De Grote en de Kleine Hul
In de tijd toen er nog reuzen op de Veluwe huisden, gebeurde het eens dat de reus van Uddel, die bij het Uunnillo woonde, op een nacht wakker schrok van een hevige donderslag, gevolgd door een ontzettend gekraak. Thunar, de geweldige Dondergod en ergste vijand van het reuzengeslacht, kwam daar met oorverdovend geweld voorbij gereden. Het gerommel hield nog een ogenblik aan, maar verwijderde zich, en toen de reus verder niets meer hoorde, begreep hij dat Thunar slechts voorbij gereden was, op weg naar een andere streek. Snel sliep hij dan ook weer even vast als te voren.
De volgende morgen bemerkte hij echter dat zijn bakoven, die een honderd pas van zijn woning stond, door de Dondergod in het voorbijrijden met één mokerslag verbrijzeld was. De grote oven lag geheel in puin. De reus ontstak in hevige toorn tegen de Donderaar en bulderde zo geweldig dat zijn vrouw uit huis kwam lopen om te zien wat er aan de hand was.
Zij bekeken samen de puinhoop en de vrouw jammerde, dat zij juist de volgende dag brood moest bakken. "Ja," zuchtte de reus, "het is onmogelijk in één dag de oven weer op te bouwen." - "Weet je wat je doet," zei de vrouw, "stap naar onze buurman op de Hardenberg en vraag of we morgen in zijn oven mogen bakken."
"Ja dat is goed," antwoordde de reus, die uit ervaring wist, dat zijn vrouw in de meeste gevallen meer verstand had dan hij. En zo stapte hij maar dadelijk naar Elspeet, waar een andere reus op de Hardenberg woonde. De beide reuzen waren zeer goed bevriend met elkaar, en toen de reus van Uddel aan de reus van Elspeet zijn nood geklaagd had, zei deze: "Wel natuurlijk, breng je brood maar hier, het treft goed. Ik moet morgen ook bakken en mijn oven is groot genoeg voor ons beiden." - "Dan zal ik het brandhout halen," sprak de Uddelse reus.
Nadat ze beiden hun hart nog eens in verwensingen en bedreigingen tegen de machtige Dondergod hadden uitgestort, stapte de Uddelse reus naar het woud om brandhout te halen. Daar zocht hij enige flinke dennenbomen uit, rukte ze uit de grond en de avond was reeds gevallen, toen hij met een grote bos zware dennen, welke hij met een jonge berkelaar bijeen gebonden had, op de Hardenberg terugkwam.
De Elspeetse reus en zijn vrouw ontvingen hem gastvrij en nodigden hem uit, aan de haard bij te schuiven om de pap te eten, die in een kolossale pot boven het vuur te dampen en te pruttelen hing. Na de maaltijd, terwijl de vrouw met een eikenstruik de pot schoonveegde, bleven de beide reuzen nog wat samen praten en dronken vele malen op het welslagen van het baksel. Zo dronken ze meer meede dan voor dit welslagen en een goede nachtrust noodzakelijk was. Toen de Uddelse reus eindelijk opstond om naar huis te gaan, beloofde hij zijn vriend de andere ochtend om zes uur met zijn broden te komen. Of het kwam van de meede of van vermoeidheid, hij sliep die nacht verbazend vast en snurkte zo geweldig, dat men het zeven mijl in de omtrek kon horen.
De zon keek al over de hunnenschans, toen de Ulddelse reus wakker werd en met ontzetting bedacht dat hij om zes uur met zijn brood in Elspeet moest zijn. Hij duwde zijn vrouw het bed uit en schreeuwde haar toe: "Maak als de bliksem de broden klaar, want ik geloof dat het al laat is." De vrouw haastte zich naar de trog en kneedde de broden, terwijl haar man buiten ging kijken of de rook al opsteeg uit de oven van de buurman. Daar hoorde hij tot zijn schrik dat men op de Hardenberg de trog reeds uitschraapte.
Dadelijk ging hij naar binnen, pakte vlug de broden op een plank en liep zo snel hij lopen kon dwars over de hei naar Elspeet. In zijn haast kreeg hij zijn klompen vol zand, wat hem zeer hinderlijk was bij lopen. Zo ongeveer halverwege tussen Uddel en Elspeet bleef hij even staan, om het zand uit zijn klompen te schudden. Eerst de rechterklomp - daar zat het meeste in - en toen de linker. Er was niet veel wind, zodat het zand daar bleef liggen. En het ligt er nog. Tot op de dag van vandaag kan men daar halverwege tussen Uddel en Elspeet twee heuvels zien, waar de hei nu overheen gegroeid is. Die heuvels noemt men de Grote en de Kleine Hul. De reus kwam nog juist op tijd bij zijn buurman, die al te wachten stond om de oven te sluiten.
* * *
Samenvatting
Een Veluwse sage over het ontstaan van twee heuvels. Een reus ontdekt dat zijn oven stuk is en gaat aan zijn buurman vragen of hij de volgende dag de zijne mag gebruiken om brood in te bakken. Dat mag en wanneer hij de andere morgen met het meel onder zijn armen op weg gaat, raken zijn klompen vol zand. Hij schudt ze uit en er ontstaan twee heuvels: de Grote en de Kleine Heuvel.
Toelichting
Uunnilo (ofwel Uunni-bos) is de naam van het woud, dat vroeger op de uitgestrekte heidevelden - waarin het Uddeler- en Bleekemeer liggen - stond. Het bos is in 1222 door brand vernield, zie Het ontstaan van het Uddeler- en Bleekemeer.
Thunar is de oud-saksische naam voor de god van de donder, ook: Thor of Donar.
Meede (of: meed/mee) is een uit honing bereide drank. In verschillende Veluwse dorpen wordt deze drank nu nog bij feestelijke gelegenheden gedronken.
Het uitschudden van zand uit klompen, waardoor een heuvel ontstaat, vinden we ook in De reus en de vier mudzakken rogge (Vierhouten).
Trefwoorden
donar, klomp, kleine hul, reus, gelderland, dondergod, thunar, streekverhaal, verklarend verhaal, heuvel, sage, bakoven, klompen, bakken, brood, zand, brandhout, thor, elspeet, hardenberg, broodoven, grote hul, uddel, oven
Basisinformatie
- Herkomst: Gelderland, Nederland
- Verhaalsoort: sage, streekverhaal, verklarend verhaal
- Leeftijd: vanaf 9 jaar
- Verteltijd: ca. 6 minuten
Bron
"Veluwsche sagen" geschreven en verlucht door Gust. van de Wall Perné. Uitgegeven te Amsterdam bij Scheltens & Giltay, 1921. p. 11-16.
Populair
Verder lezen