogen maken," zei Hidesato met een diepe buiging. "Ik heb al veel over u gehoord, maar ik heb u helaas nog nooit eerder mogen aanschouwen. En wat wilt u mij vragen?"
"U moet weten dat ik al jaren lang hier met mijn kinderen en kleinkinderen in het meer woon," begon de drakenkoning zijn verhaal. "Mijn familie en ikzelf hebben hier altijd gelukkig en tevreden geleefd, totdat op een goede dag onze doodsvijand, de honderdpotige draak daarginder op de berg het ons lastig maakte. Elke nacht daalt hij van de heuvel af en komt hierheen om een van mijn kinderen mee te sleuren. Ikzelf sta machteloos tegenover dit monster. Er is maar één hoop voor mij, en dat is dat een moedig krijgsman hem verslaat. Daarom lig ik hier elke dag op de brug in de hoop dat er zo'n dapper man langs zal komen. Maar helaas, eenieder die mij zag, maakte direct rechtsomkeert en zette het op een lopen. U bent de eerste en de enige die zonder de minste angst naar mij toekwam. Daarom geloof ik dat u ook de enige bent die in staat is de honderdpotige draak te verslaan."
Hidesato, die er nog geen idee van had wat voor een verschrikkelijk monster het wel kon zijn, beloofde zonder aarzelen zijn hulp en medewerking. Hij vroeg waar hij de honderdpoot zou kunnen vinden, dan zou hij er onmiddellijk opuit trekken.
"Het is beter hem hier af te wachten," meende de drakenkoning. "Ik weet precies op welke plaats hij hier elke nacht komt en misschien kan ik u nog helpen met mijn aanwijzingen, maar voor het zo ver is, nodig ik u uit om mijn gast te zijn in mijn paleis."
Daar had Hidesato wel oren naar, want je wordt niet elke dag in een drakenpaleis uitgenodigd.
"Volg mij maar en wees niet bang," zei de drakenkoning. Zij plonsden beiden in het water, maar vreemd genoeg, week het water voor hen opzij en kwam er zelfs geen spatje op hun kleren.
Zo'n paleis had Hidesato nog nooit aanschouwd! Het gebouw op de bodem van het Biwa-meer was geheel van wit marmer, de deuren van goud en de raamkozijnen van zilver. De tuin eromheen was begroeid met witte en rode koraalbomen. In een lange rij stonden goudvissen, rode karpers en zilverwitte forellen de drakenkoning en zijn gast op te wachten.
Er werd een feestmaal voor Hidesato aangericht. De borden en schotels waren van kristallen lotusbladeren en de eetstokjes van het mooiste ivoor. Zo gauw zij gezeten waren, kwamen er karpermuzikanten binnen die op koto en shamisen begonnen te spelen. Uit de deuropening kwamen tien lieflijke goudvissen die een allerbekoorlijkste dans uitvoerden. De drakenkoning liet zijn gast het ene glas wijn na het andere inschenken. Hidesato begon er juist over na te denken dat er geen mooier leven was dan het leven onder water, toen een verschrikkelijk gedreun het paleis op zijn grondvesten deed trillen. Hidesato en zijn gastheer stonden onmiddellijk op, terwijl de muziek verstomde. Zij gingen naar het balkon en zagen in de verte boven op de berg twee grote vuurballen die steeds dichterbij kwamen.
"De honderdpoot! De honderdpoot, daar komt hij," riep de drakenkoning, trillend van angst. "Die vuurballen zijn zijn ogen. Hij komt zijn prooi zoeken."
Zij zagen hoe er achter de vurige ogen een enorm groot drakenlichaam kronkelde, dat zich langzaam maar zeker in de richting van het meer verplaatste.
"Wees maar niet bang, ik zal het monster zeker doden. Laat mij mijn boog en pijlen brengen," was alles wat Hidesato zei.
De drakenkoning voldeed aan zijn verzoek en Hidesato nam een pijl uit zijn koker, richtte en schoot hem naar zijn doel.
De pijl schampte op de huid van het monster af, of deze van ijzer was. Nog een pijl schoot Hidesato af, en nog een en nog een, maar zij vielen allen op de grond, terwijl de honderdpotige draak steeds dichterbij kwam en zijn lichtende kop al bijna de oever van het meer had bereikt.
Toen herinnerde de krijger zich ineens dat hij gehoord had dat menselijk speeksel dodelijk voor draken is. Hij besloot zijn laatste kans te wagen, nam een pijl, bevochtigde deze met zijn speeksel en schoot hem precies tussen de ogen van het dier. Er voer een siddering door het geweldige drakenlichaam; de ogen lichtten nog even op en doofden daarna. Een hevig onweer brak los en honderden bliksemstralen doorkliefden de lucht. De wind gierde over het water en de golven spatten hoog op. Maar langzamerhand werd het weer rustig en toen de zon opging was het water kalm en de lucht helder en stralend. De draak was dood en de koning van het meer had niets meer te vrezen. Het drakenlichaam lag half in het water dat door zijn bloed rood gekleurd was. De vreugde in het paleis kende geen grenzen. De hele familie kwam aangetreden, boog voor Hidesato en noemden hem de dapperste krijger van heel Japan.
Er werd weer een feest aangericht dat nog grootser en schitterender was dan het eerste. De drakenkoning smeekte Hidesato om nog enige tijd bij hem te blijven, maar deze sloeg het aanbod af, omdat - zoals hij zei - wat van de aarde is ook op de aarde moet blijven. Toen Hidesato afscheid nam van de drakenkoning en zijn familie, stonden alle vissen weer in een lange rij, maar nu hadden zij de gestalte van krijgers aangenomen. Zij droegen de geschenken die de drakenkoning als bewijs van zijn dankbaarheid aan zijn redder had aangeboden. Het waren: een grote, bronzen klok, een zak met rijst, een rol zijde, een kookpot en een kleine zilveren bel.
De koning en zijn gevolg begeleidden Hidesato door het water naar de brug. Daar, waar zij elkaar ontmoet hadden, nam hij hartelijk afscheid van zijn gast en gelastte zijn dienaren om de geschenken bij het huis van Hidesato af te leveren. Toen zij dit gedaan hadden, waren zij ineens verdwenen.
Alles wat Hidesato beleefd had, leek hem nu een droom toe, maar de geschenken van de dankbare drakenkoning bleken een magische kracht te bezitten, behalve de grote, bronzen klok die Hidesato aan het naburig klooster vermaakte, en die daar nu nog hangt en op elk uur van de dag geluid wordt.
De zak met rijst raakte nooit op, hoe dikwijls men er ook uit nam, zij vulde zich steeds weer. De rol zijde werd nooit dunner, hoe dikwijls Hidesato er voor zich en voor zijn familie kleren uit liet maken. Die kookpot was ook iets wonderbaarlijks. Alles wat men er in deed, werd heerlijk gekookt, zonder dat men er een vuurtje onder hoefde aan te steken. Wanneer hij met zijn zilveren klokje klingelde, lagen er op hetzelfde ogenblik grote vissen op een schaal.
De faam van Hidesato's geluk verspreidde zich over de gehele landstreek en hij was edelmoedig genoeg om armen en behoeftige te helpen. Daarom werd hij door iedereen geacht en bemind en voortaan 'De Meester van de Zak met Rijst' genoemd.
* * *
Samenvatting
Een Japanse sage over een krijger en een drakenkoning. Een dappere Japanse krijger komt onder een brug een slangendraak tegen. Het blijkt de drakenkoning van het meer te zijn, die de krijger om hulp vraagt bij het verjagen van een honderdpotige draak. Als dank ontvangt de krijger allerlei bijzondere geschenken; waaronder een zak met rijst die nooit leeg raakt.
Trefwoorden
draak, slangendraak, speeksel, drakenkoning, sage, japan, brug, rijst, legende, drakendoder, volksverhaal, pijl
Basisinformatie
- Herkomst: Japan
- Verhaalsoort: sage, legende, volksverhaal
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 11 minuten
Thema
Populair
Verder lezen