De koningin van de planeten
Lange, lange tijd geleden leefde er eens een man en een vrouw. De man mocht iedereen graag, maar de vrouw konden ze niet lijden. Zij was zo hooghartig!
De man stierf en het was vreemd: de dag van zijn begrafenis regende en stormde het. Zijn vrouw stierf kort daarop en op de dag van daar dodenwacht en haar begrafenis was het schitterend weer. Dat verbaasde de mensen bijzonder, want niemand had toch ooit een goed woord over haar gesproken.
De zoon zei dat hij geen twee nachten meer in hetzelfde bed wilde slapen of twee maaltijden van dezelfde tafel eten, tot hij ontdekt had waarom het op de begrafenisdag van zijn vader die iedereen graag mocht, gestormd en geregend had, terwijl bij de begrafenis van zijn moeder, die nooit iemand een zegen nariep, de zon scheen.
Dus trok hij weg. Hij was al een flink stuk gevorderd toen hij bij een huis kwam en daar om onderdak voor de nacht vroeg. Het was het huis van een weduwe die drie dochters had en na het eten vroeg de vrouw hem, waar hij heen ging, en hij vertelde haar het hele verhaal.
"Nu," zei ze, "als je het antwoord op je vragen hebt gevonden, zou je misschien dan eens willen proberen te ontdekken waarom mijn oudste dochter geen man vindt? Ze willen allemaal met de twee andere dochters trouwen; maar niemand kijkt naar de oudste. Ik begrijp maar niet hoe dat komt."
"Ik heb zelf al problemen genoeg," antwoordde de jonge man, "ik kan niet nog meer op mijn schouders nemen. Maar, als ik er toevallig iets over mocht horen, zal ik het je graag laten weten."
Hij verliet de volgende morgen het huis en ging op weg tot het donker werd. Deze avond kwam hij bij het huis van een smid en vroeg daar om onderdak voor de nacht. Ook de smid vroeg hem waarheen hij ging en weer vertelde de jongen het vreemde verhaal over zijn vader en zijn moeder.
"Kun je misschien ook een antwoord voor mij zoeken?" vroeg de smid.
"Wat heb je voor zorgen?" vroeg de jongen.
"Moet je luisteren," zei de smid, "ik werk hier in mijn werkplaats van 's morgens tot diep in de nacht en dat van 's maandags tot 's zaterdags, en toch kan ik geen cent opzij leggen, en blijf arm zoals altijd."
"Ik zal proberen mijn oor te luisteren te leggen," zei de jongen, "maar ik weet niet of ik hier ooit nog eens langs kom."
De volgende morgen ging hij weer op weg en liep de hele dag. 's Avonds klopte hij bij een boer aan en vroeg om nachtlogies. Toen ze voor het vuur zaten, vroeg de boer hem waarheen hij ging, zoals ook de andere gastheren dat hadden gedaan. De jongen vertelde weer zijn vreemde verhaal over zijn vader en zijn moeder.
"Ik wens je veel geluk," sprak de boer, "en als je daarop een antwoord vindt, zou je misschien eens een vraag kunnen onderzoeken die me al lang bezighoudt. Er is een plek in het dak van mijn huis, daar boven de deur, waar het altijd inregent. Ik heb al de beste dakdekkers geroepen, maar wat ze ook doen, die plek wordt nooit droog."
"Ik heb zelf mijn moeilijkheden," zei de jonge man, "ik vind geen antwoord op mijn eigen vragen en toch vragen alle mensen me of ik ook nog hun vragen wil beantwoorden. Ik zal mijn best doen en als ik een antwoord voor je weet, kom ik langs om het je graag te vertellen."
De volgende morgen vertrok hij, liep de hele dag, maar vond 's avonds geen huis. De nacht brak aan toen hij eindelijk in de verte, vlak bij de weg en licht zag. Hij liep op het licht toe. Het was afkomstig van een huis. Hij vond de deur wijd open en ging naar binnen. De keuken was groot, schoon en warm. Een goed vuur brandde in de haard en ervoor stond een gemakkelijke stoel. Hij ging zitten, en na een poosje kwam door de deur een wonderschone vrouw. Ze begroette hem hoffelijk en vriendelijk. Zij kookte eten voor hem. Hij ging aan tafel zitten en tastte behoorlijk toe.
Zij goot water in een kom opdat hij na de lange weg zijn voeten kon baden.
Hij ging daarna weer voor het vuur zitten en onderhield zich met haar en zij was de gezelligste vrouw ter wereld die hij ooit had ontmoet.
Toen ze een poosje gekletst had, zei ze dat het tijd voor hem was om naar bed te gaan.
Zijn kamer lag naast de keuken, en vanuit zijn bed kon hij door de open deur zien wat er in de keuken voorviel. Daar stond een ketel met kokend water op het vuur.
Hij strekte zich in bed uit, maar ofschoon hij moe was, kon hij toch de slaap niet vatten.
Het duurde niet lang of hij zag dat de vrouw haar hoofd in de ketel met kokend water stak. Zij ging dieper en dieper tot eindelijk alleen nog haar twee voetzolen aan de rand van de ketel waren te zien. Tenslotte verdwenen ook haar voeten en geen stukje huid of een botje was nog van de vrouw te zien. Hij kon dat allemaal duidelijk door de open deur waarnemen, terwijl hij in bed lag en het hoeft niet gezegd te worden dat bij dat alles niet aan slaap te denken viel.
Eerst was hij slechts verwonderd, dan verschrikt over wat hij zag en juist overlegde hij dat de vrouw nu toch onmogelijk nog in het kokende water in leven kon zijn, of zij kwam langzaam weer uit de ketel te voorschijn alsof er helemaal niets was gebeurd.
De jongen was dodelijk verschrikt. Hij dacht: straks stopt ze mij in de ketel. Maar dat gebeurde niet.
In plaats daarvan haalde de vrouw een touw, maakte aan het eind een lus en gooide het andere eind over een balk aan het plafond. Toen klom zij op een stoel, legde de lus om haar hals en hing zichzelf op.
Daar hing zij nu; helemaal stijf was haar lichaam, het bengelde heen en weer aan het touw.
Toen de jongen dacht dat ze dood moest zijn en de tong wel uit haar mond moest hangen, deed zij de strop van haar hals en was zo levend als ooit tevoren.
Nu nam ze een scheermes en sneed daarmee haar hals door. Het bloed stroomde uit de wond alsof er een os was geslacht. Zij viel op de grond, kreunde en steunde en lag er tenslotte als levenloos bij.
Dit keer moet ze dood zijn, zei de jongen bij zichzelf in bed. Maar nadat zij een poosje in een reusachtige bloedplas op de grond had gelegen, knipte zij met de vingers. Het bloed stroomde terug in de wond. Zij stond op en ging gezond en opgewekt in de keuken aan het werk.
De gedachten van de jonge man gingen als molenstenen in zijn hoofd te keer. Was er ooit wel eens zo iets vreemds gezien? Niet lang daarna begon zij een nieuw, griezelig spel. Zij haalde een buidel en zette die op tafel. Zij begon het goud en zilver dat zich in de buidel bevond, te tellen. Zij bleef lang bezig tot zij heel wat munten had geteld. Dan schraapte zij alles bij elkaar en gooide het in de buidel. Ze trok een zijden japon aan, nam een boek in haar hand en las erin. Het duurde allemaal zo lang als zij in de ketel had gezeten, aan de strop had gehangen en met doorgesneden keel op de grond had gelegen. Nadat zij enige tijd in het boek had gebladerd en gelezen, kwam zij in de andere kamer waar de jonge man in bed lag. "Slaap je?" vroeg zij.
Hij gaf geen antwoord.
"Ik weet dat je niet slaapt," zei ze. "Je hebt zeker niet kunnen slapen. Je hebt alles gezien wat ik vanavond heb gedaan."
"Dat klopt."
"Heb je ooit van de koningin van de planeten horen praten?"
"O ja" zei hij.
"Nu, ik ben de koningin van de planeten. Heb je gezien hoe lang ik in de ketel met kokend water verbleef?"
"O zeker."
"Dat is de doodsoorzaak die elk kind bedreigt dat tijdens die tijd ter wereld is gekomen. Heb je ook gezien hoe ik aan de strop hing?"
"Zeker."
"Dat is de doodsoorzaak die elk kind bedreigt dat in deze tijd werd geboren. Heb je gezien hoe ik op de grond lag met doorgesneden keel en bloedend?"
"Ja."
"Dat is de doodsoorzaak die elk kind bedreigt dat tijdens deze tijd het levenslicht aanschouwde. Heb je gezien dat ik geld telde?"
"Zeker."
"Al dat geld zal elk kind toebehoren dat tijdens de tijd dat ik telde werd geboren. Heb je gezien dat ik in het boek las?"
"Jazeker."
"Alle kinderen die op dat tijdstip geboren werden, zullen eens grote geleerden worden. Ik weet waarom je hier bent. Je wilt inlichtingen hebben over je vader en je moeder. Nu goed. Ik zal je dat allemaal uitleggen. Wat je vader betreft, hij werd door een ieder op handen gedragen. Zijn vagevuur duurde slechts de twee regenachtige en stormachtige dagen tot zijn begrafenis. Je moeder mocht niemand. Alles wat het lot aan goeds voor haar klaar hield, werd gevormd door die twee mooie dagen tot haar begrafenis. Morgen zul je je moeder ontmoeten. Haar mond staat wagenwijd open en twee reusachtige doggen zitten haar achterna. Hier is een appel van koper. Die moet je naar haar toe gooien. Als het je echter niet gelukt met de appel haar mond te raken, zal zij je verhinderen thuis te komen. Zeg de weduwe die bezorgd is dat haar oudste dochter geen man vindt, dat het meisje haar moeder twee zondagen achter elkaar op haar rug naar de mis moet dragen, dan zal iedereen zo hoog van haar opgeven dat zich meer vrijers aandienen dan haar lief is. Zeg tegen de smid dat niemand gelukkig wordt die niet anders van plan is dan van maandagmorgen vroeg tot zaterdagavond laat te werken. En wat de boer betreft, zeg tegen hem dat hij het voer stro dat hij van zijn buurman heeft gestolen om zijn dak daarmee te dekken, weer terugbrengt; daarna zal zijn huis direct droog zijn."
De jonge man bracht deze nacht in het huis van de vrouw door en ging de volgende morgen weer op weg. Hij was nog niet ver gekomen of hij zag werkelijk zijn moeder op zich afkomen, nagezeten door twee reusachtige doggen. Hij gooide de appel van koper naar haar toe en raakte haar mond. Toen viel zij op de weg neer en veranderde in een klompje gelei dat de doggen oplikten.
Hij liep verder en zei de boer, de smid en de weduwe wat de koningin van de planeten hem voor hen had gezegd. Ze volgden allemaal haar raad op en het verging hun daardoor goed.
* * *
Samenvatting
Een Iers griezelverhaal over lotsbestemming. Wanneer een jongen zijn vader en moeder verliest gebeuren er vreemde dingen tijdens de begrafenis. Hij gaat op zoek hoe dat komt. Hij trekt door het land en komt in een huis. Daar ziet hij een vrouw vreemde en griezelige dingen doen. Het blijkt de wijze koningin van de planeten te zijn die het lot van de mensen bepaalt.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Ierland
- Verhaalsoort: griezelverhaal
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 13 minuten
Thema
Populair
Verder lezen