De krekel
Nu ruim tweehonderdvijftig jaar geleden waren krekelgevechten een rage aan het hof, en jaarlijks werden krekels als belasting geheven. Het district Shensi had nooit bekend gestaan om zijn krekels, maar een ambtenaar van Huayin die bij zijn superieuren in een goed blaadje wilde komen, had er een aangeboden aan het hof die, toen men hem in gevechten op de proef stelde, van uitzonderlijke klasse bleek, zodat er aan het district een vaste belastingafdracht werd opgelegd. De ambtenaar belastte de wijkhoofden ermee. Scharrelaars op de markt hielden de mooiste exemplaren in kooitjes, dreven de prijs op en speculeerden ermee. Hierdoor werden de krekels zo duur dat enkele families geruïneerd werden.
In de stad woonde een zekere Cheng Ming die zich al vaak had geplaatst voor het staatsexamen maar daar nog nooit voor was geslaagd. Het was een doodgoeie schuchtere man en daarom werd hij door de gemene klerken voorgedragen als wijkhoofd. Hoe hij zich ook wendde of keerde, hij kon er niet onderuit, en in minder dan een jaar was zijn magere bezit helemaal aan zijn ambt opgegaan. Toen de krekels ingevorderd werden durfde hij het bedrag niet om te slaan over de afzonderlijke huishoudens, maar hij kon het ook niet uit eigen beurs betalen. Hij zat zo in de put dat hij wel dood wilde. Zijn vrouw zei: "Met doodgaan schiet je niets op. Je kunt het beste zelf gaan zoeken, want je weet maar nooit wat je vindt." Cheng gaf haar gelijk. 's Ochtends vroeg trok hij erop uit om pas 's avonds laat terug te keren. Met een bamboebuisje en een kooitje van koperdraad bij zich zocht hij onder elke steen en in elk hoekje bij ingestorte muren en in het struikgewas. Geen middel liet hij onbeproefd, maar zonder enig resultaat. Als hij dan al een paar krekels ving, waren die ondermaats en zwak en voldeden niet aan de normen. De ambtenaar stelde hem herhaaldelijk een strikte termijn en liet hem afranselen bij overschrijding daarvan, zodat na een goede tien dagen hij wel honderd slagen met de bamboe had gehad en zijn beide dijen één bloederige, etterende massa waren. Hij kon er zelfs niet meer op uitgaan om krekels te rangen. Onrustig lag hij te woelen op zijn bed, met als enige gedachte zelfmoord.
In die tijd kwam er een gebochelde magiër in het dorp die door geesten de toekomst kon voorspellen. Chengs vrouw schraapte het benodigde geld bijeen en ging hem raadplegen. Jonge meisjes en oude vrouwen verdrongen zich voor zijn deur. Toen de vrouw van Cheng het huis binnenging, bleek er in een geheel gesloten kamer een gordijn gehangen te zijn, terwijl voor het gordijn een wierooktafeltje stond. Degenen die een vraag wilden stellen brandden wierook en bogen tweemaal. De magiër naast hen deed met zijn gezicht omhoog een gebed voor hen, waarbij hij zijn lippen vreemd vertrok en een rare taal uitsloeg, zodat iedereen er griezelend naar stond te luisteren. Na een tijdje werd er dan vanachter het gordijn een papiertje naar buiten gegooid met daarop precies de dingen die de mensen op hun hart hadden, zonder ooit de minste vergissing. De vrouw van Cheng legde haar geld op tafel, brandde wierook en boog zoals degenen voor haar gedaan hadden. Geruime tijd later bewoog het gordijn en werd er een velletje papier op de grond gegooid. Toen ze het openvouwde was het een tekening zonder enige tekst. De gebouwen midden op de tekening leken op een tempel, vreemdgevormde stenen lagen door elkaar rond de heuvel daarachter, en onder vlijmscherpe doornstruiken hield zich een prachtige groene hennepkopkrekel schuil met daarnaast een pad die net een sprong leek te willen maken. Chengs vrouw bekeek de tekening van alle kanten maar begreep er niets van. Alleen de aanblik van de krekel gaf haar een schok. Ze vouwde het papiertje op, stak het bij zich, en toonde het thuis aan Cheng. Deze vroeg zich af of dit hem misschien de plaats wees waar hij op jacht moest gaan. Bij nadere beschouwing bleek de afbeelding nauwkeurig overeen te komen met de situatie bij het Paviljoen van de Grote Boeddha ten oosten van het dorp.
Daarop hees Cheng zich uit zijn bed, en steunend op een stok begaf hii zich met de prent naar de achterzijde van de tempel. Daar verhief zich een oude, overwoekerde grafheuvel. Om de grafheuvel heen lopend zag hij de stenen precies zo over elkaar liggen als op de tekening. Daarop liep hij omzichtig en scherp luisterend door de ruige begroeiing. Het was alsof hij een speld in een hooiberg zocht, en ook toen hij al zijn krachten had uitgeput was hij nog niets wijzer. Terwijl hij nog steeds, eigenlijk in het wilde weg, aan het zoeken was, sprong er plotseling een schurftige pad weg. Verrast probeerde Cheng die meteen te pakken, maar de pad verdween in het gras. Toen Cheng hem in het gras zocht zag hij een krekel die zich schuilhield bij de wortel van een doornstruik. Meteen probeerde hij die te vangen, maar de krekel verdween in een holletje in een steen. Toen Cheng daar met een scherp grassprietje in porde kwam hij niet te voorschijn, dat deed hij pas toen Cheng het gaatje vol had gegooid met water uit zijn bamboebuis.
De krekel zag er bijzonder sterk en krachtig uit, en toen hij hem gevangen had, bleek hij bij nadere beschouwing een fors lijf, een lange staart, een groene nek en gouden vleugels te hebben. Dolblij keerde hij met de krekel in het kooitje terug naar huis. Het hele gezin feliciteerde hem, zelfs het kostbaarste kleinood kon het er niet bij halen. Hij stopte de krekel in een kom en vertroetelde hem met krab en kastanjes, tot het moment daar was dat hij zou moeten betalen.
Cheng had een zoontje van acht jaar dat een moment afwachtte waarop zijn vader er niet was om het deksel van de kom te doen. De krekel was eruit gesprongen voor hij hem pakken kon en toen hem dat ten slotte toch was gelukt, waren de pootjes al gebroken en het lijfje gescheurd, en binnen de kortste keren ging het dier dood. Het kind begon bang te huilen en vertelde het aan zijn moeder. Toen die het hoorde werd haar gezicht asgrauw en ze viel uit: "Stuk ongeluk! Dit is je dood. Wanneer vader thuiskomt rekent die zelf wel met je af!" Het kind liep snikkend het huis uit. Kort daarop kwam Cheng thuis, en toen hij hoorde wat zijn vrouw hem te vertellen had, was het of hij een emmer ijskoud water over zich heen kreeg. Woedend ging hij op zoek naar de jongen, maar die was spoorloos verdwenen.
Later vonden ze het lijkje in een put. Zijn woede sloeg om in verdriet, jammerend van ellende wenste Cheng liever dat hij dood was. Zijn vrouw en hij gaven zich over aan hun verdriet. Eten werd er zelfs niet meer gekookt, zwijgend zaten ze tegenover elkaar. Ze hadden hun laatste kroost verloren. Tegen de avond namen ze het kind op om het in een mat te begraven. Bij aanraking bleek het heel zachtjes te ademen. Verheugd legden ze het op een bank en om middernacht kwam het kind weer tot leven. Cheng en zijn vrouw waren wel enigszins gerustgesteld, maar het kind reageerde nergens op en bleef nauwelijks ademend in diepe slaap verzonken. Als Cheng het lege krekelkooitje zag kreeg hij een brok in zijn keel, maar toch durfde hij het het kind niet meer kwalijk te nemen. Van de schemering tot de dageraad deed hij geen oog dicht. En nadat de zon in het oosten was opgegaan, strekte hij zich uit op zijn bed, overweldigd door verdriet.
Opeens hoorde hij buiten de deur een krekel tsjirpen. Hij schoot overeind om te gaan kijken. De krekel zat er weer, vlak voor zijn neus. Verheugd probeerde hij hem te vangen. Telkens als het dier tsjirpte sprong het verder weg, steeds sneller. Als hij de krekel met zijn hand bedekte, voelde het aan alsof er niets onder zat, maar hij had zijn hand nog niet opgetild of daar sprong de krekel weer vliegensvlug weg. Gejaagd ging hij erachteraan, maar de krekel verdween om de hoek van een muur en hij raakte hem kwijt. Hij zocht overal en zag een krekel boven op de muur zitten. Hij bekeek hem eens goed: het was een kort en klein dier, zwartrood van kleur, een heel ander exemplaar dan zoëven.
Cheng vond hem de moeite niet waard omdat hij te klein was en bleef zenuwachtig rondkijken of hij de krekel kon vinden waar hij achteraan zat. Het krekeltje op de muur sprong opeens in zijn mouw. Het zag eruit als een veenmol, met perzikbloesem vleugels, een vierkante kop en lange poten. Het leek hem toch wel een goed exemplaar. Vol vreugde borg hij hem op. Hij wilde hem wel aanbieden aan de ambtenaar, maar onzeker of het diertje wel in de smaak zou vallen bedacht hij dat hij het zou uitproberen in een gevecht.
Een jonge krekelliefhebber uit het dorp had een krekel getraind die hij Krabbeschalengroen noemde. Hij liet hem dagelijks vechten met die van andere nietsnutten, en altijd won de zijne. Hij wilde er flink op verdienen en had de prijs zó hoog opgevoerd dat er nog geen kopers waren. Dadelijk ging hij Cheng thuis opzoeken en toen hij zag wat die had, sloeg hij zijn hand voor zijn mond en moest onbedaarlijk lachen. Daarop haalde hij zijn eigen krekel te voorschijn en deed hem in een dubbele kooi. Cheng zag hoe groot en fors dat dier was en de moed zonk hem in de schoenen. Hij durfde de zijne niet meer in te zetten. De jongeman bleef echter aandringen en toen bedacht Cheng dat hij met zo'n minderwaardig exemplaar toch niets zou opschieten en dat ze het voor de grap maar eens moesten doen. Daarop deden ze de twee krekels samen in een vechtkom.
De kleinste drukte zich roerloos tegen de bodem, onverstoorbaar als een lokeend. De jongeman moest weer erg lachen en met een varkenshaar kietelde hij eens de sprieten van Chengs krekel, maar deze bleef roerloos zitten. Toen hij hem herhaaldelijk had gekieteld ontstak de krekel in woede en rende vooruit. Zo vlogen ze elkaar met veel geraas aan. Opeens zagen ze de kleine krekel opspringen en met gestrekte staart en opgerichte sprieten pardoes in de nek van zijn tegenstander bijten. De jongeman schrok geweldig en haalde ze direct uit elkaar. Recht overeind tsjirpte Chengs krekel triomfantelijk als om zijn baas zijn overwinning te melden. Cheng was dolblij. Terwijl ze samen de krekel bewonderden kwam een nieuwsgierige haan zomaar naar binnen stappen om de krekel op te pikken. Geschrokken slaakte Cheng een angstige kreet. Gelukkig had de haan misgepikt. De krekel sprong een klein eindje verder weg, maar de haan rende op hem af, haalde hem in en daar had hij de krekel al onder zijn poot. Cheng wist in paniek niet hoe zijn krekel te redden, hij stampvoette en werd doodsbleek. Maar toen zagen ze de haan zijn nek strekken en zijn kop schudden. En bij nadere beschouwing bleek de krekel op de kam van de haan neergestreken te zijn, waar hij zich met kracht had vastgebeten. Cheng was heel verrast, hij plukte de krekel verheugd van de kam af en zette hem in het kooitje.
Daags daarna bracht hij hem naar de ambtenaar. Toen deze zag hoe klein de krekel was, voer hij woedend tegen Cheng uit, maar deze vertelde wat een wonderlijk dier het was. De ongelovige ambtenaar probeerde Chengs krekel uit in gevechten met andere krekels, die allemaal verloren. Hij liet ook een haan op hem los en het ging inderdaad zoals Cheng had gezegd. Daarna beloonde hij Cheng en bood hij de krekel aan aan de provinciale gouverneur. Deze was daar zo blij mee dat hij de krekel in een gouden kooitje aan de Troon aanbood, met een uitvoerige uiteenzetting over wat het dier allemaal kon. Eenmaal in het paleis werd de krekel uitgeprobeerd tegen al die uitzonderlijke krekels die door het Rijk waren ingeleverd: vlinders, bidsprinkhanen, glanswespen, groendraadvoorhoofden, maar geen overtrof hem. Steeds als hij citerklanken hoorde danste hij op de maat van de muziek, zodat hij nog grotere bewondering oogstte. Dit had de keizer zeer geamuseerd, en hij schonk de gouverneur bij decreet een prachtig paard en enige rollen damast. De gouverneur vergat niet aan wie hij dit te danken had en korte tijd later werd de ambtenaar het predikaat 'eminent en uitzonderlijk' toegekend. De verheugde ambtenaar onthief Cheng van zijn verplichtingen. Ook drukte hij de examinator op het hart Cheng te laten slagen voor het staatsexamen.
Meer dan een jaar later herkreeg Chengs zoon zijn geestvermogens, en hij vertelde dat hij in een krekel veranderd was geweest, een gewiekste vechter, en dat hij nu pas weer was bijgekomen. Ook de gouverneur overlaadde Cheng met geschenken en binnen het jaar had deze uitgestrekte landerijen en talloze paviljoenen en bedroeg zijn veestapel enige duizenden stuks. Als hij uitreed overtroffen zijn kleding en paard die van de oude families.
De schrijver merkt hierbij op: "Als de Zoon des Hemels eens iets gebruikt, is hij het dikwijls op hetzelfde moment al vergeten. Zijn ondergeschikte maakte het terstond tot een vaste regel. Voeg daaraan toe de hebzuchtigheid van de ambtenaren en de wreedheid van de klerken, en dan moeten de boeren hun vrouwen verkwanselen en hun kinderen verkopen zonder dat er ooit een einde aan komt. Daarom is elke schrede van de Zoon des Hemels van invloed op het welzijn van het volk, en nooit mag zijn aandacht verslappen. Maar onze mijnheer Cheng werd kaalgevreten door de inhalige klerken en tot welstand gebracht door een krekel. Hoe zelfverzekerd zat hij in zijn pels te paard! Had hij kunnen denken dat het ooit zover zou komen toen hij als wijkhoofd geranseld werd? De hemel wilde op deze wijze een edelmoedig mens belonen, en liet toen ook de gouverneur en de ambtenaar de gunsten van de krekel ontvangen. Ze zeggen wel: "Als één man de onsterfelijkheid bereikt, delen zijn honden en kippen daarin." Is dat ook niet zo?"
* * *
Samenvatting
Een wondersprookje uit China. Een Chinees ambtenaar is naarstig op zoek naar de mooiste krekel van het land. Wanneer hij die eindelijk gevonden heeft, speelt zijn zoontje er mee en ontsnapt hij. De man gaat opnieuw op zoek en vindt nu wel een heel bijzondere krekel.
Toelichting
In het traditionele China kende men naast het hanengevecht ook het krekelgevecht. Liefhebbers bewaarden hun krekels in kostbare kooitjes en 'kampioenen' gingen voor grote bedragen van de hand. Gebieden die beroemd waren om een lokaal produkt kregen soms door de keizerlijke regering de jaarlijkse levering van een vastgestelde hoeveelheid van dat produkt opgelegd als belasting. Zo'n belastingplicht drukte niet op individuele personen maar op het district als geheel, en vaak werd ieder jaar een andere persoon door het districtsbestuur verantwoordelijk gesteld voor de levering van het artikel in de vereiste hoeveelheid.
Omdat in dit verhaal Cheng Ming wordt aangewezen als wijkhoofd en verantwoordelijk wordt gesteld voor de inning van belasting en levering van een vechtkrekel, wordt hij finacieel geruïneerd, aangezien hij zijn buren niet durft te dwingen tot de betaling van hun aandeel in de aan hun wijk opgelegde verplichtingen.
Het verhaal speelt omstreeks het midden van de vijftiende eeuw - onder de Ming-dynastie (1368-1644). Het is afkomstig uit 'Optekeningen van uitzonderlijke zaken gemaakt in het Studeervertrek van Ledigheid (Liaozhai zhiyi)' door Pu Songling (1640-1715)
Trefwoorden
china, schijndood, belasting, verandering van mens in dier, magiër, krekel, mens in diergedaante, wondersprookje, krekelgevecht
Basisinformatie
- Herkomst: China
- Verhaalsoort: wondersprookje
- Leeftijd: vanaf 12 jaar
- Verteltijd: ca. 17 minuten
Thema
Populair
Verder lezen