zaterdag 21 december 2024

Volksverhalen Almanak


De heks van Naarden


Vaak zag men, na het vallen van de schemering als de huizen naar elkaar toe schenen te buigen in de smalle straten van Naarden, een grote zwarte kat.
Uit de kier van een ten halve openstaande deur, uit een kelderluik, uit een schaduwhoek, kwam ze te voorschijn, sloop dicht langs de huizen en verdween dan plotseling in een venster, dat toevallig openstond, over het dak van een pothuis op de hoek van een straat of in een nauw keldergat.
Uren later kwam ze dan weer op straat, gluipend door het duister. Even maar lichtten haar groene spleetogen hel op, dan verdween ze, altijd door dezelfde deurspleet. Een ogenblik later slofte het ouwe wijf, dat daar woonde, op haar afgesleten trijpen pantoffels door de gang, sloot haar voordeur en schoof er de grendels voor. De heks, die de buurt verontrustte in de gedaante van een zwarte kat, ging naar bed, niet om te slapen, maar om te zinnen op kwaad, dat ze zou kunnen volvoeren.
Het ouwe wijf sprak niet veel met haar buren, maar toch wist ze precies, wanneer er in de buurt iemand ziek was of op sterven lag. Dan kwam ze altijd aangesloft met een kommetje soep, waar de damp vanaf sloeg, en dat niemand durfde drinken. Haar gezicht dat bleek was en pafferig, alsof het zo was gekneed uit natte klei, was in een meewarige plooi getrokken. De stekende blik van haar vlugge ogen echter gleed door de kamer, net alsof ze kijken wilde, of alles nog op dezelfde plaats stond als de vorige maal, toen ze als kat in het huis was rondgeslopen.
Op een avond, vroeg in het voorjaar, werd de zwarte kat eens betrapt, toen ze heen en weer schommelde op de rand van een wieg, waarin twee kinderen sliepen. De moeder kwam onverwachts binnen, zag de kat en joeg haar op, maar het dier stoof langs haar heen, door de open deur, schoot de trappen af, wrong zich door het mozegat in de keuken en sprong weg over de schutting, die de binnenplaats afsloot.
Die nacht huilden de kinderen aan één stuk door en daarna hadden ze geen gezond uur meer. Iedereen begreep dat de kinderen betoverd waren door de zwarte kat, die te laat was opgejaagd, en het ontbrak niet aan goede raad, maar alle raad gaf geen baat. Zelfs de befaamde belezers van Laren stonden er machteloos tegenover.
"Die toverkol is mij te sterk," zei Piet Z - de 'mottekijker' - en Jaap V - die men 'de gekroonde Christus' noemde - oordeelde: "Dat is geen toveren meer, wat zij doet: dat is hoge, zwarte kunst, die uit boeken wordt geleerd, en ik kan lezen noch schrijven."
Eindelijk zei een oude man tegen hen: "Ga naar de duivelbanner op de Kamp te Amersfoort; als die je niet helpen kan, dan helpt niets meer. Tot voorbij Utrecht en tot achter in de Achterhoek komen ze naar hem toe, als er een ziekte heerst, waartegen geen kruid gewassen is; hij helpt mens en dier en hij wil nog geen stuiver daarvoor hebben, want het is een boete, die hij volbrengt: daarom heeft het kwaad geen vat op hem."
De volgende dag gingen ze naar Amersfoort. Tweemaal liepen ze de gehele Kamp af, eer ze een steeg zagen, een smalle gang, waarin men zich amper keren kon, niet meer dan een spleet tussen hoge huizen. Helemaal aan het einde was aan de linkerhand een lage deur, de enige in de gehele steeg. Daarachter woonde de duivelbanner, wiens naam noch verleden iemand kende, in zijn kamer, een laag en klein vertrek, waar nog midden op de dag een schemerig donker heerste, omdat de ruiten van dik groen glas het licht slechts aarzelend doorlieten.
Achter de tafel zat hij: een lange man, grijs als een duif, met scherpe doordringende ogen en een krachtige mond, waar omheen een netwerk van fijne rimpels lag. Zij bleven staan, want er was maar één stoel in het vertrek. "Jullie zijn vanmorgen al vroeg uit Naarden vertrokken," begon de duivelbanner, "is het zo erg met de kinderen? Vertel mij alles wat je gezien hebt en wat je vermoedt."
Zij vertelden wat de kinderen overkomen was, en toen hun verhaal geëindigd was, stond hij op, haalde van de plank boven de bedstee, tussen de boeken, twee zwart geverfde kaarsen, zette die op de tafel en stak ze aan.
Bij het weifelend kaarslicht zagen zij dat de tafel met vreemde tekens en figuren was bedekt en dat elk der kaarsen precies in het midden stond van een cirkel, waardoor twee elkaar kruisende driehoeken getrokken waren. Zij wisten niet dat dit teken de 'Claviculus Salomonensis' was, waarmee eens de wijze koning Salomo de macht der demonen heeft ingeperkt, toen hij hun rijk verzegelde. De kaarsen hadden even geflakkerd, maar bleven daarna rustig branden.
"De kinderen kunnen genezen," zei de duivelbanner, doofde de kaarsen en borg ze weer op. "Put vanavond water vanaf een brug, stromend water, laat dat water koken in een roodkoperen ketel, en werp er een handvol eiken spaanders in. Dan zal de toveres zich vertonen en de kinderen zullen genezen. Denk erom dat het vuur van groene vliertakken moet zijn, en dat elke opening in het huis moet worden gedicht, want als de toveres één sprank van het vuur kan bemachtigen, is alle moeite tevergeefs geweest."
Die avond lieten zij de met een steen bezwaarde houten emmer aan een koord in het water zakken en palmden haar weer in. Thuisgekomen met het kostbare vocht, staken ze de pinnen in de vensterranden, klapten de luiken dicht, sloten en grendelden de deuren en stopten het mozegat toe.
Daarna eerst zetten ze het water met de eiken spaanders in de koperen ketel op het vuur van vlierhout. De groene takken rookten, om daarna knapperend in vlammen op te gaan, en uit de tuit van de ketel sloeg een lichte damp op. Opeens werd de stilte verbroken. Daarbuiten werd op de luiken gebonsd en aan de klink van de deur gerammeld. "Doe open! Doe open!" werd er geroepen! Ze zaten bij het vuur en durfden amper op te zien.
Toen klonk de stem van het ouwe wijf uit de straat, schril van onzegbare angst: "Tovenaars! Tovenaars!"
Eindelijk kookte het water. Broebelend spatte het uit de ketel. Op dat ogenblik ging de stem van het ouwe wijf over in een langgerekt, eentonig-klagend gejammer, als van een kat, die op sterven ligt.
De man bij het vuur mompelde: "God zij haar ziel genadig!" maar de vrouw dacht aan de kinderen, en wierp nog een handvol hout op de vlammen.
*   *   *
Samenvatting
Een Noord-Hollands verhaal over het genezen van betoverde kinderen. Een heks, die zich regelmatig als zwarte kat vertoont, betovert twee jonge kinderen. Voor hulp gaan de ouders naar een bekende duivelbanner in Amersfoort. Hij geeft hun advies hoe ze de kinderen weer kunnen genezen.
Toelichting
Geschreven door Jacques R.W. Sinninghe. Katten werden in het volksgeloof vaak met heksen geïndentificeerd. Ook werd de kat wel beschouwd als de persoonlijke (boze) geest van een heks of tovenaar.
Gewoonlijk wordt het pentagram, en niet de zespuntige ster, beschouwd als het zegel van Salomo. De 'Davidsster' behoort evenwel eerder bij Salomo dan bij David, zodat het symbool dat in het verhaal wordt gebruikt waarschijnlijk toch op zijn plaats is.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"Volksverhalen uit Utrecht en het Gooi" samengesteld door Willem de Blécourt. Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1979. ISBN: 90-274-7083-9
Populair
Verder lezen