De liefde voor de drie sinaasappelen
Er leefde eens een sjah die zó rijk was dat hij zelf niet wist hoeveel hij bezat. Hij wist wel dat zijn paleis het mooiste, het grootste en het meest kostbare was in het ganse Ottomaanse Rijk.
In dit paleis had hij een harem laten bouwen van het zuiverste marmer en in die harem had hij de mooiste vrouwen uit het gehele land verzameld. Er waren mensen die beweerden dat hij veertig vrouwen had, andere zeiden dat het er honderd of meer moesten zijn, maar het juiste aantal wisten alleen de vorst en zijn eunuchen. Wanneer iemand het zou wagen, in welke vermomming ook, de harem binnen te dringen, kon hij er zeker van zijn dit met de dood te moeten bekopen.
Elke avond begaf de sjah zich naar zijn harem om er te luisteren naar het spel van zijn vrouwelijke muzikanten, te genieten van de gracieuze dansen die voor hem werden uitgevoerd en zich te verkwikken met spijs en drank. Tegen middernacht trok hij zich in een van de zijvertrekken terug om een van zijn slavinnen zijn gunsten te schenken. Iedereen zou denken dat er geen gelukkiger leven op aarde denkbaar was dan dat van deze sjah, maar toch voelde hij zich niet gelukkig en kon hij dikwijls in sombere gedachten vervallen. De reden was dat geen van zijn talrijke vrouwen hem een kind had geschonken. En wat moest er van het rijk terecht komen, wanneer hij geen zoon had die hem kon opvolgen?
Op een dag besloot hij, om zich wat te verstrooien een pleziertocht met zijn vizier te maken. Zij kwamen bij een dichtbegroeide vallei en zochten een plaats uit om wat te rusten. Zij zaten er nauwelijks of de grond begon te schudden en te beven. Er knalde een zweep en even later stond er een derwisj voor hen met een lange baard en groene, fonkelende ogen. De sjah en zijn vizier werden zó bang, dat zij zich niet durfden te verroeren en als verlamd op hun plaats bleven zitten.
"Selamoen aleikioem!" (Vrede zij U) zei de derwisj eerbiedig, en toen pas haalden zij verlicht adem en beantwoordden zij zijn groet. "Wat wenst gij, edele vorst?" vroeg de derwisj. "Wanneer je weet dat ik een vorst ben, zul je ook mijn wensen wel kunnen raden," antwoordde de sjah. De derwisj haalde toen een appel tevoorschijn en overhandigde deze aan de sjah met de woorden: "Geef de helft hiervan aan uw hoofdvrouw en eet de andere helft zelf op." Daarna verdween hij, terwijl de aarde weer begon te rommelen en te beven. De sjah deed wat de derwisj hem gezegd had, en precies na negen maanden werd er een klein prinsje in de harem geboren. De vader was zó gelukkig dat hij niet wist hoe hij uiting aan zijn vreugde moest geven. Hij strooide met geld onder de armen, liet een groot aantal slaven vrij, gaf ieder van zijn vrouwen een gouden armband en hield een feest waaraan geen einde kwam.
Omdat de prins het enige kind was, werd hij natuurlijk danig door zijn vader verwend. Toen hij veertien jaar was, vroeg hij een keer aan zijn vader: "Waarom maak je voor mij niet een eigen paleis? Het hoeft niet groot te zijn, als het maar van marmer is, en ik wil er ook twee fonteinen in hebben. Uit de ene moet honing vloeien en uit de andere boter." Nu ja, de sjah kon zijn dierbare zoon immers niets weigeren, dus liet hij een paleis bouwen met de gevraagde fonteinen. Dat kostte wel een hele voorraad honing en boter, maar, zoals reeds is opgemerkt, behoefde de sjah niet op de kleintjes te letten.
De jongen vond het prachtig om naar de opborrelende boter en honing te kijken en dit werd zijn meest geliefde tijdverdrijf. Op een keer toen hij zich onder de schaduw van de palmbomen met dit schouwspel amuseerde, zag hij een oude vrouw met een kruik aankomen die zij bij een van de fonteinen wilde vullen. De prins nam een steen op en mikte deze tegen de kruik die in honderd stukken uiteenviel. Het vrouwtje deed of er niets gebeurd was en liep stilletjes weg. De volgende dag was zij er weer met een nieuwe kruik die zij wilde vullen. Maar zover kwam het niet, want wéér brak een steen van de prins haar kruik in stukken. De vrouw ging heen zonder klacht of verwijt. De derde dag verging het haar evenzo, alleen deed zij nu haar mond open en zei dreigend: "Jongeman, bedenk dat het Allah's wil is dat je verliefd zult worden op de drie Sinaasappelen!"
"Die vrouw is vast niet goed wijs," dacht de prins, maar de volgende dag werd hij ziek en begon hij er toch anders over te denken. Hij werd zo wit als een doek, kon niet meer slapen, en de fijnste hapjes smaakten hem niet meer. De sjah liet hem door zijn raadsheren en geneesheren onderzoeken en deze mompelden allerlei geleerde termen, maar de kwaal genezen konden zij niet.
De sjah bracht vele uren aan het ziekbed door en trachtte zijn zoon zoveel mogelijk op te beuren. Op een dag zei de prins tegen zijn vader: "Al die wijze mannen van jou kunnen mij niet gezond maken en al hun pogingen zijn vergeefs en zullen dit ook blijven. Ik ben verliefd op de drie Sinaasappelen en ik kan alleen maar beter worden wanneer ik hen heb gevonden."
"O, mijn dierbare zoon!" zuchtte de sjah, "jij bent de enige die ik op de wereld heb. Wanneer je mij verlaat, wat voor geluk blijft er dan nog voor mij over?" De toestand van de prins werd met de dag slechter en omdat de sjah vreesde dat hij spoedig zou sterven, gaf hij hem eindelijk toestemming om te vertrekken en de drie Sinaasappelen te gaan zoeken. De prins nam afscheid van zijn vader en hij nam genoeg geld en kostbaarheden met zich mee voor een lange reis.
Hij vond zijn weg over heuvels en dalen, door barre woestenijen en vruchtbare vlakten, totdat hij eindelijk bij het paleis kwam van de Moeder aller duivels, een paleis zó groot als hij nog nooit had aanschouwd. Haar ene been lag op een berg en haar andere been op een andere berg. Zij kauwde gom en smakte zo hard dat het een dagreis ver te horen was. Haar adem leek wel een orkaan en haar armen leken machtige boomstronken.
"Goede morgen, moedertje!" riep de jongeman opgewekt, terwijl hij haar omhelsde. "Goede morgen, zoonlief!" antwoordde zij. "Wanneer je mij niet zo beleefd had aangesproken, zou ik je zeker hebben opgepeuzeld." Toen vroeg zij hem waar hij vandaan kwam en waarheen hij ging. "Ach, moedertje," zuchtte hij, "er is zo'n ongeluk over mij gekomen, dat je mij toch niet kunt helpen."
"Vooruit, voor den dag ermee, mannetje!" drong de Moeder aller Duivels aan.
"Nu, dan zal ik het je maar vertellen, lief moedertje," bracht de jongeman er onder tranen uit: "Ik ben hevig verliefd op de drie Sinaasappelen en ik heb rust noch duur voor ik hen gevonden heb." - "Oei-joei! Je mag niet eens aan die naam denken, laat staan hem uitspreken. Ik en mijn zonen zijn hun bewakers, maar wij weten zelf niet waar zij eigenlijk leven. Ik heb veertig zonen die over de aarde rondzwerven en die meer weten dan ik. Misschien kun je bij hen je licht opsteken." Toen het donker begon te worden, hoorde de prins een verschrikkelijk lawaai en gedreun toen de duivelszonen naar huis kwamen. De vrouw gaf hem nog net op tijd een tovertik en veranderde hem in een waterkruik. Onmiddellijk daarna stommelden de veertig duivels binnen en schreeuwden: "Moeder, wat is hier aan de hand? Wij ruiken mensenvlees." - "Onzin!" stelde hun moeder hen gerust. "Ik zou wel eens willen weten wat een mensenkind hier te zoeken heeft. Het lijkt mij beter dat jullie je tanden eens poetsten." De zonen begonnen hun tanden met een houten tandenstoker te reinigen. Uit de ene tand viel een arm, uit de andere een dijbeen, en uit weer anderen een hoofd of een voet.
"Jullie zijn weer aardig aan het schrokken geweest," zei de moeder," en jullie zult wel nooit leren om uit jezelf de tanden te poetsen." Daarna ging het hele stel aan tafel om te schransen en te drinken. Dat het er tamelijk ruw toeging, kan men zich wel voorstellen! Terwijl men alleen maar gekauw en geslurp hoorde, zei de moeder opeens: "Wanneer jullie een mens als broeder zouden hebben, wat zouden jullie dan met hem doen?"
"Wanneer het jouw kind is, zullen wij hem natuurlijk als een broeder liefhebben," was het antwoord. De Duivelsmoeder tikte tegen de waterkruik en daar stond de prins voor hen. "Dat is jullie broeder," zei de vrouw. "Kijk hem maar eens goed aan!" De veertig duivels vroegen waarom zij dit niet eerder verteld had. Wanneer zij het hadden geweten, zouden zij samen hebben gegeten. "Neen, mijn zoons," zei de moeder, "hij is niet gewend te eten wat wij eten; hij eet alleen maar geiten en schapen." Meteen rende een jonge duivel naar buiten, ving een schaap, doodde het en legde het vol trots voor zijn nieuwe broeder neer.
"Ach, wat dom ben je toch!" zei zijn moeder. "Weet je niet dat je het eerst moet koken of braden?" Toen vilden zij het schaap, ontstaken een vuur, roosterden het en zetten het voor de prins neer. De jongeman at er wat van en liet de rest staan. "Dat is helemaal niets!" schreeuwden de duivels. "Eet het beest toch op!" Maar hun moeder zei dat dit voor een mensenkind meer dan genoeg was geweest. De volgende morgen stond iedereen vroeg op. De Moeder van de Duivels sprak eerst een gebed uit voor de Vorst van alle duivels vóór zij op het ontbijt aanvielen. Nadat zij de afgekloven mensenbeenderen in het vuur van de haard hadden gegooid, zei zij: "Jullie nieuwe broeder heeft wat problemen." - "Vertel het ons, dan zullen wij hem helpen," riepen zij als uit één mond.
"Hij is verliefd op de drie Sinaasappelen." - "Wat een dwaasheid!" meenden de duivels, "maar wij zullen er wel achter komen waar zich deze feeën bevinden."
"Ik hoop het," zei hun moeder, "want ik ben erg op hem gesteld en ik kan het niet verdragen dat hij verdriet heeft."
De duivels brachten de prins bij hun tante die er meer van moest weten, tenminste dat dachten zij. Maar ook hun tante wist niet waar zich het paleis van de drie Sinaasappelen bevond. Zij verwees hen naar haar oudtante die al zó oud was dat zij er zeker meer van wist. Toen zij bij haar kwamen, bleek het geheugen van deze vrouw op zo'n laag pitje te staan dat zij zich niet kon herinneren ooit iets over de drie Sinaasappelen gehoord te hebben. "Maar ik heb tachtig zonen die vanavond thuis komen en die er waarschijnlijk meer van weten," zei zij. Voor alle zekerheid gaf zij de prins een tik en veranderde hem in een bezem die zij voor de deur zette. Toen de tachtig zonen met veel gerommel en gestommel thuis kwamen en zich daarna aan de maaltijd tegoed deden, vroeg hun moeder hen hoe zij een mens zouden behandelen wanneer het haar eigen kind was. "Wij zullen hem geen haar krenken," antwoordden de duivels, "en wij zullen hem vertroetelen als onze Benjamin." Toen hun moeder dit hoorde, gaf zij een tik tegen de bezem en op hetzelfde moment stond de prins voor hen.
De duivels vertroetelden en knuffelden hem dat hij bijna geen adem meer kon halen. "Houdt toch op, jongens," kwam de moeder tussenbeide, "jullie zien toch dat hij er niet tegen kan. Vertel liever waar de drie Sinaasappelen zich bevinden, want jullie broertje is zo verliefd op hen, dat hij er niet van kan slapen."
"O, als dat alles is," zeiden de duivels, "dan zullen wij hem wel helpen. Morgen gaan wij er heen." En werkelijk - hoewel men het niet zou verwachten - hielden de duivels hun woord. Zij brachten de prins bij een prachtige tuin en hielden stil bij een grote fontein waarin drie sinaasappelen rond dreven. "Dat zijn ze!" zei een van de duivels. "Sluit je linkeroog, open je rechteroog en grijp ze!" De prins deed het en stopte de drie sinaasappels in zijn rugzak. "Denk er goed aan." zei dezelfde duivel, "dat je deze vruchten nooit mag opensnijden op een plaats waar geen water is, anders zal het slecht met je aflopen." De jongeman beloofde het en ging toen zijn eigen weg. Waarheen? Hij wist het niet. Hij liep zonder doel en zonder plan, maar hij voelde zich gelukkig, want eindelijk had hij de drie Sinaasappels gevonden. Na vele dagen kwam hij bij een woestijn waar het droog en warm was. Hij kreeg verschrikkelijke dorst, nam een van de sinaasappels en sneed deze doormidden. Plotseling stond er een meisje voor hem, zó lieftallig als een hemelse fee.
"In de naam van Allah!" smeekte zij, "geef mij een druppel water!" Maar in de verre omtrek was geen water te bespeuren, en langzaam maar zeker verdween zij uit het gezicht. De prins had er spijt van, maar wat gebeurd was, was gebeurd. Hij liep verder en kreeg weer erge dorst. Daarom besloot hij de tweede sinaasappel aan te snijden. Hij had het nauwelijks gedaan of er stond een meisje voor hem dat, zo mogelijk, nog knapper was dan de vorige.
"Terwille van Mohammed en al zijn volgelingen," kreunde zij, "geef mij wat water, of ik zal sterven van dorst!" Maar ook nu kon de prins haar niet helpen en even later was ook zij uit het gezicht verdwenen. "Dat zal mij met de derde niet gebeuren," dacht de prins en hij nam zich voor om beter op te letten. Na een lange tijd kwam hij bij een oase, waar mens en dier zich aan het water tegoed deden. "Nu kan het geen kwaad," dacht hij bij zichzelf, en hij sneed de derde sinaasappel open.
Nu zag hij een meisje voor zich staan, zó mooi, zó oogverblindend, dat hij met zijn ogen begon te knipperen. Ook dit meisje vroeg om water, maar nu kon hij het haar geven. Nadat zij haar dorst gelest had, verdween zij niet, maar bleef naast hem zitten. Alleen was zij naakt, zodat het voor de prins moeilijk was met haar verder te trekken. Hij vroeg haar daarom zo lang in een hoge boom te gaan zitten, terwijl hij in die tussentijd voor kleding en een rijtuig zou zorgen. Het meisje deed wat haar gevraagd was, en wachtte verder geduldig tot haar geliefde weer terug zou komen.
Intussen kwam er een Moorse dienster bij de bron om water te putten. Zij zag het spiegelbeeld van de Sinaasappelfee in de waterspiegel en dacht: "Ik ben waarachtig heel wat knapper dan mijn meesteres. Zij moest eigenlijk voor mij water scheppen, en ik niet voor haar."
Zij kreeg er zo de brui van dat zij de kruik kapot sloeg en zonder water naar huis ging. Toen haar meesteres vroeg waar het water was, antwoordde zij: "Doe dat voortaan zelf; ik ben veel knapper dan jij." Haar meesteres nam een spiegel en hield haar deze voor, terwijl zij zei: "Je hebt zeker je verstand verloren; kijk maar eens in deze spiegel." Toen zag de dienster dat zij even zwart was als vroeger. Zonder te morren, liep zij weer naar de fontein en zag het gelaat van de Sinaasappelfee in het water weerspiegeld. Zij meende weer dat het haar eigen gezicht was en wilde de waterkruik aan stukken breken, toen zij een stem in de boom hoorde zeggen: "Breek de kruik niet! Het is mijn gezicht dat je in het water ziet en daarnaast zie je je eigen gezicht." Het Moorse meisje keek naar boven en zag daar de wonderschone gestalte van het Sinaasappelmeisje. "O, lief kind," zei ze, "wat zul je moe zijn door daar zo ongemakkelijk te zitten. Kom toch naar beneden en rust wat uit tegen mijn zachte boezem!" Het meisje klom naar beneden en vleide zich tegen de borst van de Moorse slavin. Toen zij was ingesluimerd, haalde de slavin een grote, scherpe naald tevoorschijn en prikte het Sinaasappelmeisje in haar huid. Deze werd onmiddellijk in een vogel veranderd die meteen wegvloog.
Na lange tijd kwam de prins weer terug in een rijtuig dat beladen was met prachtige kleren. De slavin was intussen naakt in de boom gaan zitten en nam de rol van het Sinaasappelmeisje over. "Waar ben je zo lang gebleven?" vroeg zij verwijtend, en om te voorkomen dat de prins iets over haar zwarte huidskleur zou zeggen, voegde zij er meteen aan toe: "Het heeft zó lang geduurd dat de zon mijn huid heeft verbrand." De prins liet zich beetnemen en zei alleen maar: "Kom gauw naar beneden en kleed je aan." Toen dat gebeurd was begaven zij zich naar het paleis van zijn vader. De sjah was niet bijzonder ingenomen met de keuze van zijn bruid. "Ik begrijp niet dat je je hart hebt kunnen verliezen aan een Moorse slavin," zei hij. "Het is geen Moorse," zei de prins heftig. "Ik heb het meisje in een boom achtergelaten en daar is zij door de zon verbrand. Maar wanneer wij wat geduld hebben, zal zij weer blank worden." Zij wachtten dagen en dagen, maar het meisje bleef even zwart. Omdat de prins niet eeuwig kon blijven wachten, trouwden zij tenslotte en namen zij hun intrek in een paleis dat de sjah voor hen beschikbaar had gesteld.
Dit paleis was omgeven door een prachtige tuin. Op een dag streek er een witte duif neer op een van de bomen en riep de tuinier.
"Wat wil je van mij?" vroeg hij.
"Wat doet de prins op het ogenblik?" vroeg de vogel.
"Ik geloof niets bijzonders."
"En wat voert zijn zwarte vrouw uit?"
"O, die zal wel naast hem zitten, zoals gewoonlijk." Toen zong de vogel:
"Al zit zij nu aan zijn zijde,Toen de duif daarna wegvloog, merkte de tuinier dat de boom geheel verdord was.
zij zal hem niet lang meer verblijden;
want ondanks haar list en bedrog
verliest zij zijn gunsten toch.
De boom waarop ik ben neergestreken,
zal verdorren ondanks water en regen."
De volgende dag zat zij weer in een andere boom, vroeg naar de prins en zijn vrouw en zong daarna weer hetzelfde lied. Dit gebeurde een paar dagen achter elkaar en elke keer kwam er weer een dorre boom bij.
Op een keer toen zijn zwarte vrouw hem verveelde met haar eindeloos gebabbel, maakte de prins, een wandeling door de tuin. Toen zijn oog viel op al die verdorde bomen, riep hij zijn tuinman bij zich en vroeg hem: "Waarom zorg je zo slecht voor mijn bomen? Je ziet toch dat er een heleboel verdord zijn. Ben je soms te lui om ze op tijd water te geven?" - "Het is allemaal de schuld van de duif," antwoordde de tuinman, en hij vertelde het hele verhaal. Het liedje dat de vogel zong had hij nu al zo dikwijls gehoord dat hij het van a tot z kon opzeggen. "Merkwaardig, zeer merkwaardig" mompelde de prins. "Daar zullen wij iets op moeten vinden!"
Hij gaf de man opdracht om op de takken van de nog groene bomen vogellijm te smeren, dan zou het dier gemakkelijk gevangen kunnen worden. De tuinman voerde het bevel uit en reeds de volgende dag kon hij de prins de duif brengen die hij gevangen had. De prins was er erg verguld mee en zette de vogel in een gouden kooi. Maar de zwarte vrouw was er minder blij mee; zij wist maar al te goed dat de Sinaasappelfee door haar toedoen in die vogel veranderd was. Daarom deed zij of zij zwanger was, klaagde de hele dag over misselijkheid en zei voortdurend dat een duivenboutje het enige was dat haar weer zou opknappen. Om van het gezeur af te zijn, liet de prins de duif slachten en voor zijn echtgenote klaar maken. Nadat zij het vlees gegeten had, stond zij meteen van haar bed op en zei dat zij zich weer zo gezond als een vis voelde. Niemand had gemerkt dat er een duivenveertje op de grond tussen de planken was gevallen en daar bleef liggen.
Nu was er een oude dame in het paleis die de haremvrouwen wat ontwikkeling bijbracht door hen te leren schrijven en lezen. Toen zij op een dag door de slaapkamer van de zwarte prinses liep, zag zij tussen de planken van de vloer iets wits glinsteren. Zij raapte de veer op die straalde als een diamant en legde deze op haar kamer neer achter een scherm. De volgende dag, toen zij weer in de harem was, begon het veertje hevig te trillen en even later kreeg de Sinaasappelfee haar oorspronkelijke gedaante terug. Zij maakte de kamer schoon, maakte het avondmaal klaar en werd daarna weer een veer. De oude paleisdame was zeer verwonderd toen zij dat bij haar thuiskomst zag.
De volgende dag werd de veer weer een fee en zij maakte de kamer zó keurig in orde dat de vrouw niet wist wat zij zag. "Hier is tovenarij in het spel," dacht zij. "Ik moet er achter komen wat er hier gebeurt."
Zij deed of zij wegging, sloot de deur, maar bleef door een kiertje staan kijken wat zich daarbinnen zou afspelen. Even later zag zij hoe een lieftallig meisje de kamer veegde en opruimde. Zij kwam uit haar schuilplaats tevoorschijn en vroeg het meisje wie zij was en waar zij vandaan kwam. "Ik ben de wettige bruid van de prins," zei de Sinaasappelfee. "Het Moorse meisje heeft mij tweemaal trachten te doden, maar in een duivenveer ben ik blijven voortleven." Toen barstte zij in snikken uit. "Huil maar niet, lief kind," troostte de paleisdame haar. "Ik zal de zaak wel recht zetten, en wel vandaag nog."
Zij liep regelrecht naar de prins en nodigde hem uit die avond bij haar te komen. De prins die langzamerhand meer dan genoeg had gekregen van zijn zwarte vrouw, liet zich dit geen twee keer zeggen. Hij was blij voor een tijd van zijn echtgenote verlost te zijn en hij kwam dan ook geen minuut te laat. De spijzen en de wijn smaakten hem voortreffelijk en toen zij aan de koffie toe waren, zag hij dat het meisje dat de koffiekoppen binnenbracht niemand anders was dan het meisje waarop hij zo verliefd was. "Hoe komt zij hier?" vroeg hij verbaasd. "Wil je haar niet aan mij geven?" - "Hoe kan ik haar in Allah's naam aan jou geven, wanneer zij jou al toebehoort?" zei de oude dame, terwijl zij het meisje aan de hand naar hem toebracht en hen beiden verenigde. "Let voortaan beter op je Sinaasappelfee!" zei zij nog, "want zij is de enige die van je houdt en die je liefde waard is." Nu, daar was de prins het helemaal mee eens en hij omhelsde en kuste zijn geliefde zo hartstochtelijk dat zij er bijna onder bezweek. Hij voerde zijn nieuwe bruid met zich mee en hij gaf een feest dat veertig dagen en veertig nachten duurde. Toen dit feest was afgelopen, werd het Moorse meisje ter dood gebracht. En niemand die dit verhaal heeft gelezen, zal ontkennen dat zij dit ten volle verdiend had.
Het Sinaasappelmeisje en de prins leefden nog lang en gelukkig, nadat Allah hun hartenwens vervuld had. Moge Allah ook uw hartenwensen vervullen!
* * *
Samenvatting
Een Turks sprookje over een prins verliefd op een sinaasappelmeisje. Een prins wordt vervloekt zodat hij verliefd wordt op de drie Sinaasappelen. Uit de vruchten komen meisjes, de eerste twee verdwijnen maar het derde meisje blijft. De prins gaat kleren voor haar halen, maar een Moorse slavin verandert het meisje in een duif en ze doet alsof zij het sinaasappelmeisje is. Een oude vrouw helpt het meisje de prins terug te krijgen.
Toelichting
Vergelijkbaar met De jonkvrouw uit de appelboom.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Turkije
- Verhaalsoort: volkssprookje
- Leeftijd: vanaf 11 jaar
- Verteltijd: ca. 28 minuten
Thema
Populair
Verder lezen