De luie oom George
Oom George was in zijn kinderjaren al op een groots idee gekomen: hij vatte het plan op uit te zoeken, hoe je je leven moest inrichten om niet te hoeven werken.
Kortom: oom George werd geleidelijk zo lui, dat hij alleen nog maar op zijn luie rug wilde liggen.
Midden in de zomer vond hij het nog te koud om te werken, maar bij het eten zweette hij dikke druppels.
Het liefst lag hij de hele dag in de zon met de mond wijd open.
De luiheid kreeg hem tenslotte zo sterk in haar greep, dat het hem nog te veel was een mug te verjagen of of 's avonds op te staan van zijn plek onder de boom om thuis in zijn bed te gaan liggen.
Trouwen wilde oom George ook niet.
Toch was hij niet lelijk, de meisjes mochten hem wel. Er was zelfs een buurmeisje, dat hem openlijk ten huwelijk vroeg. Oom George luisterde rustig naar haar, maar stond niet op en toen ze uitgepraat was, knikte hij alleen. Hij lag onder een perenboom te wachten tot er een peer omlaag zou vallen, waarvoor hij zijn hand niet hoefde uit te steken.
Maar toen de trouwdag aanbrak, was oom George nergens te zien.
Hij sliep en toen zijn moeder hem wakker schudde en zei wat ze van hem dacht, mompelde hij geen zin te hebben naar de stad te gaan en te trouwen en of ze hem maar met rust wilde laten.
Hij draaide zich eens lekker om en sliep door.
Zolang zijn moeder in leven was, had oom George het niet slecht; zij verzorgde hem en als de buren spottend over de nietsnut praatten, zei ze nijdig: "Hij zal nog hard genoeg moeten werken in zijn leven. Laat hij nu maar uitrusten, verhongeren zal hij niet."
En uitrusten deed oom George en nog altijd vroeg hij zich af, hoe je zonder werken aan de kost kon komen.
En omdat hij geen goede methode kon vinden, ging hij maar weer eten en na het eten rustte hij een poosje uit.
Toen zijn moeder overleden was, kreeg hij het moeilijk. Geen mens zette hem nog schalen gebraden kip, vleesrollade of zoete maïspap voor en er kwam geen koffie met aardbeitaart meer.
Oom George trok toen maar een vaatje pekelvlees en een brood naast zijn bed en at en sliep beurtelings.
Toen de winter inviel, streek er een ijskoude wind onder de dakpannen door, die een voor een werden afgerukt. De balken vermolmden en het dak dreigde in te storten. De vloer was doorweekt en het regende in de kamer. In de keuken sprongen kikkers rond, in de woonkamer weefden spinnen dikke webben, alsof het gordijnen waren en de muizen hadden vrij spel.
Oom George deed alsof dat alles hem niet aanging, trok een oude jas over zich heen en ging slapen; als hij toevallig niet sliep probeerde hij te bedenken hoe je zonder werken aan de kost kunt komen.
Hij werd tenslotte ziek van de koude en het vocht en bijna had hij de laatste adem uitgeblazen.
Hij was inmiddels zo lui, dat hij zelfs niet meer wilde hoesten en hij dreigde te stikken in het slijm.
Maar hij kwam zijn ziekte min of meer te boven, stapte zijn bed uit en strompelde naar een buurman aan wie hij raad vroeg.
"Jij wilt zonder werken aan de kost komen," zei de buurman en knikte vol begrip. "Tja, je zult de enige niet zijn, die het werk aan de ketting zou willen leggen om er niet door gebeten te worden."
Oom George zuchtte en de buurman schoof de hoed op het achterhoofd en zei: "Ik weet wel een geschikte plek voor je, als die tenminste nog vrij is."
Oom George kreeg belangstelling.
"Luister goed," zei de buurman. "Je gaat stroomopwaarts tot je een klein eilandje ziet. De rivier is daar heel ondiep en je kunt gemakkelijk door het water naar het eiland waden."
Oom George had het nog niet gehoord of hij slofte naar huis, stak een hemd, een brood en een stuk spek in zijn rugzak, riep zijn hond en trok erop uit.
Hij bereikte het eilandje inderdaad en zag meteen al, dat niemand hem voor was geweest en dat hij het paradijs op aarde had gevonden.
De grond op het eiland was zwart, wat betekende dat het heel vruchtbare grond was. Aan de struiken rijpten bessen zo groot als kalebassen en de meloenen waren wel zo groot als biervaatjes. In de rivier zaten forellen zo groot als volgroeide krokodillen; ze zonden zich bij een zandbank. Op de boomtakken zaten vette kalkoenen en tussen de stammen graasden herten en reeën.
Als je een tak in de vruchtbare bodem plantte, stond hij na een week al in bloei en na een maand hingen er gouden perziken aan. Uit de ahornbomen droop dikke stroop, uit de noten borrelde boter.
Oom George werd duizelig van blijdschap. Zijn droom was dan eindelijk werkelijkheid geworden: hij zou een vrolijk feestelijk leven krijgen, zonder dat hij ervoor hoefde te werken.
Hij trof een oude holle eikenboom aan met ranken vol wijndruiven rondom de stam en daar strekte hij zich behaaglijk uit.
Hij had de arm maar uit te steken en er viel hem een druif in de hand en als hij zijn arm wat verder uitstak, kon hij zo maar een patrijs of een fazant vangen.
Hout sprokkelen hoefde oom George ook niet: de dorre twijgen vielen vanzelf omlaag en in het vuur.
Oom George rookte op zijn eiland elke avond zijn pijp. Een zakje tabak had hij altijd bij zich. Toen hij tenslotte zijn laatste pijp, naar hij meende, zat te stoppen, vielen er een paar zaadjes op de grond.
Oom George rookte zijn pijp leeg en onderwijl schoten er uit de vruchtbare bodem lange tabaksstengels met reusachtig grote blaren op. Tegen de avond waren de groene blaren al gedroogd en om tabak voor zijn pijp hoefde George zich niet meer te bekommeren.
Helaas vond oom George zijn bestaan nog steeds te inspannend. Uren lang kon hij nadenken hoe hij bijvoorbeeld een apparaat kon maken voor het schubben van vissen. Hij vond een heel eenvoudige en toch doeltreffende oplossing. Als een vis aan de haak zat, hoefde hij maar heel licht aan het snoer te trekken en in de kruin van de boom raakte een steen los, die vastzat aan een touw. De steen gleed naar het eind van het hengelsnoer en slingerde de vis in de boomkruin eerst tussen twee aardappelschilmesjes en vervolgens onder een groter scherp mes. Zo lag de vis in een wip schoongemaakt en ontdaan van de kop in de pan.
Aan de viskoppen deed de hond zich te goed. Die stond onder de boom al te wachten tot ze hem in de opengesperde bek vielen.
En daar lag oom George dan onder zijn eik, smeet de graten in het vuur en vroeg zich af, hoe hij zich zonder inspanning gebraden wild kon verschaffen. Vis gaat op de duur vervelen.
Hij dacht zo lang na tot hem iets ingevallen was. Een val had hij nodig.
Het duurde een maand voor hij de energie vond om naar de stad te gaan en een muizenval te kopen.
Die muizenval groeide in de vruchtbare grond in een nacht uit tot een zo grote val, dat oom George er gemakkelijk konijnen in kon vangen.
De val werd nog steeds groter en oom George had het geluk er zijn eerste hert in te vangen.
Maar het uit de val halen van het wild ging niet vanzelf.
En dus ging hij aan de rivieroever liggen en dacht na. Twee maanden later ongeveer sloeg hij zich tegen het voorhoofd: de tabak, die op het eiland omhoogschoot als onkruid, was immers zo sterk, dat je er kriebelhoest van kreeg?
Oom George trok krachtig aan zijn pijp, blies de rook naar de val toe en warempel, de krachtige tabak maakte de val open.
Oom George trok het hert eruit en braadde het boven het vuur.
Maar de val werd nog steeds groter en op zekere dag bleek er een beer in te zitten. Sinds die dag ligt oom George onder zijn eik zijn pijp te roken en probeert een methode te bedenken, waarmee je zonder inspanning een beer de pels kunt afstropen. En hij zal er wel iets op vinden. Maar zou hij ook weten, dat niet elke beer van dat soort grappen houdt?
* * *
Samenvatting
Een luilekkerland-verhaal uit de VS over een man die niet wil werken.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Verenigde Staten
- Verhaalsoort: luilekkerlandverhaal, volksverhaal
- Leeftijd: vanaf 8 jaar
- Verteltijd: ca. 10 minuten
Populair
Verder lezen