De legende van de Lawu
In de tijd dat de bergen van Java nog door goden werden bewoond, zetelde op de Lawu de om zijn uiterlijk vermaarde Semar. Onbeschrijflijk schoon van lichaamsbouw en gelaatstrekken, overtrof hij alle andere goden. Semar voelde zich gevleid door de bewondering van zijn broers en door de eerbiedige hulde van de verbaasde mensen, die de ogen niet van hem konden afwenden als hij zich aan hen vertoonde. En de hoogmoed druppelde langzaam als een vergif in het gemoed van de god, zodat hij zich beter en wijzer waande dan al het geschapene. Met minachting zag hij heer op de schepselen der aarde en zelfs zijn medegoden waren hem nu te min. Voortaan wilde hij alleen nog omgang hebben met de sterren, die schitterden als gouden raadsels aan het luchtruim, zo hoog dat zelfs zijn machtige godenarm ze niet bereiken kon. Vonden de sterren hem ook mooi? Waarom lieten zij het hem niet zien? Als hij kon vliegen, zou hij zo dicht bij ze zijn, dat hij wellicht aan die sprakeloze nachtjuwelen een woord van bewondering voor hem zou kunnen ontlokken. Maar vliegen kon hij niet en er was dus maar één middel om dichterbij de sterren te komen, zodat hij ze kon vragen of zij hem mooi vonden. Hij zou de berg Lawu ophogen, totdat de top de sterren bereikte. Rusteloos zwoegde hij dag en nacht, aldoor stenen aandragend, en gedreven door het onbedwingbare verlangen om de geheimzinnige hemellichten aan het spreken te brengen. Eindelijk was zijn taak volbracht en de spits van de berg drong majestueus in de wolken, hoger dan de blik der mensen reiken kon.
Semar zette zich op de top heer en bleef de hele dag in vurig verlangen wachten, totdat de sterren eindelijk zouden verschijnen. En ja, de kinderen van de maan flonkerden eindelijk weer tegen de donkere achtergrond. Semar zag ze van zo dichtbij, dat hij zijn hand maar hoefde uit te strekken om ze aan te raken.
Iedere avond zat Semar nu op de top van de Lawu en keek naar de schitterlichtjes. Wanneer zouden ze tot hem spreken? Geen geluid verbrak de bijna hoorbare stilte in dit hoge, ijle oord. Het was tergend, het was wreed! Zagen zij dan niet, hoe verrukkelijk schoon hij was?
Op een avond stond een grote, heldere ster juist boven zijn hoofd. Semar kon het niet meer uithouden. Hij, die zich verbeeld had voortaan nog slechts met de sterren te verkeren! Eensklaps gilde hij het uit: "O, heb medelijden, ik ben toch zo ongelukkig!"
Dadelijk leek het of een vriendelijk oog op hem neerzag en belangstellend hoorde hij vragen: "Wat is het dat de machtige god Semar zo droevig stemt?" - "De mensen zijn zo klein, zo slecht en zo min. Ik ben hun gezelschap ontvlucht." - "En de goden, uw broers, dan?" - "Weet u dan niet, dat ik in schoonheid hen allen overtref? Ik ging weg uit hun midden omdat zij de mindere zijn van mij." - "En wat wilt u dan nu, Semar de hooghartige?" - "Voortaan wit ik slechts spreken met de sterren. Neem mij op onder de uwen." - "Dat is niet mogelijk! De sterren beschrijven zonder ophouden hun vaste banen om de zon. Zij verkeren met de sterren, die met hen door het luchtruim trekken. De kinderen der aarde zien ons slechts 's nachts, maar ook overdag zijn wij er. Dan slaat het oog van de Schepper aller dingen ons gade en onze zwijgende pracht is een onafgebroken loflied tot Hem." - "Wat zegt u? Niet mogelijk? U versmaadt een gesprek met Semar? Maar zeg mij dan tenminste, o ster, vindt u mij niet schoon boven allen en alles?" - "Wij sterren zien slechts de schoonheid in het hart en uw hart, hovaardige ijdele god, is boos en lelijk! En uw uiterlijk? Weet u dan niet dat niets de majestueuze schoonheid der sterren nabijkomt?"
Als door een giftige pijl getroffen sprong Semar op. Het bloed in zijn aderen begon te koken en dreigde met woedende kracht naar buiten te spatten. De sterren staken hem dus de loef af! Zijn veelgeprezen schoonheid zonk in het niet bij die der sterren! Met een vreselijke vloek rukte hij de schitterende ster van de hemelboog en slingerde die van zich af.
Toen de ster viel, veranderde zij plotsklaps in een Hanumanaap. Deze richtte zich op en liep op Semar toe, terwijl hij riep: "U hebt mij in een aap veranderd, toch zal men in mij steeds mijn hoge afkomst blijven eerbiedigen en vereren, maar u zult zich voortaan beschaamd voor het oog der mensen in grotten en spelonken verschuilen." Meteen gaf hij de Lawu zulk een geduchte schop, dat al de opgestapelde stenen naar beneden rolden. Het resultaat van Semars harde werken stortte jammerlijk ineen en de god werd meegesleept door de lawine.
Toen hij aan de voet van de berg weer tot bezinning kwam en het stof uit zijn ogen wreef, tastte hij met verbazing over zijn lichaam. Zijn ledematen leken hem korter dan tevoren. Daarop ging hij tegen een boomstam staan om zijn lengte te meten. En o wat een schrik, zijn rijzige gestalte, die voorheen boven alle anderen uittorende, was geslonken tot die van een dwerg! Hij rende naar een dichtbij stromende rivier en zag tot zijn ontzetting, dat hij geheel misvormd was. De wonderschone god van voorheen was een afschuwelijk gedrocht geworden. En zoals de aap het had voorspeld, gebeurde het. Hanuman werd vereerd en geprezen, maar Semar durfde zich niet meer te vertonen.
Sindsdien verborg Semar zich overdag in de rotskloven, verbitterd en vol schaamte om zijn uiterlijk. Alleen 's nachts kwam hij naar buiten om te werken, want hij wilde voor de andere goden niet weten dat Hanuman zijn berg had neergetrapt. Daarom droeg hij het puin in de duisternis naar de Indische Oceaan, waar de stenen als talloze eilandjes boven het wateroppervlak uitstaken.
Terwijl hij zo op een nacht bezig was, hoorde hij dat er in een dorp vlakbij op het rijstblok werd geslagen. Hij was bang dat de bewoners van het dorp zijn aanwezigheid hadden opgemerkt en alarm sloegen. Van louter schrik liet hij de grote steen, die hij in zijn handen had, vallen. Sindsdien staat op deze plaats de hoge berg Duwur.
Nu voelde Semar zich helemaal niet meer veilig tussen de mensen en vluchtte weg van de aarde. Hij zou zich nooit meer vertonen. Alleen 's nachts in het wayangspel verschijnt hij nog, maar steeds als de wanstaltige dwerg, die hij nu is. Dan maakt hij de mensen aan het lachen en verbaast hij hen met zijn wijsheid, want zijn lesje heeft hij nu wel geleerd.
* * *
Samenvatting
Een Indonesische volkslegende over de hooghartige god Semar. De ijdele en mooie god Semar vindt de mensen te lelijk en te min om mee om te gaan en wil met de sterren verkeren. Daartoe maakt hij van een stapel stenen een hoge berg. Wanneer hij op zijn beurt door de sterren afgewezen wordt, moet hij voor zijn hoogmoed een hoge prijs betalen. Misvormd en klein durft hij alleen nog in de openbaarheid te treden in het wajangspel.
Toelichting
In deze legende wordt het uiterlijk van Semar verklaard, die - met zijn zoons Petruk, Nala Gareng en Bagong - in de Javaanse wajang (ook: wayang) figureert als de dienaar van de held Arjuna. 'Wajang' betekent 'schim' en een wajangspel is dus een schimmenspel dat met poppen wordt opgevoerd. Er zijn drie hoofdsoorten poppen: de wajang koelit (leren platte pop), de wajang klitik (houten platte pop) en de wajang golek (ronde pop). De held Arjuna is een van de hoofdfiguren uit het hindoeheldengedicht de Mahabharata. Hij is koningszoon en krijger en hij heeft een verfijnd karakter. Zijn dienaren, of panakawan, brengen een vrolijke noot in het wajangspel. Semar draagt een zekere dubbelheid in zijn karakter; enerzijds is hij mismaakt en grappig, anderzijds wordt hij bewonderd om zijn wijsheid. Hij verschijnt ten tonele tijdens de garagara, de fase van chaos, die om middernacht is bereikt, wanneer het gevaar het grootst is geworden en hulp onontbeerlijk. Semar treedt op als bemiddelaar tussen diens meesters, de Pandawa's, en de goden, want hij is de enige die direct tot de goden durft te spreken om ze tot actie te dwingen. Semar en zijn zoons maken van oorsprong geen deel uit van het Indische repertoire, maar zijn eraan toegevoegd. Misschien is Semar een oorspronkelijke godheid, die niet van zijn plaats is verdrongen door de komst van het Hindoeïsme.
De verhalen van het wajangspel komen uit de Mahabharata. Deze verhalen gaan over de strijd binnen een vorstengeslacht over de verdeling van het rijk. Aan de ene kant staan de Pandawa's, vijf broers van wie Arjuna er een is; aan de andere kant staan hun neven, de honderd Korawa's. Bemiddelaar in de strijd tussen de twee partijen is het opperwezen Krishna. Uiteindelijk wordt de twist bijgelegd, maar er zijn te veel doden gevallen om nog vreugde te voelen. Het gaat bij de Mahabharata over het onvolkomene, het menselijk falen en de menselijke onmacht.
Dit verhaal is een bewerking naar 'Javaansche legenden' van Walterida. Uitgeverij Malmber, 's-Hertogenbosch / Antwerpen, 1925, pp. 86-91.
Trefwoorden
god (semar), gedrocht, sterren, ijdelheid, sage, mahabharata, volksverhaal, legende, wajang, aap, java, berg, dwerg, hoogmoed, indonesië
Basisinformatie
- Herkomst: Indonesië
- Verhaalsoort: legende, sage, volksverhaal
- Religie: hindoeïsme
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 8 minuten
Thema
Bron
"Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Draken en andere vreemde wezens. Verhalen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie" verschenen bij Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1991.
Populair
Verder lezen