woensdag 30 oktober 2024

Volksverhalen Almanak


De Koe van Overvloed


Gobniu de Wondersmid had een koe: de Koe van Overvloed. Zij graasde in een dag heel Ierland door en gaf melk aan iedereen die ze tegenkwam. In die dagen leed niemand in Ierland honger of gebrek.
Balor met het Boze Oog had zijn zinnen gezet op de Koe. Hij had de grijpgrage hand die nooit gevuld raakt en hij was niet tevreden met wat hij in zijn eigen land had. Hij stuurde de slimste dief die hij had er op uit om de Koe van Overvloed te stelen. De man kreeg haar in handen, maar Gobniu zag hoe de dief haar meenam. Hij uitte een strijdkreet die de sterren van de hemel schudde. De man sprong weg in de duisternis zonder de koe. Gobniu had de koe nog, maar de dief had de halster. Maar nu was het zo, dat het geluk in de halster lag verborgen en waar de halster zich bevond, daar wilde de koe ook heengaan. Sindsdien beleefde Gobniu weinig plezier aan zijn koe. Van de vroege ochtend tot de late avond kon hij haar geen moment uit het oog verliezen, uit angst dat zij naar het land van Balor zou dwalen. Gobniu de Wondersmid moest de hele dag achter haar aanlopen als zij door heel Ierland graasde en de dagen vielen hem lang!
Op een dag kwam een jonge held hem opzoeken; hij was gekleed in een rode mantel met goud afgezet. Hij bleef bij de deur staan en begroette hem: "O Gobniu, O Wondersmid! Wil jij een zwaard voor mij smeden? Het moet lang en scherp zijn, een dodelijk wapen, een zwaard om heldendaden mee te verrichten. Wil jij dat smeden, Gobniu? Geen enkele smid in Ierland kan zo goed een heldenzwaard maken als jij."
"Het zou me niet al te veel moeite kosten om zo'n zwaard te smeden, jonge held, maar ik moet van de vroege ochtend tot de late avond achter mijn Koe aanlopen. Als ik haar ook maar één moment uit het oog zou verliezen, zou zij naar Balor gaan in het rijk van de Fomor." - "Als jij het zwaard voor mij maakt, zal ik met de Koe uitgaan en haar geen moment uit het oog verliezen." - "Als jij dat voor me wil doen, Cian zoon van Dian-Cecht, dan zal ik een zwaard voor je smeden." Zo kwamen zij overeen. De smid begon aan het zwaard te werken, terwijl Cian achter de Koe aanliep.
Zij zwierf die dag door heel Ierland en Cian was niet weinig opgelucht, toen ze 's avonds bij het huis van Gobniu aankwamen. Er scheen licht binnen en er stonden een paar mannen bij de deur. Zij zeiden tegen Cian: "De Wondersmid heeft een zwaard voor je gesmeed. Het moet alleen nog gehard worden, daar heeft hij jou bij nodig, je moet het gevest vasthouden." Cian was blij dit te horen en hij rende snel naar binnen. "Waar is de Koe?" vroeg de smid. "Die staat buiten," antwoordde Cian, "mijn hoofd op het blok als het niet waar is." - "Zij staat niet buiten, zij is bij Balor!" zei de smid en rende naar de deur. De Koe was weg. "Nu heb ik alleen maar mijn hoofd om je als onderpand te geven, Gobniu!" - "Ik wil jouw hoofd niet hebben, Cian, zoon van Dian-Cecht, maar ik wil een andere genoegdoening van je vragen. Ga de halster zoeken. Die is bij Balor in het land van de Fomor. De weg erheen is moeilijk te vinden en het is niet eenvoudig om de duistere wateren over te steken, maar keer niet om en hou niet op met zoeken tot je de halster van de Wonderkoe hebt gevonden." Cian sprak: "Ik zal niet terugkeren naar Ierland zonder de halster van de Koe."
Cian ging op weg en reisde een lange tijd tot hij bij de duistere wateren kwam. Hij stond aan de oever en zag nergens een boot waarmee hij zou kunnen oversteken. Hij bleef drie dagen en nachten naar een vaartuig zoeken en toen zag hij een klein armzalig bootje met een oude man erin. Cian keek naar het bootje. Nu moet gezegd worden, dat hij een dappere held was en niet van verstand verstoken, maar toch herkende hij die boot niet. Hij wist niet dat hij de Oceaansneller voor zich had, de boot waarmee iedereen in een oogwenk zijn doel kan bereiken. En hij wist niet dat de oude man Mananaun, de Getaande was, de zoon van Lear, de Heerser over alle wereldzeeën.
"Oude man," zei Cian, "wil jij me naar de overkant roeien, naar het land van Balor?" - "Jonge held, ik zal je overzetten als je me onder ede belooft dat je mij de helft geeft van wat je daar zult verwerven." - "Ik zal alles met je delen, alleen niet de halster van de Koe van Gobniu." - "Daar zal ik niet om vragen," zei de schipper. "Afgesproken," zei de ander.
Hij stapte in de boot en even later waren ze al in het land van de Fomor. Zij gingen aan land. "Oude man," zei Cian, "je hebt mij geholpen in de nood. Hier heb ik een gouden ring en hier is mijn mantel; die is kostbaar. Je mag ze allebei houden. Alsjeblieft." - "Wij zullen van mantel ruilen, maar de ring neem ik niet aan." Hij legde zijn hand over Cians vingers: "Ik zal je een geschenk geven. Ieder slot dat je aanraakt, zal zich vanzelf voor je openen." Toen legde hij zijn mantel om Cians schouders. "Deze mantel omhult je zoals de nacht de aarde bedekt. Je kunt je veilig voelen in deze mantel, want niemand zal je kunnen zien." De lange mantel viel in diepe plooien om Cian heen. Hij voelde dat het een tovermantel was. Hij draaide zich om, want hij wilde de oude man nog eens goed aankijken, maar hij zag hem niet meer en ook de boot was verdwenen.
Cian was in een merkwaardig land aangekomen, verlaten koud en doods. De krijgers van de Fomor zagen er grimmig uit, maar zij konden hem niet zien. Hij werd goed beschermd door de mantel en bereikte het hof van Balor zonder tegenspoed.
"Wat wil je van me?" vroeg Balor.
"Ik wil bij je in dienst komen," zei Cian.
"En wat heb jij te bieden?"
"Ik kan alles maken wat de De Danaans kunnen," antwoordde Cian. "Ik zou gras kunnen laten groeien in dit land waar nog nooit gras heeft gegroeid."
Toen Balor dat hoorde, klaarde zijn gezicht op. Hij verlangde ontzettend naar een appelboomgaard, net zo een als Mananaun had op het eiland Avilion. Die appelboompjes waren zo mooi dat er heel wat liederen aan ze waren gewijd. "Kun jij appelbomen laten groeien?" vroeg hij aan Cian.
"Jazeker," zei Cian.
"Goed," zei Balor, "maak jij een appelboomgaard voor mij. Net zo een als Mananaun heeft. En als ik appels aan die bomen zie, krijg jij de beloning die je maar wenst."
"Ik vraag maar om één ding als beloning," zei Cian, "en dat wil ik je meteen bij het begin zeggen. Dat is de halster van de Koe van Overvloed, van Gobniu."
"Die zal ik je zonder uitvluchten geven," zei Balor, "ik zal je niet bedriegen."
Cian was blij met de overeenkomst die hij had gesloten en ging aan het werk. Het kostte hem heel wat werk om gras te laten groeien, want ieder grassprietje dat hij 's morgens liet opkomen, verwelkte 's avonds onder Balors hete adem. Maar hij hield vol en na verloop van tijd kreeg hij een appelboomgaard. Wanneer hij zijn boompjes verzorgde, keek hij vaak naar een groot, wit kasteel dat in de buurt lag. Er stonden altijd krijgslieden van de Fomor op wacht en op een dag vroeg hij wie daar woonde.
"Daar woont Ethlinn, de dochter van Balor. Zij is de schoonste vrouw van de wereld, maar niemand mag haar zien. Zij is opgesloten in dit kasteel, want zij mag nooit trouwen. Er is voorspeld dat een zoon die uit haar wordt geboren, Balor zal doden."
Cian bleef steeds denken aan wat hij had gehoord en de wens bekroop hem om deze schone vrouw te zien. Hij trok zijn tovermantel aan en ging naar het kasteel. Toen hij zijn hand op het slot legde, ging de poort vanzelf open. Dat kwam door de betovering die de oude man op zijn handen had gelegd. Hij ging naar binnen en vond de dochter van Balor. Zij zat aan een weefgetouw en weefde een lap in alle kleuren. Zij zong onder het werk. Cian bleef een tijdje naar haar staan kijken totdat zij sprak: "Wie is hier die ik niet kan zien?" Toen liet hij zijn mantel vallen. Ethlinn draaide zich om en keek hem aan. Zodra zij hem zag, ging zij van hem houden. Zij koos hem als man. Na die tijd kwam hij vaak naar haar toe en zij beloofden elkaar eeuwige trouw. Na verloop van tijd werd hun een zoon geboren. Hij was zo mooi, dat elke plek waar hij lag, vol met zonneschijn leek te zijn. Ethlinn, zijn moeder, noemde hem Lugh - dat betekent Licht - en Cian, zijn vader, placht hem Zonnegod te noemen. Beide namen behield hij, maar Lugh was de naam waaronder hij later bekend werd.
Nu hield Balor de appelbomen goed in de gaten en toen hij zag dat er appels aan hingen, bracht hij de halster van Gobniu's Koe naar zijn dochter. Hij sprak: "Bewaar dit voor mij, en als mijn tuinman er om komt vragen, dan heb ik het niet meer."
De dochter van Balor nam de halster aan en een tijdje later kwam Cian bij haar met een tak vol appels. "De eerste appels zijn voor jou!" zei Cian. Zij gaf hem de halster. "Dit is voor jou. En neem ook ons kind mee en keer terug naar het land waar je vandaan bent gekomen." - "Dat zijn bittere woorden om te horen," sprak Cian. "Wij kunnen niets anders meer doen," antwoordde zij. Cian nam het kind aan en het halster en hulde zich in zijn mantel.
Hij nam afscheid van de dochter van Balor en verliet het slot. Hij liep tot hij bij de duistere wateren kwam. Daar zat de oude man in zijn boot. Cian vond dat de overtocht kort duurde. "Herinner je je onze overeenkomst nog?" vroeg de oude man. "Jazeker," zei Cian, "maar ik heb alleen de halster en het kind wil ik niet in tweeën delen." - "Je hebt het mij beloofd," zei de oude man. "Dan geef ik jou het kind," zei Cian. "Daar zul je nooit spijt van krijgen," zei de oude man, "want ik zal goed voor hem zorgen en hem grootbrengen als een zoon van mijzelf." De boot landde in Ierland. "Hier is je mantel terug," zei Cian, "en hier is het kind."
Mananaun nam het kleine kind in zijn armen en Cian hielp hem in zijn mantel. Toen hij de plooien uitschudde, zag hij dat de mantel oplichtte in alle kleuren van de zee, en hij hoorde het geluid van golven als zij op de rotsen breken, een muziek als klokgelui. De oude man zag er wonderschoon uit en Cian riep hem toe: "Nu weet ik wie je bent, Mananaun Mac Lear. Het was op een gunstig tijdstip dat ik jou mijn zoon heb gegeven, want nu zal hij opgroeien in Tir-nan-Oge, waar hij geen verdriet zal kennen en geen verlies lijden!"
Mananaun lachte en hief de kleine Zonnegod op in zijn beide handen. "Als je hem terugziet, Cian zoon van Dian-Cecht, dan zal hij op mijn eigen witte paard rijden en niemand zal hem kunnen tegenhouden. Niet op land en niet op zee. Ik wens je vreugde en geluk bij alles wat je zult ondernemen." Mananaun stapte in de boot. Die was zo helder als kristal en schitterde in alle kleuren van de regenboog. Zonder riemen of zeilen gleed hij weg van het land. De golfjes krulden om de boeg en de vissen begeleidden ze. Cian wendde zijn gezicht naar het land en liep naar het huis van Gobniu, de Smid.
Toen hij bij het huis aankwam met de halster in zijn hand, stond de Koe daar al. Gobniu kwam naar buiten om hem te begroeten. "Welkom thuis, jonge held. Moge alles wat je onderneemt, goed aflopen!" - "Dat wens ik jou ook toe," sprak Cian en overhandigde hem de halster.
Toen gaf de smid het Heldenzwaard aan Cian en sinds die tijd bestond er een hechte vriendschap tussen die twee waar zij veel vreugde aan beleefden.
*   *   *
Samenvatting
Een mythe uit Ierland over de jonge held Cian. Wondersmid Gobniu is de eigenaar van de Koe van Overvloed, maar deze wordt meegenomen door Balor met het Boze Oog. Cian, een jonge Ierse held, gaat in ruil voor een heldenzwaard op reis om de koe terug te halen.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen