woensdag 18 december 2024

Volksverhalen Almanak


De legende van Knockgrafton


Er was eens een man die in het vruchtbare Aherlow-dal woonde, aan de voet van het sombere Galtee-gebergte, en die stakker had een enorme bult op zijn rug: het leek net alsof zijn lijf opgerold op zijn schouders was gezet, en zijn hoofd werd door dat gewicht zo neergedrukt dat hij het op zijn knieën moest steunen als hij ging zitten. De mensen uit de buurt ontmoetten hem liever niet op afgelegen plekjes, want hoewel de stumper zo onschuldig was als een zuigeling, was hij zo mismaakt dat hij nauwelijks meer een mens leek, en boosaardige tongen strooiden vreemde praatjes over hem rond. Men zei dat hij veel verstand had van kruiden en tovermiddelen; maar één ding was zeker, hij was een vaardig ambachtsman, die van stro en biezen de mooiste hoeden en manden vlocht, en daarmee kwam hij aan de kost.
Lusmore, want zo werd hij genoemd vanwege het toefje lusmore (vingerhoedskruid of elfenmutsje) dat hij in zijn strohoedje droeg, kreeg altijd een paar stuivers meer voor zijn vlechtwerk dan ieder ander en misschien was dat de reden dat de een of ander, uit afgunst, die vreemde verhalen rondvertelde. Hoe het ook zij, op een avond was hij van het mooie stadje Cahir op de terugweg naar Cappagh en omdat de kleine Lusmore heel langzaam liep vanwege die grote bult op zijn rug, was het al donker toen hij bij de oude grafheuvel van Knockgrafton kwam, die aan de rechterkant van de weg lag. Hij was moe en afgemat en werd er niet vrolijker op bij de gedachte dat hij nog een heel eind van huis was en wel de hele nacht zou moeten doorlopen; dus hij ging aan de voet van de heuvel zitten uitrusten en begon somber omhoog te staren naar de maan, die:
"in wolkende majesteit verrees en, eindelijk vorstin, met haar weergaloos kleed van zilv'ren licht de duisternis omhing."
Plotseling zweefde Lusmore een wilde, onaardse melodie tegemoet; hij luisterde aandachtig en dacht dat hij nog nooit zulke verrukkelijke muziek had gehoord. Het klonk als het geluid van vele stemmen die zo wonderlijk door-een-geweven waren dat ze één leken, ofschoon ze alle een verschillende melodie zongen; en dit waren de woorden van het lied: Da Luan, Da Mort, Da Luan, Da Mort, Da Luan, Da Mort; waarop het even stil was, en dan begon de melodie opnieuw.
Lusmore luisterde gespannen toe en durfde nauwelijks adem te halen uit angst dat hij ook maar één noot zou missen. Hij hoorde nu heel duidelijk dat het zingen uit de heuvel kwam; en hoewel het hem in het begin verrukt had, ging het hem toch vervelen telkens hetzelfde wijsje te horen, zonder enige variatie; dus toen Da Luan, Da Mort weer drie maal gezongen was en het even stil werd, nam hij zelf de melodie op, vervolgde hem in een hogere toonaard met de woorden augus Da Dardeen en zong toen met de stemmen in de heuvel verder Da Luan, Da Mort tot er weer even een stilte kwam en hij het lied kon afmaken met augus Da Dardeen.
De elfen in de Knockgrafton-heuvel - want het lied was een elfenmelodie - waren zo verrukt toen ze die aanvulling op hun wijsje hoorden, dat ze onmiddellijk besloten deze sterveling, wiens muzikale talent het hunne zo verre overtrof, in hun midden te halen, en met de duizelende vaart van een wervelwind werd de kleine Lusmore naar het gezelschap overgebracht.
Een schitterende aanblik wachtte zijn verbaasde ogen toen hij, zo licht als een strootje, de heuvel kwam binnenwervelen op de maat van wonderschone muziek. De elfen bewezen hem de grootst mogelijke eer, want hij werd boven alle muzikanten geplaatst en op zijn wenken bediend, en ze deden alles om het hem naar de zin te maken en een hartelijke ontvangst te bereiden; om kort te gaan, hij werd behandeld alsof hij de gewichtigste man van het land was.
Ineens merkte Lusmore dat er een druk overleg gaande was onder de elfen en ondanks al hun hoffelijkheid kreeg hij het danig te kwaad, tot er ten slotte een van hen naar voren trad en zei:
"Lusmore! Lusmore! Niet bedroefd meer zijn, hoor!
Van die bochel waardoor
jij je vreugde verloor
is nu immers geen spoor?
Hij is er vandoor!
Kijk toch eens, Lusmore!"
Toen die woorden waren uitgesproken voelde Lusmore zich zo licht en zo gelukkig dat hij wel over de maan had kunnen springen, en met onuitsprekelijke vreugde zag hij zijn bochel van zijn rug op de grond rollen. Toen probeerde hij zijn hoofd op te heffen, en dat deed hij uiterst behoedzaam, want hij was bang dat hij het zou stoten tegen het plafond van de grote zaal waarin hij zich bevond; vol verbazing en verrukking bleef hij steeds maar om zich heen kijken, want het leek wel of alles hoe langer hoe mooier werd; en overweldigd als hij was door de pracht en praal die hem omringde, begon het hem te duizelen en te schemeren voor zijn ogen. Hij viel in een diepe slaap en toen hij wakker werd zag hij dat het klaarlichte dag was, dat de zon helder scheen en de vogels kwinkeleerden en dat hij aan de voet van de Knockgrafton-heuvel lag, tussen de vredig grazende koeien en schapen. Het eerste wat Lusmore deed, nadat hij zijn gebeden had opgezegd, was op zijn rug voelen of zijn bochel er nog zat, maar die was spoorloos verdwenen, en toen ging hij zichzelf vol trots staan bekijken, want hij was nu een kloek, welgeschapen kereltje en dat niet alleen, hij stak van top tot teen in de nieuwe kleren, die, zo vermoedde hij, de elfen wel voor hem gemaakt zouden hebben.
En toen ging hij op weg naar Cappagh, zo monter en lichtvoetig als was hij zijn leven lang dansmeester geweest. Geen sterveling die hij onderweg tegenkwam herkende hem zonder zijn bochel en het kostte hem heel wat moeite er iedereen van te overtuigen dat hij nog altijd Lusmore was - en eerlijk gezegd, wat zijn uiterlijk betrof was hij dat ook eigenlijk niet meer.
Natuurlijk duurde het niet lang of het verhaal van Lusmores bochel deed de ronde, en de mensen vonden het een groot wonder. In de wijde omtrek was het onder rijk en arm het gesprek van de dag.
Op een ochtend, toen Lusmore tevreden voor de deur van zijn hutje zat, kwam er een oude vrouw naar hem toe, die vroeg of hij haar de weg naar Cappagh kon wijzen.
"Die hoef ik je niet te wijzen, moedertje," zei Lusmore, "want je bent al in Cappagh. En wie zoek je hier, als ik vragen mag?"
"Ik kom uit Decie," zei de vrouw, "in 't graafschap Waterford, en ik ben op zoek naar een zekere Lusmore van wie ze zeggen dat de elfen zijn bochel hebben weggenomen; want de zoon van een buurvrouw van mij heeft een bult die hem nog eens de dood zal aandoen. En als hij nou hetzelfde tovermiddel kon gebruiken als Lusmore, dan zou hij misschien zijn bochel ook wel kwijtraken. Zo, nou weet je waarom ik die lange reis heb gemaakt: om achter dat tovermiddel te komen."
Lusmore, die een goedhartige baas was, vertelde haar precies hoe het allemaal gegaan was, hoe hij voor de elfen van Knockgrafton hun lied langer had gemaakt in een hogere toonaard, hoe de bochel van zijn rug was gehaald en hoe hij er op de koop toe een stel nieuwe kleren aan had overgehouden.
De vrouw dankte hem hartelijk en ging tevreden en opgelucht weer naar huis. Toen ze thuiskwam vertelde ze haar buurvrouw alles wat Lusmore had gezegd, en ze zetten de bultenaar, die al vanaf zijn geboorte een inhalige zuurpruim was, op een wagen en togen op pad. Het was een lange tocht, maar dat deerde hen niet, zolang hij zijn bochel maar kwijt zou raken. Vlak voor de avond viel kwamen ze aan bij de oude grafheuvel van Knockgrafton en daar lieten ze hem achter.
Jack Madden, want zo heette de bultenaar, had nog niet lang aan de voet van de heuvel gezeten of hij hoorde de melodie, nog mooier dan tevoren; want de elfen zongen hem op de manier die Lusmore hen had voorgedaan en nu klonk het: Da Luan, Da Mort, Da Luan, Da Mort, Da Luan, Da Mort, augus Da Dardeen en dan begonnen ze meteen weer van voren af aan. Het kwam bij Jack Madden die haast niet kon wachten tot hij zijn bochel kwijt was, helemaal niet op om de elfen uit te laten zingen, of het geschikte ogenblik af te wachten waarop hij, net als Lusmore, iets nieuws aan het wijsje kon toevoegen; dus toen hij het hen zeven keer zonder adempauze had horen zingen, brulde hij er dwars doorheen, zonder te letten op de maat of de stemming van het lied: augus Da Dardeen, augus Da Hena; want, zei hij bij zichzelf, als één dag goed was, waren twee dagen beter, en als Lusmore één nieuw pak had gekregen, moest hij er twee hebben.
Nauwelijks waren de woorden uit zijn mond of hij werd hardhandig de heuvel binnengesleurd, en de elfen dromden krijsend en gillend van woede om hem heen, terwijl ze luidkeels riepen: "Wie heeft ons lied bedorven? Wie heeft ons lied bedorven?" en een van hen stapte naar voren en zei:
"Jack Madden, ouwe bochelaar!
Elfen-oren staan niet naar
jouw gebrul zo vals en raar,
en als dank voor je misbaar
heb je hier je loon, ziedaar:
niet één bult meer, maar een paar!"
En toen pakten de twintig sterkste elfen Lusmores bochel, en zetten hem op de rug van die arme Jack, bovenop zijn eigen bult, waar hij zo muurvast bleef zitten alsof de knapste timmerman van het land hem er met de eerste kwaliteit spijkers op had vastgenageld. Daarop schopten ze hem hun kasteel uit; en toen Jacks moeder en de buurvrouw de volgende ochtend kwamen kijken hoe het ervoor stond met hun bultenaartje, vonden ze hem halfdood aan de voet van de heuvel met een dubbele bult op zijn rug. De twee vrouwen wisten niet wat ze zagen, dat spreekt, maar ze durfden er niets over te zeggen, uit angst dat ze zelf ook een bochel op hun schouders zouden krijgen. Ze namen de onfortuinlijke Jack weer mee naar huis, met lood in hun hart en hun schoenen. Door de lange reis en het gewicht van zijn extra bochel maakte Jack het niet lang meer en voor hij doodging, zeggen ze, sprak hij zijn vloek uit over iedereen die ooit nog eens naar elfenliedjes zou gaan luisteren.
De Keltische woorden Da Luan Da Mort augus Da Dardeen betekenen 'maandag, dinsdag en woensdag erbij'. Da Hena is donderdag. De vertellers die dit verhaal doen, zingen die woorden op de volgende muziek, die zeer oud moet zijn:
Da Luan Da Mort augus Da Dardeen
*   *   *
Samenvatting
Een grappig verhaal uit Ierland.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen