De herder en de dochter van de zon
In de met sneeuw bedekte Cordillere, boven het dal van Yucay, dat de naam Pitusiray draagt, hoedde een herder de kudde van witte lama's, die voor de offers bestemd waren, die de Inca's de zon brachten. Hij was uit Laris afkomstig, heette Acoyanapa en was een goed opgevoede jongeling en schoon van lijf en leden. Als hij achter zijn kudde slenterde, placht hij heel zacht en liefelijk op zijn fluit te blazen; toch waren nog alle verliefde gedachten van de jeugd hem verre en vreemd.
Op een dag speelde hij heel argeloos op zijn fluit toen twee zonnedochters hem naderden. Ze mochten in alle richtingen over de groene vlakte zweven, verzuimden echter nooit bij het aanbreken van de nacht een van hun verblijfplaatsen op te zoeken waar wachters, en portiers erop letten dat hen niets overkwam. De twee meisjes kwamen dus op de plek waar de herder zijn gemak ervan had genomen en vroegen hem naar zijn lama's.
De herder die hen pas zag, toen ze hem aanspraken, was verrast en zonk op zijn knieën want hij dacht dat de meisjes de belichaming van twee van de vier kristalheldere bronnen waren die in die streek grote faam genoten. Daarom durfde hij ook geen antwoord te geven. Zij herhaalden hun vraag en praatten tegen hem dat hij niet bang moest zijn, want zij waren de kinderen van de zonnegod, die heer over alle landen was; en om zijn vertrouwen te wekken, raakten zij zijn armen aan. Toen stond de herder op en kuste hun handen. Nadat zij een poosje met elkaar hadden gebabbeld, zei de herder dat het tijd voor hem was om zijn kudde te verzamelen en hij vroeg hun om toestemming. De oudste van de twee prinsessen die Chuquillantu heette, was onder de indruk van de welopgevoede en knappe jongeling; zij vroeg hem zijn naam en geboorteplaats, waarop hij antwoordde dat Laris zijn geboorteplaats was en Acoyanapa zijn naam. Terwijl hij nog sprak, richtte Chuquillantu haar ogen op een zilveren plaatje dat de herder op zijn voorhoofd droeg en waarin de zon prachtig weerkaatste en fonkelde. Toen zij het beter bekeek, zag zij er twee figuren in die een hart aten en die bijzonder fijn waren getekend. Chuquillantu vroeg de herder naar de naam van het sieraad, waarop hij het woord utusi noemde. De prinses gaf het terug aan de herder en nam afscheid van hem; zij hield echter de naam en de figuren van het sieraad goed in haar gedachten. Steeds moest zij eraan denken hoe fijn die figuren waren getekend, bijna alsof ze leefden, en zij sprak erover met haar zuster. Zo kwamen ze bij hun paleis. Toen ze binnentraden, keken de deurwachters na of ze niets meebrachten wat onheil kon aanbrengen, want het was niet zelden voorgekomen, dat de vrouwen stiekem in hun kleren verborgen dingen, als voorhoofdsieraden of halskettingen naar binnen hadden gesmokkeld. Nadat de deurwachters hen nauwkeurig hadden onderzocht, lieten zij hen binnen, en zij vonden de zonnevrouwen met koken en toebereiding van het eten bezig. Chuquillantu zei dat ze erg moe van haar wandeling was en geen avondeten wilde gebruiken. De anderen aten met haar zuster die zich niet kon voorstellen dat Acoyanapa iemands gemoedsrust kon verstoren; Chuquillantu vond echter geen rust door de diepe genegenheid die zij voor de herder had opgevat, en zij beklaagde het dat zij die niet had getoond. Tenslotte viel zij in slaap.
In het paleis waren rijk gemeubileerde kamers waarin de zonnevrouwen woonden. Deze maagden werden uit alle vier de provincies die aan de Inca waren onderworpen - Chinchasuyu, Cuntisuyu, Antisuyu en Collasuyu - aangevoerd. In het paleis waren vier bronnen die hun water in de vier provincies uitstortten. Daarin baadden de vrouwen en wel elk in de bron die tot de provincie behoorde waarin zij geboren was...
Chuquillantu, de mooiste van alle zonnedochters, lag in diepe slaap. Zij had een droom. Het leek wel of zij een vogel zag, die van de ene boom naar de andere fladderde en daarbij zachte, zoete wijsjes zong. Nadat hij een tijdlang had gezongen, kwam hij aanvliegen en keek de prinses aan; zij moest niet bedroefd zijn, sprak hij tegen haar, alles zou zich ten goede keren. De prinses antwoordde dat er voor haar verdriet geen genezing was. Toen zei de vogel dat hij wel een middel zou vinden en hij vroeg haar hem de reden van haar verdriet mede te delen. Tenslotte biechtte Chuquillantu de vogel haar grote liefde op die zij koesterde voor de herder Acoyanapa. De dood scheen haar onafwendbaar; want zij zou van haar liefdesverdriet alleen kunnen genezen door naar hem, die ze zo vurig beminde, toe te gaan. Als zij dat echter deed, zou haar vader, de zonnegod, de doodstraf over haar uitspreken. De zingende vogel - het was een checollo - zei dat ze moest opstaan en tussen de vier bronnen moest gaan zitten. Daar moest zij zingen van wat het beste in haar geheugen bleef en als de bronnen haar woorden herhaalden, kon zij gerust en onbezorgd doen waarnaar zij verlangde. Met deze woorden vloog de vogel weg en de prinses ontwaakte. Zij was geschrokken, kleedde zich intussen haastig aan en ging tussen de vier bronnen zitten. Toen begon zij in haar geheugen te herhalen wat zij de twee figuren op de zilveren plaat had zien doen en zij zong: "Micuc isutu cuyuc utusi cucim."
Ogenblikkelijk begonnen alle bronnen hetzelfde vers te mompelen. Toen de prinses dus zag dat alle bronnen haar gunstig gezind waren, ging zij nog even rusten, want zij had de hele nacht in haar droom met de vogel gesproken.
Toen de herder zich naar huis begaf, riep hij de grote schoonheid van Chuquillantus in zijn herinnering terug. Zij had zijn liefde gewekt, maar tegelijkertijd werd zijn hart treurig bij de gedachte dat het een hopeloze liefde was. Dus greep hij zijn fluit en speelde daarop zulke hartverscheurende liederen dat zijn ogen begonnen te tranen en aan zijn mond de klacht ontsnapte: "O, over mij ongelukkige, door droefheid vervulde herder, wat ben ik verlaten en wanhopig! De dood is me nabij, want er is hulp noch hoop!" Met deze woorden ging hij ook ter ruste.
De moeder van de herder woonde in Laris. Daar zij de gave van het voorspellen bezat, bleef haar de oorzaak van het hevige verdriet dat over haar zoon was gekomen, niet verborgen, en zij wist dat hij moest sterven, voor zover zij geen maatregelen nam om hem een genezend middel te verschaffen. Dus begaf zij zich naar de bergen en kwam tegen zonsondergang bij de hut van de herder aan. Zij keek erin en zag haar zoon liggen, de dood nabij, met een gezicht nat van tranen; zij ging binnen en schudde hem door elkaar, en toen hij zag wie het was, begon hij haar van de oorzaak van zijn verdriet te vertellen. Naar haar beste krachten troostte zij hem en zei tegen hem niet te versagen, want zij zou in enkele dagen een middel vinden om zijn verdriet te verminderen. Toen vertrok zij weer en verzamelde tussen de rotsen zekere kruiden die voor geneeskrachtig doorgaan. Toen zij heel wat bij elkaar had, begon zij te koken en was er nog niet mee klaar, toen de twee prinsessen al bij de ingang van de hut verschenen. Want Chuquillantu was, nadat zij haar rust had gevonden, met haar zuster op de groene berghellingen gaan wandelen, waarbij zij de richting naar de hut had ingeslagen: haar verlangen liet haar niet naar een andere richting stappen. Toen ze waren aangekomen, voelden zij zich vermoeid en gingen naast de ingang van de hut zitten. Daar zagen zij de oude vrouw binnen, groetten haar en vroegen haar hun iets te eten te geven. De moeder kwam op haar knieën aanschuiven en zei dat zij niets anders had dan een gerecht van kruiden. Zij bracht het de meisjes en die begonnen met grote eetlust te eten. Toen liep Chuquillantu door de hut, zonder te vinden wat zij zocht, want de moeder van de herder had Acoyanapa in een mantel omgetoverd, en de prinses dacht dat hij zijn kudde was gevolgd. Toen zag zij de mantel en zei tegen de moeder dat die heel mooi was. Toen zij verder vroeg waar die vandaan kwam, vertelde de oude vrouw haar dat het een mantel was die vroeger van een vrouw was geweest die van de God Pachacamac had gehouden; zij had hem geërfd. Onder veel tederheden bedelde de prinses bij de moeder zo lang om de mantel dat deze hem haar gaf. Toen Chuquilantu hem in haar hand nam, beviel hij haar nog beter dan eerst. Na een kort verblijf in de hut nam zij afscheid van de oude vrouw en liep over de weiden naar huis, overal uitkijkend naar degene naar wie haar hart verlangde...
Toen zij geen spoor van haar geliefde herder zag, werd zij door droefheid en zwaarmoedigheid bevangen. De wachters van het paleis zagen, toen zij haar als gewoonlijk onderzochten wat zij meebracht, niets dan de mantel. Er werd een schitterend maal aangericht, en toen ze allemaal naar bed gingen, nam de prinses de mantel en legde die naast haar bed. Zodra zij alleen was, begon zij te huilen, terwijl zij aan de herder dacht. Eindelijk sliep zij in, maar spoedig daarna veranderde de mantel in de mens die hij eerst was geweest en deze begon Chuquillanta bij haar naam te roepen. Dodelijk verschrikt, sprong zij van haar bed op en ontwaarde de herder die voor haar op zijn knieën lag en heette tranen schreide. Zij was verheugd hem te zien en informeerde hoe hij in het paleis was gekomen. Hij antwoordde dat de mantel die zij droeg daarvoor had gezorgd. Toen viel Cuquillantu hem om de hals en sloeg haar fijnmazige lipi-mantel om hem en beiden sliepen met elkaar.
Toen zij 's morgens wilde opstaan, veranderde de herder wederom in de mantel. Zodra de zon opging, verliet de prinses met de mantel het paleis van haar vader; zij bereikte een kloof in de bergen en zag zich daar weer met haar geliefde herder die weer in zijn eigen gedaante was veranderd, verenigd. Maar een van de wachters was haar gevolgd en sloeg, toen hij zag wat er gebeurde, alarm. Het verliefde paar vluchtte de bergen in, in de buurt van de stad Calca. Vermoeid van de lange tocht beklommen zij de top van een rots en gingen slapen. Toen hoorden zij midden in hun slaap een luid gekreun en ze sprongen op. Reeds had de prinses een van haar schoenen aangetrokken en nam de andere in haar hand; toen ze daarop naar de stad Calca keken, veranderden beiden in steen. Nog heden zijn de twee stenen beelden tussen Calca en Uayllampa te zien; het gebergte werd (daarna) Pitusiray genoemd en heet nu nog zo.
* * *
Samenvatting
Een mythe van de Inca's over een onmogelijke liefde. Een dochter van de zon wordt verliefd op een herder en vice versa. Beiden ontdekken dat verliefd zijn helemaal niet leuk is, als je niet bij elkaar kunt zijn. De moeder van de herder zorgt er met haar toverkunsten voor dat ze toch bij elkaar kunnen komen. Als de geliefden ontdekt worden, moeten ze vluchten uit het zonnepaleis...
Trefwoorden
lama, volksverhaal, indianenverhaal, verstening, peru, liefde, mythe, zon, vogel, zonnekind, herder, mantel, liefdesverdriet, verliefdheid, bron, liefdesverhaal, droom, sieraad, zingen, inca's
Basisinformatie
- Herkomst: Peru
- Verhaalsoort: liefdesverhaal, volksverhaal, mythe, indianenverhaal
- Leeftijd: vanaf 12 jaar
- Verteltijd: ca. 13 minuten
Thema
Bron
"Volkssprookjes en legenden uit Zuid-Amerika," door Felix Karlinger. Uitgeverij Elmar B.V., Rijswijk. ISBN: 90-6120-433-X
Populair
Verder lezen