donderdag 21 november 2024

Volksverhalen Almanak


De koopmanszoon


Er was eens een welgesteld koopman die een enige zoon had en het was de grootste mislukkeling uit heel Perzië. De hele dag zwierf hij met een bende bandieten langs de straat. Ze smeten rotte eieren door open ramen, trokken katten aan de staart en trapten argeloze voorbijgangers op de hakken. De koopman die het een verschrikking vond dat zijn zoon zich zo gedroeg, nam hem dagelijks onder handen en besloot zijn vermaning steeds met de woorden: "Je zult merken hoe hard het bestaan is, als ik eenmaal dood en begraven ben." De zoon weigerde naar zijn vader te luisteren.
Op zekere dag kwam de koopman tot het besluit de toekomst van zijn zoon te regelen en daartoe bedacht hij een voorziening. Hij zocht wat gereedschap bijeen en maakte een opening in het plafond van de slaapkamer, waarin hij duizend goudstukken verborg. Hij sloot het gat weer, witte het plafond om de scheuren onzichtbaar te maken en bevestigde een ijzeren haak in het midden van het gesloten gat.
"Moet er een lamp aan die haak hangen?" vroeg zijn zoon hem later. Hij had zijn spot al klaar, hij vond dat een lamp op die plaats de kamer het aanzien van een moskee zou geven.
"Die haak is niet voor een lamp, maar voor jou, jongen," zei de koopman. "Als de dag aanbreekt waarop de armoede bij je aanklopt en je nergens meer geld kunt krijgen, neem dan een stevig touw, stap op een stoel en bind het eind van het touw om die haak." Meer wilde de koopman niet zeggen en de zoon schaterde van het lachen.
Niet veel later stierf de koopman en was de jongen een wees geworden. Hij rouwde niet om de dood van zijn vader, hij begon zijn erfenis erdoor te brengen. Binnen twee jaar was het vermogen van zijn vader verdwenen, hij had geen cent meer over. Er zat niets anders op dan de tapijten in huis te verkopen en vervolgens het zilver en tenslotte de kisten met mozaïekwerk en het overig meubilair. Daarna was er in het huis niets meer te zien dan kale wanden. Naderhand verkocht hij nog het prieel in de tuin en het hondenhok als brandhout en ook de slaven werden de een na de ander verkocht - eerst de bejaarde Zarafan, vervolgens zijn oude kindermeisje Masoeda, daarna Firoeza de stalknecht en het laatst zijn eigen bediende.
Hierna viel er niets meer te verkopen en was er ook niemand van wie de koopmanszoon nog kon lenen en hij stond met lege handen voor een lege provisiekast.
Eens zwierf hij rond met zijn haveloze makkers en de troep kwam langs een klein bosje. De schaduw lokte hen aan en allen strekten zich uit in het zachte groene gras en daar lagen ze naar de blauwe lucht te kijken. "Een mooie plek hier," zei de jongeman die als de leider van de troep werd beschouwd. Hij rolde zich op zijn buik en riep tegen de koopmanszoon: "Hé, jij daar achteraan, kun je niet voor wat lekkers zorgen? Voor iedereen hier, bedoel ik. En doe er wat te drinken bij, hè?"
"Best," zei de koopmanszoon eer hij het zelf wist. "Komen jullie hier morgen om dezelfde tijd allemaal maar terug. Je weet dat ik niet op een paar centen kijk." Op weg naar huis zonk de moed hem evenwel in de schoenen, want hij had er geen flauw idee van waar hij het geld moest loskrijgen om eten en drank in te slaan. Opeens dacht hij aan zijn oude tante, die hem van zijn geboorte af verwend had. Ze zou hem nog wel een keer willen bijspringen.
"Tantelief," zei de jongeman, zodra hij bij haar in de kamer zat, "ik heb geen geld meer om morgen mijn vrienden een etentje aan te bieden. En nu schaam ik me zo, want ik heb het hun beloofd. Wilt u me uit de nood helpen?"
De bejaarde vrouw kon haar neef niets weigeren. Ze bracht wat kledingstukken naar de lommerd en kreeg er een flink bedrag voor, waarvan zij allerlei heerlijkheden en wijnen kocht voor het feestje van haar neef.
De volgende dag pakte de koopmanszoon bevrijd van alle zorgen eten en wijn in een groot linnen servet. Hij nam de bundel in de hand en ging zingend op weg naar het bosje, waar hij met zijn vrienden had afgesproken. Maar het was heet, de zon brandde fel en zijn bundel begon hem een last te worden. Er stond een dadelboom langs zijn pad en de jongen liet zich in de schaduw van de takken vallen en zette zijn last naast zich op de grond. Enkele ogenblikken later kwam hij overeind en wilde doorlopen, maar eer hij zijn bundel had kunnen opnemen, sprong er een hond op hem af, die aan het voedsel begon te snuffelen.
"Maak dat je wegkomt!" riep de koopmanszoon verschrikt en hij trachtte de knopen in het servet beter vast te maken. Onverwacht raakte een punt van de linnen stof vast aan de halsband van de hond. De hond werd bang en ging aan de haal en de bundel sleepte hij met zich mee. De koopmanszoon zette de achtervolging in, maar hij struikelde en viel en toen hij opkrabbelde, was de hond nergens meer te zien.
Met tranen van woede in de ogen liep de koopmanszoon door naar het bosje. Zodra hij er aangekomen was, begon hij uit te leggen wat hem was overkomen, maar zijn ruige makkers dreven de spot met hem en haalden het eten te voorschijn dat ze zelf bij zich hadden, waarna ze hem de rug toekeerden. Nu ze niets meer van hem wilden weten, trok de koopmanszoon zich terug en voor het eerst drong het tot hem door, dat hij maar een pover en onaangenaam stel vrienden had gekozen.
Nadat deze waarheid - zij het laat - tot hem doorgedrongen was, keerde de koopmanszoon terug naar zijn geplunderde woning en zo groot was zijn wanhoop, dat hij besloot een eind aan zijn leven te maken. "Ik heb nooit naar mijn vader willen luisteren! Wat hij zei heb ik naast me neergelegd, maar dat is nu voor eens en voor altijd afgelopen," dacht hij. "Ik hang me op aan die haak in zijn kamer voor de zon ondergaat."
Hij zocht een lang stevig touw, ging de slaapkamer van zijn vader binnen en bond het eind van het touw aan de haak vast. Om de sterkte van het touw te beproeven gaf hij een ferme ruk aan het andere eind en op hetzelfde ogenblik schoot de haak uit het plafond en de jongen viel op de vloer, waar hij bedolven werd onder een vloed van goudstukken.
Pas op dat ogenblik begreep de jongeman, hoeveel genegenheid zijn vader hem toegedragen had. In zijn wijsheid had de oude man voorzien waartoe de omgang met verkeerde vrienden zijn zoon zou brengen en hij had deze oplossing gevonden om het ergste te voorkomen. Er lag een afscheidsbrief tussen de berg gouden munten en daarin stond geschreven: "Indien mijn zoon zo ver mocht afdwalen dat hij een eind aan zijn leven zou willen maken, dan behoef ik niet bang te zijn dat hij ook mijn laatste erfenis zal verkwisten, die voor hem gereed ligt als zijn nood tot het uiterste gestegen zal zijn. Hij zal inmiddels weten dat men geld goed moet besteden."
De volgende dag ging de koopmanszoon op zoek naar de slaven van zijn vader en kocht hen terug. Hij kocht ook het meubilair en de schilderijen terug, die hij van de hand had gedaan om zich aan de wijn te buiten te kunnen gaan. De zaak, die verlopen was na de dood van zijn vader, werd heropend en met nieuwe artikelen bevoorraad en hij betaalde zijn schuld aan zijn bejaarde tante volledig terug.
Hij werkte zo hard en met zoveel inzicht dat zijn vroegere vrienden, die toevallig langs zijn zaak liepen, hem nauwelijks meer herkenden.
"Jawel, ik werk tegenwoordig," zei de koopmanszoon. "Kom maar binnen, jullie hoeven niet op straat te blijven staan."
Dat was de eerste ontmoeting met zijn kwalijke vrienden, nadat ze hem in zijn hemd hadden laten staan. Om het weerzien te vieren nodigde hij hen allen uit voor een lekker maal eten in het bosje, waar hij destijds afscheid van hen had genomen. "En ik zal voor iets lekkers zorgen," beloofde hij, "ik heb iets goed te maken, nadat ik jullie destijds bijna heb laten verhongeren. Jullie zien wel, dat mijn zaak bloeit en dat het mij aan niets ontbreekt." Lachend liet hij zijn vrienden gaan.
Op de afgesproken dag reed hij op een schitterend zwart paard naar het bosje, maar eten en dranken had hij niet bij zich. "Beste jongens," zei hij, zodra ze om hem heen stonden, "er is iets vreemds gebeurd. Vanmorgen was mijn kok bezig iets goeds klaar te maken voor ons feestje en er sprong opeens een muis te voorschijn en die ging er vandoor met het hakmes. Nou, toen viel er niets meer te koken en ik heb dus ook niets meegebracht. Is dat niet gek?" zei hij en sprong van zijn paard.
Zijn vrienden kwamen eerbiedig om hem heen staan en knikten zwijgend en een van hen zei: "Bij ons thuis is een paar dagen geleden hetzelfde gebeurd. De kok wilde juist paté maken, maar er sprong een muis op hem af en die ging er met het hakmes vandoor."
Een ander vertelde: "Ik ken een nog veel gekker geval; een muis ging er vandoor met het hakmes, het braadrooster, de koekenpan en nog wat keukengerei."
Daarop riep een derde vriend: "Moge Allah je vader vergeven, als je zulke verhalen vertelt. Bij ons thuis is nog heel wat meer gebeurd! Er kwam een muis en die ging er vandoor met alles wat er in de keuken te vinden was. De kok wilde een lamsbout braden, maar die verdween in het muizenhol, hij wilde het fornuis aanmaken om de soep te warmen, maar alle houtblokken gingen het muizenhol in en daarna waren de potten en pannen, de deksels en de lepels, de messen en de vorken aan de beurt. En toen hij probeerde het laatste kleine lepeltje, waarmee hij altijd zijn gerechten proefde, nog te redden, greep de muis hem bij de mouw en sleurde ook hem het hol binnen, eer hij om hulp had kunnen roepen."
De koopmanszoon had dit alles zwijgend en zonder een spier te vertrekken aangehoord. En toen iedereen had verteld wat muizen bij hen thuis al niet weggehaald hadden, nam hij het woord. "Een tijd geleden," zei hij, "heb ik jullie op deze zelfde plek naar waarheid verteld, dat een hond er met mijn servet met eten van door was gegaan. Jullie wilden me niet geloven en keerden me de rug toe, omdat er niets meer van me te halen viel. Jullie hebben me niet eens een stukje aangeboden van wat jullie nog te eten hadden. Inmiddels weten jullie dat ik weer geld heb - en nu praten jullie wel heel anders! Eén van jullie heeft zelfs een hele kok in een muizengat laten verdwijnen, alleen om mij wijs te maken dat jullie mijn kennelijke leugen slikken. Dat ik niets te eten heb meegebracht hebben jullie te danken aan de manier waarop jullie me toen hebben behandeld. Ik ben die jongeman niet meer die door jullie werd uitgebuit en voor de gek gehouden. Zie je, in de nood leert men zijn ware vrienden kennen."
De koopmanszoon steeg te paard, galoppeerde weg en liet zijn kwalijke vrienden in een stofwolk achter.
*   *   *
Samenvatting
Een Arabisch verhaal over wat geld en slechte vrienden met je doen. De zoon van een koopman verbrast de erfenis van zijn vader. Wanneer hij ten einde raad is en zichzelf wil ophangen, blijkt zijn overleden vader hem toch nog uit de nood te helpen. In het plafond zitten gouden munten en nu de koopmanszoon de waarde van geld kent, weet hij deze erfenis wel goed te besteden...
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen