De jaarmarkt van Sorotsjintsy
Op een warme zomerdag was eens een beeldschoon meisje, luisterend naar de naam Paraska, samen met haar vader, een Wit-Russische boer, en haar stiefmoeder, een boosaardig, pronkziek en hebzuchtig wijf, op weg naar de jaarmarkt van Sorotsjintsy. Hun boerenwagen, gestaag voortgetrokken door een os, was hoog opgeladen met alles wat de boerenfamilie op de markt te koop wilde aanbieden en de vader voerde aan de teugel een merrie mee, die hij ook hoopte te verkopen. Op de landweg wemelde het van andere karren en drommen mensen, jong en oud, alles en iedereen eveneens op weg naar Sorotsjintsy. Lanterfantend hingen jonge knapen tegen de brugleuningen aan; ze aanschouwden de passerende karren en mensen en spotten er lustig op los.
De stiefmoeder, getooid met een prachtige muts en haar groene wollen jak stevig dichtgeknoopt, keek minachtend op de jongelui neer. Paraska, die voor de eerste keer van haar leven mee mocht naar de markt, keek daarentegen haar ogen uit. Nieuwsgierig bekeek ze alles, maar toch vooral een jongeman in een witte kiel, die een vriendelijk gezicht had en haar met donkere, vurige ogen aanstaarde.
Maar daar ratelde de wagen al weer van de brug af en reed de voorstad binnen, waar de boerenfamilie stilhield bij het erf van een oude neef, waar men zou logeren. In de stad was het op zulke marktdagen een drukte en kabaal van jewelste. Het volk schreeuwde, lachte en joelde in alle straten en stegen. Gegil en gescheld, geloei, geblaat en gebrul -alles versmolt in één grote kakofonie van geraas. Ossen, zakken, hooi, zigeuners, pannen en ketels, vrouwen, mutsen - alles even fel en bont gekleurd en als in een onontwarbaar kluwen door elkaar heen woelend. Het duizelde je gewoonweg. Alleen de handslagen ter beklinking van de koop klonken boven alles uit. Boerenkarren kraakten, ijzer sloeg tegen ijzer, op de grond geworpen planken kwamen dreunend neer - versuft door alle kabaal wist je nauwelijks nog waarheen.
Onze boer was met zijn dochtertje inmiddels allang in de menigte opgenomen. Haar lange vlechten dansten onder het voortgaan, ze had een ruiker veldbloemen als een kroon op haar hoofd gezet. De vader dacht onafgebroken aan de tien zakken tarwe en de oude merrie die hij wilde verkopen. Aan het gezicht van zijn dochter was te zien dat ze liever naar de kraampjes was gegaan waar de prachtigste rode linten, oorbellen, koperen en tinnen kruisjes en allerlei muntstukken verleidelijk uitgestald waren.
Ze keerde zich om - en daar stond de jongen in de witte kiel voor haar en keek haar met fonkelende ogen aan. Haar hart sloeg over en begon te bonzen zoals het nog nooit had gedaan. De jongen greep zachtjes haar hand en fluisterde: "Wees niet bang, mijn hartje, wees niet bang!" De boer draaide zich om en wilde iets tegen zijn dochter zeggen. Op hetzelfde moment hoorde hij achter zich echter over tarwe spreken. Hij bekommerde zich niet meer om zijn kind, maar voegde zich bij de kooplui. Die praatten ondertussen al niet meer over tarwe en de prijs daarvan, maar hadden het over de duivel en een schuur waarin deze zijn schelmenstreken zou bedrijven.
"Geen enkele jaarmarkt is op deze plek zonder ongelukken verlopen. Gisteravond laat is de districtsschrijver hier langsgekomen en zag - godsgruwel! - hoe een varken zijn snuit uit het dakraam stak en zo naargeestig knorde, dat het hem koud over de rug liep. Kijk maar uit, want ik durf te wedden dat dadelijk de rode kiel nog komt opdagen!" De haren rezen de boer te berge, ook al wist hij dan niet wat de rode kiel precies was. Maar toen hij, door vrees bevangen, zijn dochtertje beschermend tegen zich aan wilde trekken, zag hij dat een ander reeds zijn armen om haar heen geslagen had - de jongeman in de witte kiel. Voordat de boer in een scheldkanonnade kon losbarsten, stelde de jongen zich echter voor als de zoon van een oude vriend en vroeg hem om de hand van de knappe Paraska. Dat stelde de boer tevreden en met z'n drieën togen ze naar het dichtstbijzijnde café om de verloving te vieren met een heildronk. Daarop kocht de jongen de beste houten pijp, een doek met bloemen op een rode achtergrond en een muts als bruidsgeschenken voor zijn schoonvader en al degenen die je bij zo'n gelegenheid wat moet geven.
De stiefmoeder stond het daarentegen allerminst aan.
"Ja," gilde ze tegen haar echtgenoot, "dit is het geschikte moment om naar een bruidegom uit te kijken! Stomkop die je bent! Had toch liever je tarwe verkocht! Het zal me een mooie bruidegom wezen! Het is vast en zeker een armoedzaaier en een leegloper."
Ze tierde en keef erop los. Uiteindelijk beloofde de boer haar plechtig, alles maar weer ongedaan te maken. De mooie Paraska barstte daarop in snikken uit en de jongeman stond verdrietig naast zijn os en piekerde over wat hij nu moest aanvangen.
Toen kwam er een zigeuner langs en vroeg met een sluwe glimlach: "Verkoop je me de os voor twintig goudstukken, wanneer we de boer zover krijgen dat hij je toch Paraska geeft?"
"Wis en waarachtig!" stemde de jongen in en de koop werd met een handslag beklonken.
Op de jaarmarkt deed inmiddels het gerucht de ronde dat de rode kiel zich ergens tussen de wagens had laten zien. Het volk werd bevangen door angst en bij het invallen van de duisternis ging iedereen dan ook zo vroeg mogelijk naar huis.
Toen de boer die avond, in alle rust en veiligheid, samen met andere marktkooplieden en buren bij zijn neef thuis voor de haard zat, vroeg hij: "Zeg eens, hoe zit dat nu eigenlijk met die kiel?"
De neef zuchtte en antwoordde: "Ach, daar zou je het 's nachts eigenlijk niet over moeten hebben! Maar vooruit dan maar: op zekere dag werd de duivel uit de hel weggejaagd, zoals een boer een hond van zijn erf jaagt. De arme duivel kreeg echter heimwee, zo'n vreselijke heimwee dat hij van ellende begon te drinken."
"Wat vertel je me nu, neef!" onderbrak de boer hem. "Hoe kan nu iemand de duivel ooit in de kroeg toelaten? Hij draagt toch immers klauwen aan zijn poten en horens op zijn kop!"
"Maar dat is nu precies de hele geschiedenis! Hij had een muts op en handschoenen aan en droeg een rode kiel! Zo kon niemand hem herkennen! Maar hij had zoveel gezopen, dat hij uiteindelijk alles in onderpand moest geven wat hij bezat, ook zijn kiel. Hij overhandigde hem aan de waard en zei: "Over een jaar kom ik hem weer ophalen! Pas er dus maar goed op!" De waard vertrouwde hem echter niet en wilde zijn geld zien. Hij verkocht daarom de kiel. Maar wat denk je, precies een jaar later stond de duivel weer voor de toog en riep: "Zo, geef me nu mijn kiel terug!" De waard kon dat natuurlijk niet en daarom vervloekte de duivel hem en stuurde een hele meute varkens op hem af. Ze knalden met hun driedubbelgevlochten zwepen en lieten de waard dansen op de muziek ervan, totdat hij tenslotte jammerend en kermend toegaf de kiel aan een koopvrouw verkocht te hebben. Maar aangezien de vrouw sindsdien geen greintje geluk meer had gekend, had ze hem willen verbranden. Hellekielen vatten echter geen vlam en dus had ze hem ten einde raad in stukjes geknipt en deze op de volgende jaarmarkt over alle windhoeken verstrooid. Daarom, zegt men, dwaalt de duivel elk jaar in de gedaante van een varken over de markt en knort en scharrelt de stukjes van zijn hemd bijeen. Nu zou hem alleen nog de linkermouw ontbreken..."
De boer geloofde er ieder woord van en 's nachts trok hij doodsbenauwd de donsdeken hoog over zijn oren.
De volgende ochtend woei er een frisse wind over het ontwakende dorp en met de angst en schrik was het gedaan.
Onze boer ging naar de markt om zijn merrie te verkopen. Meteen al stond er een boomlange zigeuner voor zijn neus en vroeg: "Wat heb je te koop, goede man?"
De boer stamelde verbaasd: "Je ziet toch zeker zelf wel wat ik verkoop!"
"Leren riemen of stro?" vroeg de zigeuner.
De boer keek achter zich. In zijn hand hield hij de doorgeknipte teugel vast, en aan de teugel zat... hoe afgrijselijk, zijn haren stonden recht overeind... een stuk van de rode hemdsmouw vastgeknoopt...
Als door de duivel opgejaagd rende hij door de steeg. Maar al gauw weerklonken er kreten; een paar jongens grepen hem beet, bonden hem vast en beschuldigden hem ervan de merrie gestolen te hebben. Ze sloten hem en de neef, die ter hulp was gesneld, op in een schuur en vergrendelden de deur. Daar lagen ze nu op het stro, maar nog voordat ze in gejammer en geweeklaag konden uitbarsten, verscheen de jonge kerel in de witte kiel in de deur van de schuur en vroeg: "Wat is er met jullie aan de hand? Wie heeft jullie zo vastgebonden?"
"Oh, je komt precies op tijd!" gilde de boer dol van vreugde. "Oh hemeltjelief, hoe heb ik je toch ooit kunnen afwijzen! Vergeef me, beste jongen! Maar wat kon ik eraan doen? Tegen mijn vrouw heb ik niets in te brengen."
"Ik ben niet haatdragend," zei de jongen in de witte kiel. "Als je wilt, maak ik je los!"
Daarop gaf hij een wenk aan zijn vrienden, die onmiddellijk kwamen helpen met het losmaken van de mannen. "Daarvoor moet je me wel één ding beloven: de bruiloft! En we willen een feest waarvan onze benen nog een jaar lang pijn doen van het dansen!"
"Goed! Goed!" riep de boer, "Ik voel me zo vrolijk wanneer we samen zijn, dat niemand me nog kan ompraten."
"Dan ben ik over een uur bij je," zei de jongeman. "Ga nu eerst naar huis, want er wachten kopers voor je merrie en je tarwe op je."
"Is de merrie dan teruggevonden?"
Alle jongens barstten daarop in lachen uit en die in de witte kiel zei tegen de zigeuner: "Je hebt het zaakje goed opgeknapt!"
Het hele dorp vierde de bruiloft, en de knappe Paraska danste dat het een lieve lust was en liet haar rode haarlinten uitgelaten fladderen. Pas heel laat op de avond begonnen de liederen te verstommen en stierven de klanken van de violen langzaam weg.
* * *
Samenvatting
Een sprookje van Nikolaj Gogol over een volkse jaarmarkt. Een boer en zijn dochter gaan naar de jaarmarkt om een merrie en tien zakken tarwe te verkopen. De dochter heeft echter meer oog voor de jongens en al snel krijgt ze een huwelijksaanzoek. De boer gaat eerst akkoord, maar blaast het af omdat zijn vrouw het met het huwelijk niet eens is. De afgewezen bruidegom krijgt hulp van een zigeuner die er voor zorgt dat de boer alsnog overstag gaat.
Toelichting
Zie ook het verhaal De neus van Nikolaj Gogol.
Nikolaj Gogol (1 april 1809 - 4 maart 1852) was de eerste grote Russische prozaïst van de 19e eeuw. Gogol kwam uit Klein-Rusland (nu Oekraïne). Zijn ouders bewoonden een klein landgoed in de landstreek Poltava. Gogol schreef verhalen zoals 'De neus' en 'Dagboek van een gek', beide uit 1835. Later werden deze verhalen gebundeld in 'Petersburgse vertellingen'. Een waar meesterwerk van Gogol is de roman 'Dode zielen' (1842). 'Dode zielen' gaat over de landheer Tsjitsjikov, die langs landheren gaat om hun zogenaamde 'dode zielen' (lijfeigenen ('zielen') bleven ook na hun dood op de zogenaamde revisielijsten staan) op te kopen. Levendig worden de ontmoetingen met deze zeer uiteenlopende personages beschreven.
Trefwoorden
kabaal, kiel, linkermouw, zomerverhaal, cultuursprookje, bruiloft, trouwen, markt, tarwe, nikolaj gogol, wit, merrie, duivel, jaarmarkt, varken, stiefmoeder, rusland, rood, kakofonie, herrie
Basisinformatie
- Herkomst: Rusland
- Verhaalsoort: cultuursprookje, sprookje, zomerverhaal
- Leeftijd: vanaf 11 jaar
- Verteltijd: ca. 12 minuten
Thema
Populair
Verder lezen