De legende van Cunera
"Laet ons te samen loven in volherteliker vroechde
laet ons staen mit wackeren ghemoede
verhoghende ende lof ghevende der edelre Cunera
si hevet gheleyt den wech des levens in stantachtiger manyeren."
laet ons staen mit wackeren ghemoede
verhoghende ende lof ghevende der edelre Cunera
si hevet gheleyt den wech des levens in stantachtiger manyeren."
In het koninkrijk York leefde eens een koningszoon wiens naam Aurelius was. Hoewel hij enig kind was, weerhield dat hem er niet van op kruistocht te gaan. Met een groot leger trok hij naar het heilige land, waar hij gevangen genomen werd door de sultan van Babylon. Deze wierp hem in een donkere, ondergrondse kerker, waar hij eenzaam en roemloos zou zijn ondergegaan, als niet de dochter van de sultan hem had opgemerkt. Zij bracht hem dagelijks eten en drinken en al het andere dat hij ontbeerde, en al spoedig groeide er een diepe band van liefde tussen hen.
"Ik zal je verlossen en met je mee naar je vaderland gaan," zei ze tegen hem, "en alle schatten van mijn vader zal ik meenemen, wanneer je met me wilt huwen."
"Ik heb je lief," antwoordde Aurelius, "en ik wil je graag meenemen naar York om daar met je te trouwen, maar je moet christen worden."
Dat beloofde ze en samen ontvluchtten ze het heidense Babylon en kwamen na een lange tocht in het land van Aurelius. De koning kwam hen tegemoet en toen hij hoorde welke schat zijn zoon had meegenomen van zijn verre tocht liet hij terstond alles voor de doop in orde maken. "Voortaan zul je Florencia heten," sprak hij.
In de stad York woonde nu een jood, die wel bedreven was in de wetenschap der sterren en andere merkwaardige hemelverschijnselen. Op een dag zag hij Aurelius voorbij rijden, en hij sprak tegen zijn vrouw: "Zie je die jongeling daar rijden? Ik zal je wat vertellen. Hij zal vader worden van een dochter die vele wonderen zal verrichten onder de christenen. Zoals de hemel gesierd wordt door de sterren, zo zal zij de kerk sieren met haar deugdzame werken."
Hierop dacht de vrouw: "Als ik eens moeder van dat kind zou kunnen worden. Ik bezit een fraai uiterlijk en het moet mij niet al te veel moeite kosten om die jongeling over te halen het bed met mij te delen. Een dergelijke dochter zou mij eeuwig vreugde verschaffen."
Zij ging naar Aurelius toe en verklaarde hem haar liefde. Ook bood zij hem geld aan, maar Aurelius was niet te vermurwen.
"Als ik jou min," zei hij, "zondig ik zwaar, en zal het ons beiden het leven kosten. Ik kan ook mijn geliefde vrouw niet ontrouw zijn. Maar vertel me, waarom je dit verzoek doet, want ik vermoed, dat er meer achter zit."
Toen vertelde de jodin hem, wat de astroloog voorspeld had. Aurelius keerde terug naar Florencia en enige tijd later baarde zij een kind, dat Cunera genoemd werd.
Het was in het jaar driehonderdzevenendertig, dat Ursula, de dochter van de koning van Engeland een schaar van maagden om zich heen verzamelde om naar Rome te trekken. Zij zond haar boden ook naar de Orkaden, waar Aurelius en Florencia toen met hun dochter Cunera woonden, en vroeg hen, of zij Cunera met haar wilden laten gaan.
Samen met nog negen andere jonkvrouwen trokken ze naar Rome, waar zij ontvangen werden door de paus. Op de terugreis kwamen zij door Basel, waar ze een korte tijd bleven, alvorens verder de Rijn af te zakken naar Keulen. Juist toen ze bij Keulen kwamen, werd deze stad belegerd door de Hunnen. Deze merkten de boot, waarin de jonkvrouwen zaten, op en overvielen die met hun strijdbijlen, en zwaarden, en knotsen, en pieken, en andere wapens, en sloegen alle jonkvrouwen dood. Cunera wilde ook sterven, maar een koning, Radboud genaamd, zag haar en kon niet verkroppen dat zo'n mooi meisje door de Hunnen afgemaakt zou worden. Hij verborg haar onder zijn mantel en voerde haar naar zijn slot te Rhenen aan de Rijn. Toen Radbouds vrouw vernam dat haar echtgenoot terugkeerde, snelde zij hem tegemoet en heette hem en zijn beschermelinge welkom.
Hier leefde Cunera in vrede. Zij diende de armen en de rijken gelijkelijk; zij was iedereen ter wille en zij veroverde een warme plaats in de harten van iedereen die op het slot toefde. De koning en zijn vrouw hielden veel van het meisje, dat gewoon was veel te vasten en te bidden. Ook bracht zij de armen iedere dag brood en bier, en hoewel zij een koningsdochter was en later het rijk van haar vader zou erven, schroomde zij niet vrijwillig in armoede te leven.
Maar de duivel pleegt allen te kwellen, die een trouw leven leiden. Wanneer er deugden zijn die hij niet kan uitroeien door list, dan zaait hij tweedracht en twist, om zo die deugden te vernietigen. Zo deed hij de liefde van de koningin in haat omslaan. Steeds vaker ging zij naar haar echtgenoot en vertelde hem de vreselijkste dingen over Cunera. Maar de koning wilde die nooit geloven.
Op een keer zat de koning met zijn vrienden aan tafel, waar Cunera hen bediende. Toen de maaltijd voorbij was, verzamelde zij het eten dat overgebleven was en wilde het gaan uitdelen aan de armen.
De koningin zag dit en zei tegen Radboud: "Kijk eens hoe zij onze eigendommen wegdraagt. Dat doet ze steeds vaker. Als je daar niets aan doet, zullen we zeker te gronde gaan en niets meer overhouden."
De koning riep daarop Cunera bij zich. Zij begreep wel wat hij wilde en bad tot God haar te helpen. Vervolgens vroeg zij: "Is er iets, edele koning, dat ik voor u kan doen?" Radboud antwoordde toornig: "Wie heeft je zo bout gemaakt, dat je al ons goud en zilver wegdraagt?" Ootmoedig zei zij: "Dat is niet waar, kijkt u zelf maar." Zij ontvouwde haar gewaad, waar zij het eten had in geborgen, en liet de koning de inhoud zien.
"Maar dat zijn allemaal spaanders!" riep deze uit, "ik heb zelf gezien dat je er daarnet een brood in stopte. Dit is een wonder!" De koning had zijn vertrouwen nu weer geheel in haar herwonnen. Hij gaf haar zelfs de sleutel van het slot en liet haar alle zaken regelen, wanneer hij afwezig was. De koningin daarentegen merkte dat haar snode plannen een averechtse uitwerking hadden gehad. In haar woede besloot zij dat er nog maar een oplossing mogelijk was; Cunera moest verdwijnen. Zij overlegde met haar kamenierster, en samen broedden ze het verschrikkelijke plan uit om Cunera om te brengen.
De gelegenheid daartoe deed zich spoedig voor. Op een mooie dag vertrok Radboud met zijn honden en valken voor een jachtpartij. De koningin en haar dienstmeid lokten Cunera onder een vals voorwendsel naar zich toe, en vielen als razende honden op haar aan. Zij bonden haar een sluier om de hals en wurgden haar. Pas toen beseften ze wat ze gedaan hadden. In hun angst zwoeren zij elkaar dat niemand ooit iets van de moord mocht ontdekken. Met de sluier nog om haar hals begroeven ze Cunera in de paardenstal.
Toen de koning terugkwam van de jacht, stond Cunera niet op hem te wachten om hem de sleutels terug te geven. "Waar is Cunera?" vroeg hij aan de koningin. "Er zijn vrienden voor haar gekomen, daar is ze mee meegegaan," antwoordde zij. Radboud twijfelde daaraan.
Na de jachtpartij wilden de knechten de paarden op stal zetten. Maar bij de stal gekomen waar het lichaam van Cunera begraven lag, weigerden de paarden. Met geen mogelijkheid waren ze daar naar binnen te krijgen. Ze werden naar een andere stal gebracht. Daar gingen ze zonder slag of stoot in. Eén van de knechten vond dat er iets vreemds aan de hand was. Hij ging terug naar de eerste stal en zag daar een kruis van drie brandende toortsen, oost- en westwaarts gericht. Dit vertelde hij de koning, die een volgende knecht zond om het verschijnsel te bekijken. Deze vertelde hetzelfde verhaal. De koning begaf zich nu zelf naar de stal, en toen hij het verschijnsel gezien had, verdwenen de toortsen. Hij merkte dat de aarde op een bepaalde plek omgewoeld was. Met een bang voorgevoel beval hij de plek uit te graven. Daar lag zijn beschermelinge, de sluier nog om haar hals. Terstond liet hij de koningin komen. "Zijn dat nu de vrienden die haar zijn komen halen," vroeg hij verbitterd, "jij hebt haar vermoord!" De koningin zweeg.
Radboud liet haar geselen. Buiten zinnen ontvluchtte zij het slot, verscheurde haar kleren en trok haar haren uit. Op de derde dag kwam zij bij een berg en brak daar haar nek. De kamenierster werd gegrepen en verbrand.
Op een van zijn reizen kwam Willibrord te Rhenen, waar hij met grote eer ontvangen werd. De bewoners vertelden hem, dat er vele wonderen gebeurden op de plaats waar Cunera begraven lag. Kreupelen liepen weer, blinden konden weer zien, doven konden weer horen, schipbreukelingen werden gered.
"Zeg me, wat uw wens is," zei de geestelijke, "en het zal gebeuren. Ze vertelden het verhaal van Cunera en vroegen hem haar uit de aarde te verheffen. "Dat wil ik graag doen," antwoordde Willibrord, "maar eerst moet ik mijn reis naar Keulen voortzetten. Op de terugweg zal ik verrichten wat jullie vragen." Hij was echter zo lang onderweg, dat hij zijn belofte vergat. Op de thuisreis voer zijn schip langs de Heymenberg, waar hij overvallen werd door een hevige storm. Het donderde en bliksemde en regende zo erg, dat hij dacht dat het schip met al haar opvarenden zou vergaan. Toen herinnerde hij zich Cunera en beloofde dat hij haar terstond zou verheffen, wanneer hij veilig aan land zou komen. De lucht klaarde plotseling op en de bisschop begaf zich naar het bijgelegen Rhenen. Daar nam hij zelf de spade ter hand en begon te graven op de plek waar alle wonderen geschiedden.
Zo vond hij Cunera, met de sluier om haar hals. Hij droeg haar naar de kerk, onder gezang van de geestelijken. Daar bepaalde hij dat men voortaan op de achtentwintigste dag van oktober haar feest zou vieren en dat haar verheffing zou herdacht worden op de twaalfde dag van juni.
Talrijk waren de wonderen die ook daarna nog geschiedden. Zo viel in Venhuizen de zoon van een zekere Gerardus Crauwel in een ketel kokend water. Met veel moeite haalden ze hem uit het ziedende vocht en brachten zijn lichaam naar de kerk van Cunera, waar hij weer tot leven kwam.
Iets dergelijks vond ook plaats te Utrecht. Een jongen was aan het vissen op de rivier, toen zijn bootje omsloeg en hij verdronk. Hij werd op de kant gebracht en men bad tot Cunera, waarop hij de ogen weer opensloeg.
"Mit waerdighen ghebede moet ons versoenen
mit gode Cunera van den gheworchden sonden
sy moet ons ledich maecken van der doot
ende versellen mitten oversten burgheren der hemelen.
Amen."
mit gode Cunera van den gheworchden sonden
sy moet ons ledich maecken van der doot
ende versellen mitten oversten burgheren der hemelen.
Amen."
* * *
Samenvatting
Een heiligenlegende uit Rhenen (Utrecht). De prins van York trouwt met de dochter van de sultan van Babylon. Hun dochter wordt de later beroemde heilige Cunera. Wanneer ze terugkeert van een pelgrimstocht naar Rome wordt ze door Radboud liefdevol opgevangen in zijn kasteel te Rhenen. Zijn vrouw is echter jaloers, brengt haar om het leven en begraaft haar in de paardenstal. Sindsdien gebeuren er vele wonderen op die plek.
Toelichting
Zie ook: Ursula en de elfduizend maagden.
Meer informatie over de heilige Cunera via Instituut voor Nederlandse Geschiedenis en www.cunera.nu.
Trefwoorden
sluier, paardenstal, utrecht, volksverhaal, legende, wonderen, pelgrimstocht, rome, moord, rhenen, willibrord, radboud, cunera, heiligenlegende, heilige, kruistocht, bisschop
Basisinformatie
- Herkomst: Utrecht, Nederland
- Verhaalsoort: heiligenlegende, legende, volksverhaal
- Religie: christendom
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 13 minuten
Feest / viering
Populair
Verder lezen