donderdag 21 november 2024

Volksverhalen Almanak


De man die niet wilde sterven


Lang geleden leefde er eens een man die Sentaro heette. Hij werd 'de miljonair' genoemd, maar dat was lichtelijk overdreven, want zo rijk was hij niet. Niettemin had hij zoveel van zijn vader geërfd dat hij een gemakkelijk leventje kon leiden en de gedachte aan werken hem met afschuw vervulde.
Toen hij tweeëndertig was geworden, kreeg hij ineens een onverklaarbare angst voor de dood. "Ach," dacht hij, "wat is het leven van de mens toch kort! Als een schaduw glijdt het leven voorbij, en niemand kan het tegenhouden. Ik zou graag vijf- of zeshonderd jaren leven, dat is tenminste nog de moeite waard."
Hij kende natuurlijk wel die verhalen uit de oude geschiedenis van keizers die duizend jaar hadden geleefd. Ook was hem het verhaal bekend van de Chinese keizer Sjin-no-Sjiko, een van de machtigste en wijste vorsten van het Hemelse Rijk. Hij kon alles hebben wat hij begeerde en toch was hij ongelukkig, omdat hij wist dat hij eens zou sterven. De gedachte dat de dood machtiger was dan de grootste koning kwelde hem van de morgen tot de avond. Daarom riep hij op een keer al zijn ministers en raadgevers bij elkaar en vroeg hen of zij niet wisten waar zich het 'Elixer des Levens' bevond, waarover zoveel gesproken en geschreven werd.
Een oude hoveling met een lange witte baard, Jofoekoe geheten, stond op en vroeg het woord. "Heel ver hiervandaan," begon hij, "aan het einde van de Oostelijke Oceaan, ligt een land dat Haraizan wordt genoemd. Daar wonen een paar kluizenaars die het geheim bezitten van het 'Elixer des Levens'."
De keizer gaf Jofoekoe opdracht de kluizenaars te bezoeken en een flesje met levenswater voor hem mee te brengen. Hij liet een schip uitrusten en bemannen. Ook verzuimde hij niet een aantal edelstenen en gouden munten mee te geven als geschenk voor de vrome mannen. Jofoekoe zeilde uit naar het land Hairazan, maar hoe lang de keizer ook wachtte, hij keerde nimmer terug.
Sentaro was er bijna zeker van dat met Hairazan de Fuji bedoeld werd en hij besloot daar te gaan zoeken.
Hij reisde door bergachtige streken, hij beklom de toppen van de hoogste bergen, maar nergens vond hij een kluizenaar. Het enige levende wezen dat hij na weken ontmoette, was een jager.
"Kun je mij ook zeggen," vroeg Sentaro, "waar de kluizenaars leven die het levenswater bereiden?"
"Nee," antwoordde de jager, "maar ik kan je wel vertellen dat hier in de buurt een beruchte rover leeft, die aan het hoofd staat van een bende van tweehonderd volgelingen."
Na dit antwoord besloot Sentaro geen tijd meer te verspillen en rechtstreeks naar de tempel van Jofoekoe te gaan, die in het zuiden van Japan als de god van de kluizenaars wordt vereerd.
Toen hij de tempel bereikt had, bad hij er zeven dagen lang en hij smeekte Jofoekoe hem de weg te wijzen naar een heremiet die hem het levenswater kon schenken. In de laatste nacht die hij biddend en wakend doorbracht, begon het beeld van Jofoekoe ineens te leven en sprak tot hem: "Sentaro, jij die zo van een goed en gemakkelijk leven houdt, kunt onmogelijk het harde leven van een kluizenaar volhouden. Je zou niet aan honger, dorst en kou kunnen wennen en je vrijmaken van de verlangens van deze wereld. Je hebt bovendien ook niet genoeg geduld en volharding. Maar omdat je met zoveel devotie hebt gebeden, zal ik je toch helpen. Ik zal je naar het land van het Eeuwige Leven sturen, daar waar de Dood niet heerst en waar iedereen voor altijd blijft leven."
Jofoekoe overhandigde hem een kleine kraanvogel, gemaakt van papier, en vertelde hem dat hij op de rug van het dier moest gaan zitten. Hoewel dit Sentaro erg vreemd voorkwam, gehoorzaamde hij toch. Hij voelde dat de kraanvogel groter en groter werd. Toen spreidde het dier zijn vleugels uit en verhief zich hoog in de lucht over de bergen, richting zee.
Zij vlogen duizenden mijlen en het dier scheen geen honger of dorst te voelen en Sentaro evenmin. Na enkele dagen bereikten zij een eiland. De kraanvogel daalde naar beneden en toen zij geland waren, steeg Sentaro van de vogel af en rekte zich eens uit. De kraanvogel vouwde zich netjes op en vloog in de zak van zijn meester.
"Een wonderlijk eiland is dit!" dacht Sentaro, terwijl hij eens rondkeek. "Alles is veel mooier en rijker dan bij ons. Die stad daar in de verte blinkt van zilver en goud."
Het was inderdaad een prachtig land, waar vrede en rust heersten, maar toch schenen de bewoners niet erg gelukkig te zijn.
"Is dit het land van het Eeuwige Leven?" vroeg Sentaro aan een van de voorbijgangers. "Helaas, mijn vriend," antwoordde hij, "dit is het land van grenzeloze verveling en eentonigheid. Niemand kan hier doodgaan, wat men ook voor middelen te baat neemt, het helpt allemaal niets. Kijk maar eens hoe druk de apothekers het hebben! Iedereen probeert met vergif een eind aan zijn leven te maken, maar welke hoeveelheden men er ook van inneemt, het heeft totaal geen uitwerking. Nee, mijn vriend, het is een ellende altijd maar voort te moeten leven!"
Maar Sentaro was in de wolken. Hij vond het geweldig dat hij uitverkoren was duizenden jaren en nog langer te mogen leven. Hij maakte zich vele vrienden en kennissen en nam ook allerlei karweitjes aan, iets waar hij vroeger niet over gedacht zou hebben. Tenslotte moest hij de tijd toch doden. Toen er zo'n driehonderd jaren op dezelfde monotone manier verlopen waren - tenminste dat schatte hij, want tijd bestond hier eenvoudig niet - begon hij er toch genoeg van te krijgen en verlangde hij er naar zijn land en zijn huis weer terug te zien. Wie kon hij beter aanroepen dan Jofoekoe die hem geholpen had het land van het Eeuwige Leven te bereiken?
Hij bad dan ook met volle overgave tot de heilige en vroeg hem weer naar zijn land te mogen terugkeren. Nauwelijks was zijn gebed ten einde, of de papieren kraanvogel, die al die tijd in zijn zak had gezeten, kwam naar buiten gekropen. Hij werd groter en groter, totdat hij sterk genoeg was om Sentaro te kunnen dragen. Daarna spreidde hij zijn vleugels uit en vloog weg in de richting van Japan.
Er werden weer duizenden mijlen over zee afgelegd. Het land kwam al in zicht, toen er een geweldige storm losbrak. De kraanvogel schrompelde in elkaar en Sentaro plonsde in het water. Hij keek eens rond, maar er was geen enkel schip in zicht. Wel zag hij, toen hij daar zo rondzwom, een geweldige haai op zich afkomen. Sentaro verstijfde van schrik en voelde zijn einde zó nabij dat hij Jofoekoe luid om hulp smeekte.
Toen ontwaakte hij door zijn eigen kreten en merkte dat hij na zijn lang gebed voor het beeld van de god in slaap was gevallen, en dat alles maar een wilde en angstige droom was geweest. Hij wiste zich het klamme zweet van zijn voorhoofd en zag ineens een helder licht voor zich stralen.
In dat licht stond een hemelse boodschapper met een boek in zijn hand die tegen hem zei: "In antwoord op Uw gebed zendt Jofoekoe mij tot u. U hebt nu het land van het Eeuwige Leven gezien, maar u bent er niet gelukkig geweest en u hebt zelfs gesmeekt weer naar uw eigen land te mogen terugkeren. Uw verlangen naar de dood was niet echt, evenmin als uw wens om kluizenaar te worden en het levenswater te vinden. U leeft veel te lichtzinnig om deze dingen te kunnen bereiken! Keer naar uw vaderland terug en leef sober en vlijtig. Eer de verjaardagen van uw voorouders en wees goed voor uw familie en uw buren. Leer uw zelfzuchtige verlangens te beteugelen en verspreid geluk om u heen. Lees veel in dit boek dat de leer van de grote Boeddha bevat en dat u tot steun zal zijn op uw verdere levensweg!"
Het licht doofde en de hemelse gezant verdween, nadat hij deze laatste woorden gesproken had. Sentaro keerde naar huis terug en hij vergat niet de leer van Verlichte dagelijks in praktijk te brengen. Toen hij negentig jaar geworden was, sliep hij rustig en vredig in, betreurd door allen die hem hadden gekend.
*   *   *
Samenvatting
Een Japans sprookje over een man op zoek naar het eeuwige leven.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen