donderdag 21 november 2024

Volksverhalen Almanak


De koning met de gouden vinger


Heel ver van hier, bij de Wei-rivier, ligt een plaatsje dat men nog steeds 'het dorp van koning Goudvinger' noemt. Want lang geleden woonde hier een man die Wang heette en dat betekent 'koning'. Maar zijn vorstelijke bijnaam werd altijd spottend gebruikt. Koning Goudvinger bezat geen cent, om van een koninkrijk maar te zwijgen! Het was voor hem een heel bijzondere dag, als de maaltijd uit twee gerechten bestond - terwijl hij toch vlijtig zijn stukje land bewerkte. Maar een oogst van onkruid en distels brengt nu eenmaal niet veel op. De koning klaagde echter nooit. "Eens zal er een dag komen dat alles anders voor mij wordt, beter," placht hij altijd te zeggen.
Op een middag kwam hij uitgeput zijn huis binnen en viel direct in slaap. Plotseling hoorde hij een ekster roepen: "Koning, koning, opstaan! De acht Onsterfelijken komen daar aan!"
De koning ontwaakte en vroeg zich verbaasd af hoe een ekster met een menselijke stem kon spreken. En wat betekende dat vreemde bericht over 'Onsterfelijken'? Het zou wel een droom geweest zijn. En hij dutte weer in.
Doch voor de tweede maal riep de ekster: "Koning, koning, sta op! De acht Onsterfelijken zijn al hier!"
Nu werd de koning helder wakker. Het wonderlijke nieuws liet hem niet met rust. Hij liep naar het venster om te zien wat er aan de hand was en daar - grote Goden - wat naderde daar voor een zonderlinge stoet? Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, telde de koning zacht voor zich heen. Nee, zijn ogen hadden hem niet bedrogen. Dichterbij gekomen kon hij hen duidelijker zien. De eerste was oude Fee - en achter hem, op een ezel gezeten, reed Tsjang Kwo-lau - en achteraan, die met zijn ene voet hinkte en op een stok leunde, kon niemand anders zijn dan kreupele Li.
Ik ga met hen mee, besloot de koning ineens. Hij pakte vlug zijn weinige bezittingen bij elkaar en volgde hen.
De koning liep achter de kreupele Li, doch hij noch de anderen keken achterom. Het leek of geen van de Onsterfelijken zijn aanwezigheid had opgemerkt. Langzaam trok de stoet verder, steeds verder, tot zij aan de rivier stilhielden.
Fee, die voorop liep, sprak tot de anderen: "Pas goed op en loop heel voorzichtig, opdat wij niet de koppen van de golven beschadigen!"
"Ach, wij zullen dat natuurlijk niet doen," bromde de Kreupele, die voor de koning stond, "maar wat moeten wij met deze Sterfelijke beginnen?" En, als wist hij reeds lang dat deze achter hem liep, wendde hij zich tot de koning.
"Dat zal het lot beslissen," antwoordde Fee duister. "Is hij werkelijk uitverkoren, dan brengen wij hem naar de andere oever. Is dat niet zo, dan zal hij hier moeten blijven."
"Luister eens," zei toen de Kreupele tot de koning, "ik zal je naar de overkant brengen, mits je aan drie eisen voldoet."
"O, al waren het er dertig!" riep de koning overmoedig uit. "Wat zou een mens niet allemaal doen om onsterfelijk te kunnen worden?"
"Ten eerste," begon de Kreupele rustig, "moet je, wanneer ik je over de rivier breng, steeds voor je uit kijken en iedere onzuivere gedachte uit je hoofd bannen. Doe je dat niet, dan val je onherroepelijk in het water en verdrinkt."
"Dat is een vrij eenvoudige opdracht," antwoordde de koning. En hij lachte voldaan.
"Ten tweede," vervolgde de Kreupele, "moet je alles wat je van huis hebt meegenomen in het water gooien."
Nu keek de koning bedenkelijk. Want wat hij meegenomen had, was zijn enige bezit. Doch, zich vermannend, zei hij vlug: "Het zij zo. Wanneer ik eenmaal tot de Onsterfelijken behoor, heb ik deze dingen immers niet meer nodig!" Hij pakte resoluut zijn ransel op en wierp hem in de rivier.
"Ten derde," ging de Kreupele verder, "moet je de Godendrank drinken. Die heeft de macht je te reinigen van alle aardse onzuiverheden en je zult dan zo weinig meer wegen, dat je over de golven naar de andere oever kunt wandelen."
"Geef mij die drank, ik zal hem drinken," beloofde de koning grif. En hij verheugde zich bij voorbaat op de Goddelijke dronk.
"Pluk eerst een meloenblad en rol dat op in de vorm van een kom," beval de Kreupele hem en bij deze woorden nam hij de meloen die aan zijn gordel hing, lichtte de deksel eraf en goot een beetje van de drank in het opgerolde meloenblad. Maar wat was dat? Uit de meloen liep een dikke, zwarte, stinkende vloeistof. De koning week ontdaan achteruit. Hij trachtte zijn weerzin te overwinnen, doch een gevoel van zo sterke walging maakte zich van hem meester, dat hij wanhopig uitriep: "Nee, nooit! Een mens kan zoiets niet drinken."
"Dan niet," zei de Kreupele nuchter. Hij nam de koning het opgerolde blad uit de hand, zette het aan zijn eigen lippen en dronk gulzig de Godendrank.
"Jij dwaas!" sprak hij, "begrijp dat dit nectar van de Westelijke Moeder was. Hoe durfde je die beledigende woorden uit te spreken! Slechts door deze drank kon je de overkant van de rivier bereiken. Nu heb je je kans gemist. Ga maar terug naar huis."
"Heb medelij - o, heb medelij!" riep de koning vertwijfeld uit. En hij viel op zijn knieën voor de Kreupele.
"Sta op, het is toch vergeefs," zei deze somber. "Met ons kun je niet meegaan. Maar je mag het pompoenblad bewaren, misschien brengt het je geluk. Doch denk er vooral aan dat je het gebruiken moet tot welzijn van de armen en ongelukkigen onder de mensen! Doe je dat niet, dan zal het je slecht vergaan."
Bij deze laatste woorden reikte hij de koning het meloenblad en voegde zich toen weer vlug bij zijn reisgezellen.
Sprakeloos stond de koning de acht Onsterfelijken na te kijken. Licht als veertjes zweefden zij over de golven en verwijderden zich toen snel in de verte… Treurig bedacht hij, dat hij zich beter had moeten beheersen en tenminste iets van de Godendrank had kunnen drinken. Doch nu was het te laat. De koning keek peinzend in het meloenblad en ontdekte plotseling dat daarin nog een spoor van het smerige zwarte vocht was achtergebleven. Maar het was Godendrank. Hij trachtte met zijn vinger er nog iets van te redden, maar hoe hij wreef in de schil, er bleef slechts een heel kleine druppel aan zijn vingertop kleven. Voorzichtig streek hij zijn tong erlangs en op hetzelfde ogenblik voelde hij een ongekende, heerlijke warmte door zich heentrekken. Hij rekte zich uit en wist zich jonger en krachtiger dan ooit tevoren. Doch toen hij toevallig naar de vinger keek, die het restje vloeistof uit het blad gewreven had, verstijfde hij van schrik. De vinger schitterde of hij van zuiver goud gemaakt was! De koning herstelde zich dadelijk.
"Daar zit beslist toverkracht in!" jubelde hij. "Die vinger zal mij zeker tot rijkdom brengen." Na enige moeite had hij zijn ransel uit de rivier opgevist en hij keerde terug naar huis.
Sinds die tijd is zijn leven volkomen veranderd. In het hele land leerde men hem kennen als de 'Wonderdokter'. Hij behoefde slechts zijn gouden vinger in de mond van een zieke te steken, en de patiënt was ogenblikkelijk gezond!
Nu gebeurde het dat een verschrikkelijke besmettelijke ziekte in het land heerste: de pest! Dagelijks stierven er mensen. De koning was dag en nacht in de weer, want ontelbare patiënten zochten redding bij de 'Wonderdokter'.
Op zekere dag strekte de koning zich vermoeid op zijn bed en dacht: "Waarom geef ik eigenlijk zoveel tijd en energie aan al die arme mensen? Ik kan toch beter alleen genezen wie mij betalen wil!"
Zo geschiedde en koning Goudvinger werd rijker en rijker. Er waren arme tobbers die hun laatste stukje land moesten verkopen, teneinde het leven van hun familieleden te redden. Doch de koning zag dit alles met droge ogen aan.
Op een dag werd er luid op de deur van de koning geklopt en, toen hij naar buiten ging om te zien wie hem nodig had, stond er een oude, sjofele bedelaar voor hem.
Geërgerd vroeg hij de man: "Wat zoek je hier? Je weet toch zeker wel dat ik voddenrapers zoals jij niet genees?"
"Herken je me werkelijk niet?" vroeg de bedelaar zacht. "Ik ben toch een oude vriend van je?"
"Jij?" Koning Goudvinger snoof minachtend. "In mijn hele leven heb ik mij niet met bedelaars opgehouden!"
"Denk toch maar eens goed na," hield de bedelaar aan.
Toen werd de koning woedend en hij schreeuwde: "Wil jij weleens gauw verdwijnen. En zorg dat je nooit meer onder mijn ogen komt!"
Maar de bedelaar kwam juist een stap nader en vroeg: "Wil je mij ook niet voor geld genezen?"
"Wat zou een hongerlijder zoals jij me kunnen betalen?" antwoordde koning Goudvinger verachtelijk.
"Kom, kom, misschien meer dan je denkt," zei de bedelaar langzaam. En bij deze woorden liet hij honderd goudstukken uit een zak rollen. Koning Goudvingers ogen schitterden begerig.
"Wel natuurlijk, weledelgeboren heer," sprak hij hoffelijk, "natuurlijk kan ik u genezen wanneer u dat wenst. Hiervoor behoeft u slechts uw welgevormde mond te openen!"
En met een eerbiedig gebaar stak hij zijn gouden vinger in de mond van de bedelaar. Maar ontzet trok hij hem terug en staarde naar de man tegenover hem. Niet alleen diens 'welgevormde' mond was veranderd, maar de hele gestalte! Koning Goudvinger keek trillend in de strenge ogen van zijn vroegere weldoener: Li, de Kreupele.
"Heb jij werkelijk onze afspraak vergeten?" vroeg de Kreupele misnoegd. "Heb ik je niet nadrukkelijk gezegd dat je allereerst de armen en ongelukkigen zou helpen!"
Koning Goudvinger zweeg en durfde zich nauwelijks te bewegen.
"Verdwijn!" riep de Kreupele somber en zwaaide met zijn mouwslip in de richting van Goudvingers huis.
Dodelijk verschrikt keek de koning in dezelfde richting en kon geen spoor meer bekennen van zijn prachtige huis.
"Verdwijn!" riep nogmaals de Kreupele en zijn vinger wees op 's konings rijkversierde jas. En tegelijkertijd stond de machtige wonderdokter in smerige lompen gehuld op zijn erf.
Toen hief de Kreupele Li voor de derde maal zijn hand op en riep: "Verdwijn!" Dit keer was het de kostbare gouden vinger.
Dit kon de oude Wang niet verwerken. Hij wankelde - en viel bewusteloos voor de voeten van de onsterfelijke Li.
Toen hij later bij kwam was zijn eerste gedachte dat alles een verschrikkelijke droom was geweest. Doch toen hij rondkeek moest de waarheid wel tot hem doordringen. Als een bedelaar lag hij op de grond en zijn hoofd rustte op de oude ransel.
*   *   *
Samenvatting
Een Chinees sprookje over de wonderdokter 'Goudvinger'. Een arme man krijgt de kans onsterfelijk te worden, maar wanneer hij van de dikke, zwarte en stinkende godendrank moet drinken, vindt hij die vloeistof zo afschuwelijk, dat hij weigert. De restjes in de beker geven hem echter wel een gouden vinger waarmee hij alle zieken kan genezen. Wanneer deze 'wonderdokter' daar geld voor begint te vragen, zorgt zijn hebzucht voor een terugkeer naar de armoede.
Toelichting
Vergelijk: De dood als peet van de gebroeders Grimm.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen