De geschiedenis van Aboe Kier en Aboe Sier
Er woonden eens in de stad Alexandrië twee mannen, de een was verver en heette Aboe Kier, de ander was barbier en heette Aboe Sier. Zij waren buren op de markt, want hun winkels grensden aan elkaar.
Nu was Aboe Kier, de verver, een ongehoorde schelm, een meer dan verachtelijke leugenaar, een schooier! En niet zo'n klein beetje! Zijn slapen waren zeker uitgehouwen uit een stuk van het hardste graniet en zijn hoofd was gemaakt uit de keien van de stoeptreden van de een of andere Joodse kerk, zonder enige twijfel! Want hoe kwam hij anders aan die weergaloze bluf, waarmee hij zijn wandaden pleegde en alle mogelijke slechtigheden?
Hij was een oplichter en had onder meer de gewoonte het merendeel zijner klanten vooruit te laten betalen, onder voorwendsel dat hij geld nodig had om verfstoffen te kopen, en hij gaf nooit de stoffen terug, die men hem bracht om te verven, integendeel! Niet alleen gaf hij het geld, dat hij bij vooruitbetaling had gebeurd, uit aan overvloedig eten en drinken, maar hij verkocht ook in het geheim de stoffen die men hem had toevertrouwd, en met het geld daarvan verschafte hij zich allerlei dure genietingen en vermaken. En wanneer de klanten terugkwamen om hun spullen op te eisen, slaagde hij er in, hen af te leiden en hen eindeloos te laten wachten, nu eens onder het ene, dan weer onder het andere smoesje.
Zo zei hij bijvoorbeeld: "Bij Allah! o mijn meester, gisteren is mijn vrouw bevallen, en ik heb me genoodzaakt gezien, de hele dag links en rechts boodschappen te doen." Ofwel hij zei: "Gisteren heb ik gasten gehad, en ik ben de hele dag in beslag genomen geweest door mijn plichten als gastheer; maar als je over twee dagen terugkomt, zul je zien, dat je stof helemaal klaar is, vanaf de vroege ochtend." En zo hield hij zijn klanten aan het lijntje, totdat er een zijn geduld verloor en uitriep: "Hoor eens even hier! Wil je me nu eindelijk de waarheid zeggen, wat er met mijn stoffen gebeurd is? Geef ze me terug! Ik wil ze niet meer laten verven!"
Dan antwoordde hij: "Bij Allah! ik ben de wanhoop nabij!" En hij hief zijn handen ten hemel en bezwoer onder allerlei eden, dat hij de waarheid zou spreken. En hij weeklaagde en sloeg zijn handen tegen elkaar en riep uit: "Stel je voor, o mijn meester, ik had de stoffen geverfd, ik had ze te drogen gehangen aan de lijnen voor mijn winkel en ik had me even verwijderd om te wateren; toen ik terugkwam waren ze verdwenen, gestolen door de een of andere deugniet van de markt, misschien wel door mijn buurman, die ellendeling van een barbier!"
Bij die woorden volstond de klant, als hij een goedhartig en rustig man was, met te antwoorden: "Allah zal mij hiervoor schadeloos stellen!" en ging heen. Maar als de klant een prikkelbaar man was, ontstak hij in woede en overlaadde de verver met beledigingen en hij werd handgemeen met hem en begon hardop te schelden in de straat, te midden van een algemene samenscholing.
Maar ondanks dat, en zelfs het gezag van de kadi ten spijt, lukte het hem niet zijn goederen terug te krijgen, daar de bewijzen ontbraken, en daar anderzijds de winkel van de verver niets bevatte waarop beslag kon worden gelegd en dat kon worden verkocht.
Zo had deze handel succes en kon vrij lange tijd worden uitgeoefend, zó lang tot alle kooplieden van de markt en alle bewoners van die wijk de een na de ander het slachtoffer waren geworden. En toen zag Aboe Kier, de verver, zijn krediet onherstelbaar teniet gedaan en zijn handel verwoest, omdat er niemand meer was, die kon worden opgelicht. Hij werd het voorwerp van algemeen wantrouwen, en zijn naam werd genoemd als voorbeeld wanneer men het had over bedriegerijen van slechte lieden.
Zo had deze handel succes en kon vrij lange tijd worden uitgeoefend, zó lang tot alle kooplieden van de markt en alle bewoners van die wijk de een na de ander het slachtoffer waren geworden. En toen zag Aboe Kier, de verver, zijn krediet onherstelbaar teniet gedaan en zijn handel verwoest, omdat er niemand meer was, die kon worden opgelicht. Hij werd het voorwerp van algemeen wantrouwen, en zijn naam werd genoemd als voorbeeld wanneer men het had over bedriegerijen van slechte lieden.
Toen Aboe Kier, de verver, op deze wijze tot de diepste armoede was vervallen, zette hij zich neer voor de winkel van Aboe Sier, de barbier, aan wie hij de slechte stand van zijn zaken vertelde en zei, dat hem niets anders overbleef dan van honger te sterven. Hierdoor kreeg Aboe Sier de barbier, die een man was van onberispelijke levenswandel en, ofschoon arm, gewetensvol en eerlijk, medelijden met iemand die nog armer was dan hij, en hij antwoordde: "De buurman is verantwoordelijk voor zijn buurman! Blijf hier en eet en drink en neem van de goederen, die Allah mij toebedeelt, totdat betere tijden voor je aanbreken!" En vol goedheid nam hij hem in zijn woning op en voorzag hij in al zijn behoeften gedurende geruime tijd.
Maar op een dag klaagde Aboe Sier, de barbier, tegenover Aboe Kier, de verver, over de ongunst der tijden en zei: "Kijk, mijn broeder! Ik ben helemaal geen onhandige barbier en ik ken mijn vak, en mijn hand is licht op het hoofd van de klanten. Maar daar mijn winkel arm is en daar ik zelf arm ben, komt er niemand om zich door mij te laten scheren. Ik ben al blij als 's morgens in de hammam de een of andere sjouwer of stoker zich tot mij wendt om zijn oksels te laten uitscheren of om ontharingscrème op zijn liezen te laten wrijven. En het is met deze paar centen, welke die armen geven aan de armoedzaaier die ik ben, dat ik mijzelf moet voeden, dat ik jou moet voeden, en dat ik moet voorzien in de behoeften van de familie die ik op mijn hals heb! Maar Allah is groot en edelmoedig!"
Aboe Kier, de verver, antwoordde: "Je bent werkelijk erg onnozel, mijn broeder, dat je zo geduldig de armoede en de ongunst der tijden draagt, terwijl er gelegenheid is om rijk te worden en in weelde te leven. Jij, je hebt genoeg van je vak, dat je niets oplevert, en ik, ik kan het mijne niet uitoefenen in dit land, dat wemelt van kwalijk gezinde lieden. Er staat ons dus maar één ding te doen: dit wrede land te verlaten en op reis te gaan, op zoek naar de een of andere stad, waar wij onze kunst met vruchtbaar en troostrijk gevolg kunnen uitoefenen. Daarenboven, je weet hoeveel voordelen het reizen biedt! Reizen, dat betekent zich verheugen, dat betekent frisse lucht scheppen, dat betekent zich ontdoen van de zorgen des levens, dat betekent nieuwe landen zien, dat betekent zich verrijken in kennis en ervaring, en als men een vak kent, even eerbaar en voortreffelijk als het mijne en het jouwe en vooral even algemeen erkend in alle landen en bij de meest uiteenlopende volkeren, betekent reizen bovendien, aan de uitoefening van dat vak grote verdiensten, eerbetoon en voorrechten ontlenen. Daarenboven, je weet toch wat de dichter heeft gezegd over het reizen:
'Verlaat de woningen uws vaderlands, wanneer gij nog naar grote dingen hunkert; en wek de reislust in uw ziel. Want op de drempel van de nieuwe landen wachten u tal van genoegens, rijkdommen, goede manieren, kennis en ook uitgelezen vriendschappen! En zo men tegenwerpt: "Wat moeiten vriend, zult gij moeten verduren, en wat zorgen, wat gevaren, daar ginds in dat verre land!" antwoord dan: "Men kan beter dood dan levend zijn, indien men altijd op dezelfde plaats moet leven, als een knaagdier, van nijdassen en spionnen wreed omringd!'Welnu dan, mijn broeder, wij kunnen niets beters doen dan onze winkels sluiten en samen op reis gaan, op zoek naar een beter lot!"
En hij zette zijn betoog voort op zo welsprekende wijze, dat Aboe Sier, de barbier, overtuigd werd van de noodzakelijkheid van het vertrek en dat hij zich haastte met het treffen van de voorbereidingen.
Deze bestonden hierin, dat hij zijn scheerbekken, zijn messen, zijn scharen, zijn scheerriem en enkele andere kleine gebruiksvoorwerpen inpakte in een oud, opgelapt stuk zeildoek, vervolgens afscheid ging nemen van zijn familie en tenslotte terugkwam in de winkel, om zich weer bij Aboe Kier, die hem daar wachtte, te voegen. En de verver zei hem: "Nu behoeven wij nog slechts het aanvangsgebed Fatiha uit de Koran te bidden, om vast te leggen, dat wij broeders geworden zijn, en met elkaar af te spreken om in het vervolg onze winst in een gemeenschappelijke pot te doen, die we, in alle onpartijdigheid, onder elkaar zullen verdelen bij onze terugkeer in Alexandrië. Zoals wij elkaar eveneens moeten beloven, dat degeen van ons, die werk vindt, verplicht is op te komen voor het onderhoud van de ander, die niet in staat is iets te verdienen!"
Aboe Sier, de barbier, had geen enkel bezwaar, de wettigheid dezer voorwaarden te erkennen; en zij baden beiden het aanvangsgebed Fatiha uit de Koran, ten einde hun wederzijdse afspraken te bezegelen. Daarna sloot de eerzame Aboe Sier zijn winkel en overhandigde de sleutel ervan aan de eigenaar, die hij de volle huursom betaalde; vervolgens gingen zij beiden op weg naar de haven en klommen, zonder enige voorraad, aan boord van een schip, dat juist de zeilen hees.
Het lot was hun gunstig gedurende de reis en kwam hun te hulp door tussenkomst van een hunner. Want onder de passagiers en de bemanning, allen tezamen honderd veertig man, de kapitein niet meegerekend, was geen andere barbier dan Aboe Sier; bijgevolg was hij de enige, die de lieden, welke geschoren wensten te worden, behoorlijk kon scheren. Nauwelijks was dan ook de boot onder zeil gegaan, of de barbier sprak tot zijn metgezel: "Mijn broeder, wij zijn hier in volle zee en het is nodig dat wij iets vinden om te eten en te drinken. Ik zal dus eens rondgaan en mijn diensten aanbieden aan de passagiers en de matrozen, in de hoop, dat iemand tegen me zegt: "Kom eens hier, o barbier, en scheer mij het hoofd." En ik zal hem zijn hoofd scheren tegen betaling van een brood of wat geld of een slok water, in alle geval van iets, waar ik en jij ons voordeel mee kunnen doen!"
Aboe Kier, de verver, antwoordde: "Daar bestaat mijnerzijds geen enkel bezwaar tegen!" En hij strekte zich uit op het dek, legde zijn hoofd zo gemakkelijk mogelijk en sliep zonder meer in, terwijl de barbier zich opmaakte om werk te zoeken.
Te dien einde nam Aboe Sier zijn scheergereedschap en een kom water, wierp een lap over zijn schouder bij wijze van handdoek, want hij was arm, en begon tussen de passagiers rond te lopen. Toen zei een van hen: "Kom mij scheren, o meester!" En de barbier schoor hem het hoofd. En toen hij klaar was en de passagier hem wat kleingeld voorhield, zei hij hem: "O mijn broeder, wat kan ik hier met dit geld doen? Als je mij een scheepsbeschuit wilde geven, dan zou mij dat liever en meer welkom zijn hier op zee; want ik heb een reisgezel en onze levensmiddelenvoorraad is niet veel zaaks!"
Daarop gaf de passagier hem een scheepsbeschuit plus een stuk kaas en vulde zijn kom met water. En Aboe Sier nam het een en het ander, ging er mee naar Aboe Kier en zei hem: "Neem deze scheepsbeschuit en eet ze op met dit stuk kaas, en drink deze kom water!" En Aboe Kier nam dat alles en at en dronk.
Dan nam Aboe Sier, de barbier, weer zijn gereedschap, wierp de lap over zijn schouder, nam de lege kom in de hand en begon weer rond te lopen over het dek tussen de rijen der hurkende of liggende passagiers. En hij schoor de een voor twee scheepsbeschuiten, de ander voor een stuk kaas of een komkommer of een schijf meloen of zelfs voor geld. En hij had zoveel te doen, dat hij aan het einde van de dag had verdiend: dertig scheepsbeschuiten, dertig halve drachmen, een flinke hoeveelheid kaas, olijven, komkommers en meerdere stukken gedroogde Egyptische hom, die welke men vindt in de voortreffelijke vissen van Damiate. Daarenboven had hij in zo hoge mate de sympathie van de reizigers weten te winnen, dat hij hun alles kon vragen en ze hem niets zouden weigeren. Hij werd zelfs zo populair, dat het gerucht omtrent zijn handigheid doordrong tot de kapitein, die zich eveneens door hem wilde laten scheren. En Aboe Sier schoor de kapitein en verzuimde niet zich bij hem te beklagen over de hardheid van het lot en over de armoede die zijn deel was, en over de geringe voorraad levensmiddelen, die hij bezat. En hij zei hem eveneens, dat hij een reisgezel had.
Toen antwoordde de kapitein, die een goedgeefs man was en daarenboven onder de prettige indruk verkeerde van de goede manieren en de handigheid van de barbier: "Wees welkom! Ik wens dat je elke avond met je vriend bij mij komt dineren. En weest beiden over niets meer bezorgd, zolang je reis op deze boot zal duren!"
De barbier ging daarop naar de verver, die, als naar gewoonte, lag te slapen en die, toen hij ontwaakt was en vlak bij zijn hoofd die overvloed zag van scheepsbeschuiten, kaas, meloen, olijven, komkommers en gedroogde hom, verwonderd uitriep: "Hoe kom je aan dat alles?"
Aboe Sier antwoordde: "Van de mildheid van Allah (Hij zij geloofd!)"
Hierop wierp de verver zich op de voorraden met een gebaar alsof hij alles ineens wou verzwelgen; maar de barbier zei hem: "Eet niet van deze dingen, mijn broeder, want zij kunnen ons van dienst zijn in ogenblikken van nood, en luister naar mij. Je moet namelijk weten, dat ik de kapitein heb geschoren; en ik heb me bij hem beklaagd over ons gebrek aan levensmiddelen; en hij heeft me geantwoord: "Wees welkom, en kom iedere avond met je vriend bij mij dineren!" Welnu, vanavond zullen we onze eerste maaltijd bij hem gebruiken!"
Maar Aboe Kier antwoordde: "Er is niet één kapitein, die deugt! Ik voor mij, ik ben zeeziek en ik kan niet opstaan. Laat mij dus mijn honger bevredigen met deze levensmiddelen hier, en ga jij maar alleen bij de kapitein dineren!"
De barbier zei: "Ik heb er geen bezwaar tegen!" En in afwachting van het etensuur zette hij zich neer en bekeek zijn vriend, terwijl deze at.
De verver dan viel op de voorraad aan en nam ontzaglijke happen, zoals de steenhouwer die rotsblokken uit de groeve hakt, en hij verslond die happen met een lawaai alsof er een olifant bezig was, die dagenlang heeft gevast en daarna zijn voer naar binnen werkt met gerommel van buikwinden en boeren. De ene hap duwde de andere hap door het keelgat; en het ene stuk ging al naar binnen, nog vóór het andere was ingeslikt; en de verver verslond als het ware tevoren reeds elk stuk met zijn ogen, en hij blies en baste als een os, die bulkt bij het zien van bonen en hooi. Onder die bedrijven door verscheen een matroos die tegen de barbier zei: "O meester in je vak, de kapitein laat je zeggen "Breng je vriend mee en kom dineren!"
Toen vroeg Aboe Sier aan Aboe Kier: "Besluit je niet om mee te gaan?"
Hij antwoordde: "Ik, ik heb niet de kracht om te lopen!"
En de barbier ging alleen en hij vond de kapitein op de grond zitten voor een groot tafellaken, waarop zich wel twintig spijzen bevonden van verschillende kleuren, of zelfs nog meer; en men wachtte slechts op de komst van de barbier om te beginnen met de maaltijd, waaraan nog enige andere personen waren uitgenodigd. En toen de kapitein zag, dat Aboe Sier alleen kwam, vroeg hij hem: "Waar is je vriend?"
Hij antwoordde: "O mijn meester, die is zeeziek en is totaal van de kook!" De kapitein zei: "Dat is helemaal niet erg. De zeeziekte zal wel overgaan! Kom hier bij mij zitten, en in de naam van Allah!" Daarop nam hij een bord en vulde het met alle kleuren van spijzen, zó overvloedig, dat iedere portie wel tien personen had kunnen verzadigen. En toen de barbier klaar was met eten, reikte de kapitein hem een tweede bord en sprak: "Breng dat bord naar je vriend!" En Aboe Sier haastte zich het volle bord naar Aboe Kier te brengen, die bezig was te malen en te kauwen met zijn kaken als een kameel, terwijl nog steeds enorme stukken in zijn muil verdwenen, het ene na het andere, in snelle opeenvolging.
Aboe Sier zei hem: "Had ik je niet gezegd, je eetlust niet te bevredigen uit onze voorraad? Kijk eens hier! Deze heerlijke dingen stuurt de kapitein je. Wat zeg je van deze verrukkelijke lamsbouten, die komen van de tafel van de kapitein?"
Met een grauw riep Aboe Kier: "Geef hier!" En hij wierp zich op het bord dat de barbier hem voorhield, en begon alles te verslinden met beide handen en met de vraatzucht van een wolf of de woede van een leeuw of de woestheid van een gier die zich op duiven stort of met de razernij van een uitgehongerde die bijna gestorven is van honger en die zich op onstuimige, nietsontziende wijze volpropt. In enkele ogenblikken had hij het bord schoongemaakt en afgelikt. Hij wierp het, helemaal leeg, van zich af.
Toen raapte de barbier het bord op en bracht het naar het scheepspersoneel om vervolgens iets te gaan drinken met de kapitein. Daarna keerde hij terug om de nacht door te brengen bij Aboe Kier, die reeds uit al zijn openingen snurkte en evenveel lawaai maakte als het water dat tegen de boot sloeg.
's Anderendaags en de daarop volgende dagen ging Aboe Sier, de barbier, voort de reizigers en de matrozen te scheren, en hij verdiende op die manier leeftocht en voorraden. 's Avonds dineerde hij met de kapitein en bediende in alle edelmoedigheid zijn vriend, die van zijn kant zich tevreden stelde met slapen en slechts wakker werd om te eten of om zijn behoefte te doen, en zulks gedurende twintig dagen reizen, totdat, op de ochtend van de een en twintigste dag, de boot binnenliep in de haven van een onbekende stad.
Nu gingen Aboe Kier en Aboe Sier aan land en huurden in een herberg een klein vertrek, en de barbier haastte zich er twee wollen dekens en een nieuwe stromat neer te leggen, die hij had gekocht op de markt der mattenmakers. Daarna verzorgde hij de verver, die nog steeds klaagde over zeeziekte, hij liet hem slapende achter in de khan en ging met zijn gereedschappen de stad in, om zijn beroep uit te oefenen op de hoeken van de straten, in de open lucht.
Daar schoor hij sjouwers, ezeldrijvers, straatvegers, reizende sjacheraars en zelfs vrij belangrijke kooplieden, die afkwamen op zijn kundig vakmanschap. En hij kwam 's avonds thuis om zijn makker spijzen voor te zetten. Hij vond hem slapende en slaagde er slechts in hem te wekken door hem de geur te laten opsnuiven van lamsboutjes. En deze gang van zaken duurde veertig volle dagen voort, want Aboe Kier bleef maar klagen over zijn zeeziekte. En iedere dag, eenmaal op het middaguur en eenmaal bij zonsondergang, keerde de barbier terug naar de herberg om de verver te verzorgen en te voeden, en hij bekostigde dat uit de winst welke het lot van de dag en zijn scheermes hem bezorgden; en de verver verorberde broodjes, komkommers, verse uien en geroosterde stukjes kabab, zonder enige vermoeienis voor zijn geliefde maag.
En of de barbier hem nu al de onvergelijkelijke schoonheid van deze onbekende stad beschreef, en of hij hem nu al uitnodigde om mee te gaan wandelen over de marktpleinen of in de tuinen, Aboe Kier antwoordde onveranderlijk: "Ik heb de zeeziekte nog in mijn hoofd!" En na een paar keer te hebben geboerd en na een paar langere en kortere winden te hebben gelaten, verzonk hij weer in diepe slaap.
De voortreffelijke en eerzame barbier Aboe Sier wachtte zich wel, zijn liederlijke makker ook maar het minste verwijt te maken, of hem lastig te vallen met klachten of woordentwist. Maar aan het einde van deze veertig dagen werd de barbier, die stakkerd, ziek en daar hij niet meer kon uitgaan om zijn werk te doen, verzocht hij de portier van de khan om zijn makker Aboe Kier te verzorgen en alles voor hem te kopen waaraan hij behoefte kon hebben.
Maar enige dagen later verergerde de toestand van de barbier in zo ernstige mate, dat de arme man het gebruik van zijn zintuigen verloor en roerloos terneer lag, alsof hij gestorven was. En nu hij niet meer in staat was de verver te voeden en het noodzakelijke voor hem te kopen, begon deze het wrede knagen van de honger te voelen en was hij wel genoodzaakt om op te staan en links en rechts te zoeken naar iets, dat hij zou kunnen verorberen. Maar hij had reeds alles opgegeten wat er in de kamer aanwezig was en hij vond helemaal niets meer te eten.
Toen zocht hij in de kleren van zijn makker, die daar roerloos op de vloer lag en hij vond een beurs, die de verdiensten bevatte, door de arme man beetje voor beetje opgespaard gedurende de overtocht en de veertig dagen dat hij in de stad had gewerkt. De verver stak deze beurs in zijn gordel, en zonder zich verder ook maar in het minst om zijn zieke makker te bekommeren, ging hij heen en deed de deur van het logement achter zich op slot. En daar de portier van de khan op dat ogenblik afwezig was, zag niemand hem vertrekken, en niemand vroeg hem waar hij naar toe ging. Het eerste wat Aboe Kier deed, was een banketwinkel binnen lopen, waar hij een hele schaal kenafa bestelde en daarna nog een schaal droog gebak; daarop dronk hij een glas muskus sorbet en nog een van amber en van bosbessen. Daarna begaf hij zich naar de markt der kooplieden en hij kocht voor zichzelf mooie kleren en andere fraaie dingen. Weelderig uitgedost wandelde hij door de straten en hij genoot met volle teugen van al de nieuwe dingen die hij bij iedere schrede ontdekte in deze stad, welke, naar hij meende, haars gelijke niet had in de gehele wereld. Maar onder andere dingen was er één merkwaardig feit, dat hem bijzonder trof. Het viel hem namelijk op, dat alle inwoners, zonder uitzondering, gelijkelijk gekleed waren in stoffen van dezelfde kleur: men zag slechts blauw en wit, en niets anders. Zelfs in de winkels der kooplieden waren alleen witte en blauwe stoffen, en van geen andere kleur. Bij de kooplieden in parfums, niets dan wit en blauw; en zelfs het ogenzwartsel was kennelijk blauw. Bij de kooplieden van sorbets waren slechts witte sorbets in de karaffen, en geen rode of roze of violette.
Deze ontdekking verbaasde hem bovenmate. Doch het was bij de deur van een verver, dat zijn verbazing haar hoogtepunt bereikte: in de kuipen van de verver zag hij waarachtig alleen maar verf van indigoblauw en niets anders.
Toen kon Aboe Kier zijn nieuwsgierigheid en zijn verbazing niet meer bedwingen, hij trad de winkel binnen, trok uit zijn zak een witte zakdoek, die hij de verver voorhield, en zei hem: "Voor hoeveel, o meester van het vak, kunt ge mij deze zakdoek verven? En welke kleur kunt ge hem geven?"
De meester-verver antwoordde: "Om die zakdoek te verven, vraag ik je niet meer dan twintig drachmen. Wat de kleur betreft, die wordt natuurlijk indigoblauw!"
Aboe Kier, verstomd over die buitensporige prijs, riep uit: "Wat? Je vraagt mij twintig drachmen om die zakdoek te verven, en dan nog maar in blauw? Maar in mijn land kost dat maar een halve drachme!" De meester-verver antwoordde: "In dat geval raad ik je aan, naar je land terug te gaan en hem daar te laten verven, mijn brave man! Wij kunnen het hier slechts doen voor twintig drachmen en voor geen cent minder!"
Aboe Kier hervatte: "Nou goed! Maar ik wil hem niet blauw laten verven. Ik wil hem rood hebben!"
De ander vroeg: "Wat voor taal spreek je? Wat versta je onder rood? Is er soms rode verf?"
Verbaasd zei Aboe Kier: "Verf hem dan maar groen!"
De verver vroeg: "Wat is groen?"
Hij zei: "Dan geel!"
De verver antwoordde: "Ik ken die kleur niet!"
En Aboe Kier ging voort de kleuren van de verschillende verfstoffen op te noemen, zonder dat de meester-verver begreep, waar het om ging. En toen Aboe Kier hem vroeg of de andere ververs even onwetend waren als hij, antwoordde hij hem: "Wij zijn in deze stad met veertig ververs, die een gesloten gilde vormen, waarin geen andere inwoner wordt opgenomen. Onze kunst wordt overgedragen van vader op zoon, en dat pas wanneer een van ons sterft. Wat het gebruik betreft van een andere kleur dan blauw, daar hebben wij nooit iets van gehoord!"
Bij die woorden van de verver, zei Aboe Kier: "Weet, o meester van het vak, dat ook ik verver ben en dat ik de kunst versta om stoffen te verven, niet enkel in blauw, maar in een oneindige verscheidenheid van kleuren, waarvan je geen denkbeeld hebt. Neem mij dus in dienst, tegen loon, dan zal ik je mijn kunst leren in al haar onderdelen, en dan zal je je kunnen beroemen op je kennis tegenover heel het gilde van ververs!"
De ander antwoordde: "Wij kunnen nooit een vreemdeling toelaten in ons gilde en in ons vak!"
Aboe Kier vroeg: "En als ik nou voor eigen rekening een ververswinkel open?"
De ander antwoordde: "Ook dat zou je niet kunnen!"
Toen drong Aboe Kier niet verder aan, hij verliet de winkel en ging naar een tweede verver, dan naar een derde en een vierde, en naar de andere ververs van de stad. En allen ontvingen hem op dezelfde wijze en gaven hem dezelfde antwoorden, en ze aanvaardden hem noch als meester noch als leerling.
Nu ging hij naar de voorzitter van het gilde en diende bij hem een klacht in, maar deze antwoordde: "Ik kan er niets aan doen. Onze gewoonte en onze tradities staan niet toe, dat wij een vreemdeling onder ons opnemen." Bij deze behandeling en algemene weigering van al de ververs, voelde Aboe Kier zijn lever van woede zwellen, en hij ging naar het paleis en verscheen voor de koning van de stad en zei hem: "O koning van deze tijd, ik ben vreemdeling en verver van beroep, en ik kan de stoffen verven in veertig verschillende kleuren. Doch niettemin is mij dit en dat overkomen bij mijn bezoek aan de ververs van deze stad, die slechts kunnen verven in blauw. Ik kan aan een stof de meest bekoorlijke kleuren en kleurnuances geven: bijvoorbeeld rood met zijn verschillende schakeringen, zoals roze en bosbessenrood; groen met zijn verschillende schakeringen zoals grasgroen, amandelgroen, olijfgroen en papegaaivleugel-groen; zwart met zijn verschillende schakeringen zoals kool-zwart, teer-zwart, blauw-zwart; geel met zijn verschillende schakeringen zoals sukadegeel, oranjegeel, limoengeel en goudgeel, en nog heel wat meer uitzonderlijke kleuren! En niettegenstaande dit alles hebben de ververs geweigerd mij onder hen op te nemen, niet enkel in hoedanigheid van meester maar ook in die van bezoldigd leerling!"
Bij het horen van die woorden van Aboe Kier en van de ontzagwekkende opsomming van kleuren, waarvan hij nooit had gehoord en waarvan hij het bestaan niet vermoedde, was de koning vol verbazing en opgetogenheid, en hij riep uit: "Ya Allah! Wat is dat bewonderenswaardig!"
Vervolgens zei hij tot Aboe Kier: "Indien je de waarheid spreekt, o verver, en indien je werkelijk in staat bent door je kunst de ogen te verblijden met zoveel wonderlijke kleuren, laat dan al je zorgen maar varen en breng je gemoed tot rust. Ik ga zelf onmiddellijk een ververij voor je openen en ik zal je een flink kapitaal geven in geld. En je hebt niets te vrezen van die mensen van het gilde; want indien er één het bij geval in zijn hoofd zou halen om je lastig te vallen, dan zal ik hem laten ophangen aan de deur van zijn winkel!"
Onmiddellijk riep hij de architecten van het paleis en zei hun: "Vergezelt deze bewonderenswaardige meester, gaat met hem de ganse stad door, en wanneer hij een plaats gevonden heeft naar zijn wens, of het een winkel is of een herberg of een woonhuis of een tuin, jaagt dan de eigenaar er onmiddellijk uit en bouwt op die plaats met gezwinde spoed een ververij met veertig grote kuipen en veertig kleinere. En handelt in alles volgens de aanwijzingen van deze grote meester-verver; volgt nauwgezet zijn bevelen en weest er op bedacht hem in alles, wat dan ook, te gehoorzamen!"
Vervolgens gaf de koning Aboe Kier een fraai eregewaad ten geschenke en een beurs met duizend dinariën, en sprak tot hem: "Geef dit geld uit voor je plezier, in afwachting dat de nieuwe ververij klaar is!" En hij gaf hem nog bovendien twee jongelingen ten geschenke om hem te bedienen, en een prachtig paard, opgetuigd met een blauw-fluwelen zadel en een zijden paardendek van dezelfde kleur. Ten slotte stelde hij een groot huis te zijner beschikking om in te wonen, en voorzag het van een groot aantal slaven.
Aboe Kier, thans in brokaat gekleed en gezeten op zijn schoon paard, zag er schitterend en vorstelijk uit, gelijk een emir, zoon van een emir. En hij verzuimde niet 's anderendaags, weer op zijn paard gezeten en voorafgegaan door twee architecten en de twee jongelingen, die de doorgang vrij hielden van mensen, de straten en de markten te doorkruisen op zoek naar een plaats waar zijn ververij kon worden gebouwd.
Tenslotte viel zijn keuze op een ontzaglijk winkelgebouw met koepeldak, midden op de markt gelegen en hij zei: "Deze plaats is uitstekend!"
Onmiddellijk verjoegen de architecten en de slaven de eigenaar, en begonnen onverwijld enerzijds het gebouw af te breken, anderzijds het nieuwe op te bouwen; en zij legden zoveel ijver aan de dag bij het vervullen van hun taak onder de bevelen van Aboe Kier te paard, die hun zei: "Doe hier dit en dat, hier en daar, zus en zo!" dat zij in minder dan geen tijd klaar waren met de bouw van een ververij, die haars gelijke niet had op de hele wereld.
Toen liet de koning hem roepen en zei: "Nu gaat het er slechts om, de ververij in bedrijf te stellen; maar zonder geld kan niemand zaken doen. Ziehier dus, om te beginnen, vijf duizend gouden dinariën als eerste storting. En nu ben ik erg benieuwd het resultaat te zien van je ververskunst!" Aboe Kier nam de vijf duizend dinariën en borg ze zorgvuldig op in zijn huis. En voor enkele drachmen, want de noodzakelijke grondstoffen waren goedkoop en bleven onverkocht, haalde hij bij een drogist alle kleuren die daar stonden opgeslagen in nog onaangebroken zakken, en hij liet ze overbrengen naar de ververij, waar hij ze vakkundig toebereidde en aanlengde in de grote en de kleine kuipen.
Onderwijl zond de koning hem vijf honderd stuks witte zijden, wollen en linnen stoffen, om ze volgens Aboe Kier's kunst te laten verven. En deze verfde ze op verschillende manieren, door ze eensdeels effen, anderdeels samengestelde kleuren te geven, dusdanig, dat er niet één stof was die geleek op een andere. Vervolgens hing hij de stoffen, om ze te drogen, aan koorden die vanuit zijn winkel gespannen werden van het ene naar het andere einde van de straat; en onder het drogen werden de stoffen nog levendiger en wonderlijker van kleur, en zij leverden in de zonneschijn een schitterend schouwspel op.
Toen de bewoners van de stad deze voor hen zo nieuwe pracht zagen, waren ze in hoge mate verwonderd; de kooplieden sloten hun winkels en kwamen aanlopen om beter te zien, de vrouwen en de kinderen uitten kreten van bewondering, en de een na de ander vroeg aan Aboe Kier: "O meester-verver, wat is de naam van die kleur daar?"
Hij antwoordde hun: "Dit is granaatrood! Dit is olijfgroen! Dit is sukadegeel!" En hij noemde hun alle kleuren, te midden van uitroepen en van armen die werden opgeheven om van een grenzeloze bewondering te getuigen.
Maar plotseling verscheen de koning, die men had gewaarschuwd dat de stoffen gereed waren, te paard midden op de markt, voorafgegaan door zijn koeriers die de menigte uiteenjoegen, en gevolgd door zijn ere-escorte. En bij het zien van de stoffen die schitterden van zoveel kleuren onder de zachte wind die ze deed golven in het laaiende licht, was hij verrukt tot aan de grens der verrukking, en hij bleef lange tijd onbewegelijk en ademloos, en men zag al het wit van zijn wijdopengesperde ogen. En zelfs de paarden, verre van verschrikt te zijn door dit ongewone schouwspel, toonden zich gevoelig voor die schone kleuren; en zoals paarden ronddraaien op de klank van snarenspel en klarinetten, begonnen zij terzijde te dansen, dronken van al die glorie die daar schitterde in de zon en wapperde in de wind.
Wat de koning betreft, deze wist niet hoe hij de verver zou eren. Hij liet zijn grootvizier van diens paard afstijgen, en in zijn plaats liet hij Aboe Kier daarop plaats nemen aan zijn rechterzijde. En na bevel te hebben gegeven, de stoffen bijeen te garen, reed hij terug naar het paleis, waar hij Aboe Kier overstelpte met goud, geschenken en voorrechten. Hij liet vervolgens uit de gekleurde stoffen kleren maken voor zichzelf, voor zijn vrouwen en voor de groten van het paleis, en zond duizend andere stoffen naar Aboe Kier om ze even wonderlijk door hem te laten verven.
Zo hadden, na verloop van zekere tijd, eerst al de emirs, dan al de ambtenaren gekleurde gewaden. En de bestellingen stroomden bij Aboe Kier, die officieel tot verver des konings was benoemd, in zo grote getale binnen, dat hij weldra de rijkste man van de stad was. De andere ververs, de voorzitter van het gilde aan het hoofd, kwamen hem hun verontschuldigingen aanbieden voor hun vroeger gedrag, en vroegen hem, hen in zijn bedrijf te gebruiken als leerlingen zonder loon. Maar hij weigerde hun verontschuldigingen te aanvaarden en joeg hen onder beschimpingen weg. En men zag in de straten en op de marktpleinen niet anders meer dan lieden, gekleed in veelkleurige en opzienbarende gewaden, geverfd door Aboe Kier, de verver des konings.
Aldus waren diens lotgevallen!
Maar met Aboe Sier, de barbier, geschiedde het volgende:
Eenmaal beroofd en in de steek gelaten door de verver, die vertrokken was na hem in het logement te hebben opgesloten, bleef hij drie dagen lang halfdood op de grond liggen. Aan het einde van die drie dagen begon de portier van de herberg zich eindelijk te verwonderen over de omstandigheid, dat hij geen der beide vreemdelingen zag uitgaan; en hij zei bij zichzelf: "Misschien zijn ze vertrokken zonder mij de kamerhuur te hebben betaald. Misschien ook zijn ze dood! Of misschien is er nog wat anders, ik weet het niet."
En hij ging naar de deur van hun kamer, en vond die met de houten sleutel van buiten gesloten; en van binnen hoorde hij een zwak gesteun. Toen opende hij de deur, trad binnen en zag, uitgestrekt op de mat, de barbier, geel en onherkenbaar. Hij vroeg hem: "Wat heb je, mijn broeder, dat ik je zo hoor zuchten? En waar is je vriend?"
De arme barbier antwoordde met een zeer zwakke stem: "Allah alleen weet het! Het is vandaag voor het eerst dat ik in staat ben mijn ogen open te doen. Ik weet niet, hoe lang ik hier al lig. Maar ik heb erge dorst en ik smeek je, o mijn broeder, de beurs te pakken, die aan mijn gordel hangt, en iets voor me te kopen, dat ik kan nuttigen."
De portier betastte de gordel van alle kanten; maar hij vond geen geld en begreep dat de andere vreemdeling de beurs had gestolen. Hij zei dus tegen de barbier: "Maak je nergens zorgen over, arme man. Allah zal een ieder loon naar werken geven! Ik zal me over je ontfermen en je naar mijn beste vermogen verzorgen."
Hij haastte zich daarop, om soep voor hem klaar te maken en bracht hem daarvan een kom vol. En hij hielp hem bij het drinken, bedekte hem met een wollen deken en liet hem transpireren. Zo handelde hij gedurende twee maanden, terwijl hij alle onkosten van de barbier voor zijn rekening nam, en hij verzorgde hem zo goed, dat deze na verloop van die tijd door zijn tussenkomst en door de genade van Allah genezen was. En toen kon Aboe Sier opstaan en hij zei tegen de goede portier: "Zo ooit de Allerhoogste mij daartoe in staat stelt, zal ik je naar behoren schadeloos stellen voor al wat je voor mij hebt uitgegeven, en ik zal je zorgzaamheid en goedheid weten te belonen. Maar Allah alleen is in staat je naar je werkelijke verdiensten te belonen, o uitverkoren zoon!"
De oude portier van de khan antwoordde hem: "Lof aan Allah voor je genezing, mijn broeder! Ik heb dit alles voor jou slechts gedaan uit louter verlangen naar het aanschijn van Allah, de Edelmoedige!" Daarna wilde de barbier hem de hand kussen, maar hij weigerde zulks onder protest; en zij gingen van elkaar, terwijl zij alle zegeningen van Allah over elkaar afriepen.
De barbier verliet dus de herberg, met zijn gebruikelijke gereedschappen in de hand, en begon te wandelen over de marktpleinen. En zijn lot geleidde hem die dag juist voor de ververij van Aboe Kier, waar hij een enorme menigte zag, die de gekleurde stoffen welke aan koorden voor de winkel hingen, bekeek en opgetogen was en luide uitroepen slaakte. En hij vroeg aan een van de omstanders: "Wien behoort deze ververij? En waarom is hier zo'n grote oploop?"
De man, die hij dit vroeg, antwoordde: "Het is de winkel van de heer Aboe Kier, de verver des sultans. Hij is het, die aan de hand van een buitengewone werkwijze stoffen verft in de bewonderenswaardige kleuren, die je hier ziet. Hij is een zeer groot geleerde in de kunst van het verven!"
Toen Aboe Sier deze woorden hoorde, verheugde hij zich in het diepst van zijn ziel voor zijn oude vriend, en hij dacht: "Lof aan Allah, die hem de poorten van de rijkdom heeft geopend! Je hebt groot ongelijk gehad, Aboe Sier, om kwaad te denken van je oude vriend. Indien hij je in de steek gelaten en vergeten heeft, dan komt dat omdat hij zeer in beslag genomen is door zijn werk. En als hij je beurs heeft weggenomen, dan komt dat, wijl hij niets had om verfstoffen te kopen. Maar je zult nu eens zien, wanneer hij je zal hebben herkend, hoe hartelijk hij je zal ontvangen bij de herinnering aan de diensten die je hem vroeger hebt bewezen, en aan het goeds dat je voor hem hebt gedaan, toen hij hulpbehoevend was. Wat zal hij blij zijn je weer te zien!"
Vervolgens slaagde de barbier er in, zich door de menigte heen te worstelen en hij bereikte de ingang van de ververij. Daar keek hij naar binnen. En hij zag Aboe Kier achteloos uitgestrekt op een hoge divan, geruggensteund tegen een berg van kussens, en zijn rechterarm lag op een kussen en zijn linkerarm lag op een kussen, en hij was gekleed in een gewaad, gelijk aan de gewaden der koningen. Vóór hem stonden vier jonge zwarte slavinnen en vier blanke slavinnen, gestoken in weelderige gewaden; en zoals hij daar lag, leek hij even statig als een vizier en even waardig als een sultan. En hij zag de knechts, ten getale van tien, die aan het werk waren en de bevelen uitvoerden, welke hij hun gaf met een enkel gebaar. Thans deed Aboe Sier nog een stap naar voren, hield stil vlak voor Aboe Kier en dacht: "Ik zal wachten tot hij zijn ogen op mij richt en hem dan groeten. Misschien zelfs zal hij mij het eerst groeten en zich om mijn hals werpen, om mij te kussen en om mij zijn rouwbeklag te betonen en mij te troosten."
Welnu, nauwelijks hadden hun blikken elkander ontmoet en hadden zij elkaar aangekeken, of de verver sprong op en riep uit: "Ha, booswicht, dief, hoe vaak heb ik je nu al verboden je voor mijn winkel op te houden! Wil je soms mijn ondergang en mijn schande? Hola, jullie daar! Grijpt hem! Houdt hem vast."
En de blanke en zwarte slavinnen stortten zich op de arme barbier, wierpen hem omver en trapten hem; en de verver zelf stond op, nam een grote stok en zei: "Leg hem op zijn buik!" En hij diende hem op zijn rug honderd stokslagen toe. Vervolgens zei hij: "Draait hem op zijn rug!" En hij diende hem nogmaals honderd stokslagen toe, op zijn buik. Waarna hij hem toeriep: "O ellendige schooier, o schurk! Als ik je nog ooit voor mijn winkel zie, stuur ik je naar de koning, die je zal villen en spietsen voor de poort van het paleis! Scheer je weg! Dat Allah je vervloeke, o duivelskop!"
Toen sloop de arme barbier zeer vernederd en bedroefd door deze behandeling vandaar weg; en met een gebroken hart en een somber gemoed ging hij weer terug naar de herberg. Hij weende in stilte, en werd achtervolgd door het gejoel van de opgehitste menigte en door de vervloekingen van de bewonderaars van Aboe Kier, de verver.
In zijn logement aangekomen, strekte hij zich in zijn volle lengte op de mat uit en begon na te denken over hetgeen hij van de zijde van Aboe Kier had ondervonden; en hij bracht de hele nacht door, zonder een oog te kunnen sluiten, zo ongelukkig en bedroefd voelde hij zich. Maar 's morgens, toen de sporen der slagen waren geslonken, voelde hij zich weer in staat om op te staan, en hij ging op stap met de bedoeling een bad te nemen in de hammam, om weer helemaal fris te worden en zijn lichaam te wassen, want hij had zich niet gewassen sinds de dag dat hij ziek was geworden.
Hij vroeg dus aan een voorbijganger: "Mijn broeder, waar is de weg naar de hammam?"
De man antwoordde: "De hammam? Wat is de hammam?"
Aboe Sier zei: "Maar dat is immers de plaats waar men heen gaat om zich te wassen en het vuil en de haartjes, die men op zijn lichaam heeft, te laten verwijderen! Het is het heerlijkste oord, dat er ter wereld bestaat."
De man antwoordde: "Dan moet je maar een duik nemen in de zee! Daar wast men zich."
Aboe Sier zei: "Maar ik wil een bad in de hammam!"
De ander antwoordde: "Dat kennen wij hier niet, ik weet niet wat je bedoelt met hammam. Als wij een bad willen nemen, gaan we naar de zee; en zelfs de koning, als die zich wil wassen, doet evenals wij: hij neemt een bad in de zee!"
Toen Aboe Sier op deze wijze vernomen had, dat een hammam iets onbekends was voor de bewoners van deze stad, en toen hij tot de overtuiging was gekomen, dat zij het gebruik niet kenden van warme baden en van massage, van de verwijdering van lichaamsvuil en haren, ging hij naar het paleis van de koning en vroeg om een audiëntie, die hem werd toegestaan.
Hij trad dus binnen bij de koning, en na de grond voor de koning te hebben gekust en de zegeningen over de vorst te hebben afgesmeekt, zei hij hem: "O koning van deze tijd, ik ben vreemdeling en barbier van beroep. Ik ken ook nog andere beroepen, vooral dat van stoker in de hammam en van masseur, ofschoon in mijn land elk dier beroepen wordt uitgeoefend door verschillende personen, die niet anders doen dan dat, hun leven lang. Nu wilde ik vandaag naar de hammam gaan in uw stad; maar niemand kon mij de weg daarheen wijzen en niemand begreep wat het woord hammam betekende. Het is toch wel verwonderlijk dat een stad zo schoon als de uwe verstoken is van hammams, terwijl er op de wereld niets bestaat, dat op zo afdoende wijze de genoegens en de schoonheid van een stad kan verhogen. Werkelijk, o koning van deze tijd, de hammam is een paradijs op aarde!"
Bij die woorden was de koning uiterst verbaasd en vroeg: "Kan je me dan uitleggen wat het is, die hammam waar je het over hebt? Want ook ik heb er nooit van gehoord."
Toen zei Aboe Sier: "Weet dan, o koning, dat de hammam een gebouw is, dat zo-en-zo is gebouwd, en dat men er die-en-die geneugten kan ondervinden, want men kan er dat-en-dat doen." En hij vertelde tot in bijzonderheden de hoedanigheden, de voordelen en de geneugten van een hammam. En hij eindigde met deze woorden: "Maar eerder zou mijn tong haren krijgen, dan dat zij er in zou slagen u een volledig beeld te geven van een hammam en haar vreugden. Men moet het hebben meegemaakt om het te begrijpen. En uw stad zal pas een volmaakte stad zijn, op de dag dat zij zal beschikken over een hammam."
Bij het horen van die woorden van Aboe Sier werd de koning vervuld van blijdschap en vreugde, en riep uit: "Wees welkom in mijn stad, o zoon van hoogstaande lieden." En hij kleedde hem eigenhandig in een eregewaad, dat zijns gelijke niet had, en zei hem: "Al wat je wenst, zal je worden toegestaan, en meer dan dat! Maar haast je de hammam te bouwen, want groot is mijn ongeduld om haar te zien en haar genietingen te smaken!" En hij gaf hem een prachtig paard ten geschenke, twee negers, twee jongelingen, vier jonge vrouwen en een prachtig huis. Hij behandelde hem zelfs nog edelmoediger dan hij het de verver had gedaan, en hij stelde zijn beste architecten tot zijn beschikking en zei hun: "Ik wens dat jullie de hammam bouwen op de plaats die hij zelf zal uitkiezen!"
Aboe Sier nam de architecten met zich mee, en liep met hen de hele stad door, en vond ten slotte een plaats die hij geschikt achtte. Hij gaf bevel de hammam daar te bouwen, en de architecten bouwden naar zijn aanwijzingen een hamman, die haars gelijke niet had in de wereld, en zij versierden haar met ineengeslingerde tekeningen en met marmer in verschillende kleuren en met buitengewone versierselen, die een genot waren voor het gemoed. En dat alles geschiedde volgens de aanwijzingen van Aboe Sier.
Toen de bouw zowat gereed was, liet Aboe Sier het grote bassin vervaardigen uit doorschijnend albast en de twee andere bassins uit kostbaar marmer. Vervolgens ging hij de koning opzoeken om hem te zeggen: "De hammam is klaar; maar de onderdelen en bijzaken ontbreken nog." En de koning gaf hem tien duizend dinariën, welke hij zich haastte te besteden voor de aankoop van de verschillende onderdelen en bijzaken, zoals linnen en zijden handdoeken, kostbare parfums, wierook, en de rest. En hij legde elk ding op zijn plaats, spaarde geen moeite of kosten, opdat alles in overvloed aanwezig zou zijn.
Vervolgens vroeg hij de koning tien stevige knechten om hem te helpen bij zijn werk; en de koning gaf hem onmiddellijk twintig knapen, welgevormd en schoon als manen, welke Aboe Sier in allerijl inwijdde in de kunst van het masseren en het wassen, door hen zelf te masseren en te wassen, en door hen de verschillende ervaringen te doen toepassen op hemzelf. Toen ze volkomen bedreven waren geworden in de kunst, stelde hij eindelijk de dag vast, waarop de hammam zou worden geopend en deed de koning daarvan mededeling.
Die dag liet Aboe Sier de hammam verwarmen, alsmede het water in de bassins; hij liet de wierook en de parfums branden in de reukvaten, en hij liet het water uit de fonteinen lopen met een geluid, zo bewonderenswaardig van klank, dat alle muziek daarbij vergeleken lawaai werd. Wat de fontein in het middelste bassin betreft, deze was een onvergelijkelijk wonder, dat, zonder enige twijfel, de gemoederen in verrukking zou brengen. En daarbinnen heersten over alles een netheid en een frisheid, die de zuiverheid van leliën en jasmijn in de schaduw stelden.
Toen de koning dan ook, vergezeld van zijn viziers en zijn emirs, door de hoofdingang de hammam had betreden, werd hij aangenaam getroffen in zijn ogen en zijn neus en zijn oren, door de bekoorlijke en sierlijke inrichting van het gebouw, door de parfums en door de muziek van het water in de bekkens der fonteinen. En hij vroeg, vol verbazing: "Wat is dat?" Aboe Sier antwoordde: "Dit is de hammam! Maar het is nog pas de ingang."
Daarop bracht hij de koning in de eerste zaal en liet hem de verhoging bestijgen, waar hij hem ontkleedde en met handdoeken omwikkelde van het hoofd tot de voeten. En hij deed hem hoge houten muilen aan de voeten en voerde hem in de tweede zaal, waar hij hem overvloedig liet zweten. Dan, bijgestaan door de jongelingen, wreef hij hem de ledematen met paardenharen handschoenen en verwijderde zo, in de vorm van lange vezels gelijkende op wormen, al de vuiligheid die zich in de poriën van de huid had opgezameld; en hij wees ze de koning, die daarover grotelijks verwonderd was. Vervolgens waste hij hem met veel water en veel zeep, en liet hem daarna neerliggen in de marmeren badkuip, gevuld met rozenwater, waar hij hem enige tijd in liet om hem er daarna uit te halen en het hoofd te wassen met rozenwater en kostbare parfums. Vervolgens verfde hij hem met henna de nagels van handen en voeten die daardoor een goudgele kleur kregen. En gedurende deze toebereidselen brandden rondom hen aloë en geurige nadd, die hen van de zoetste geuren vervulden.
Toen dat klaar was, voelde de koning zich zo licht worden als een vogeltje, en hij ademde met al de waaiers van zijn hart. Zijn lichaam was zo glad en zo gespannen geworden, dat het een welluidende klank gaf als hij het aanraakte met de hand. Maar hoe groot was niet zijn verrukking, toen de jongelingen zijn leden begonnen te masseren, zó zacht en zó gelijkmatig, dat hij het gevoel had een luit of een gitaar te zijn geworden. Hij voelde hoe een weergaloze kracht hem bezielde, zo hevig, dat hij op het punt stond te briesen als een leeuw. En hij riep uit: "Bij Allah! Van mijn leven heb ik me niet zo krachtig gevoeld. Is dat nou de hammam, o meester-barbier?"
Aboe Sier antwoordde: "Dat is zij nou, o koning van deze tijd!"
Hij zei: "Bij mijn hoofd! Mijn stad is eerst een stad geworden, sinds de bouw van deze hammam!"
En toen hij, na te zijn afgedroogd met in muskus gedrenkte handdoeken, de verhoging had bestegen om nog sorbets te drinken, die waren klaargemaakt met stukjes ijs, vroeg hij aan Aboe Sier: "En hoeveel denk je dat zo'n bad waard is, en welke prijs denk je te laten betalen?"
Hij antwoordde: "De prijs, die de koning zal vaststellen!"
De koning zei: "Ik, ik stel zo'n bad op duizend dinariën, minstens!" En hij liet aan Aboe Sier duizend dinariën uitbetalen en zei hem: "Voortaan laat je iedere klant, die een bad komt nemen in je hammam, duizend dinariën betalen!"
Maar Aboe Sier antwoordde: "Vergeef me, o koning van deze tijd! Alle mensen zijn niet gelijk. Sommigen zijn rijk en anderen zijn arm. Indien ik er dus toe zou besluiten aan iedere klant duizend dinariën te vragen, dan zou de hammam niets meer te doen krijgen en ik zou moeten sluiten, want de arme is niet in staat duizend dinariën voor een bad te betalen."
De koning vroeg: "Hoe denk je dan te doen?"
Hij antwoordde: "Wat de prijs betreft, ik zal die overlaten aan de edelmoedigheid van de klant. Dan kan een ieder betalen volgens zijn middelen en de edelmoedigheid van zijn hart. En de arme zal slechts behoeven te geven wat hij kan missen. Wat die prijs van duizend dinariën betreft, dat is een koningsgift!"
Toen de emirs en viziers deze woorden hoorden, vielen zij Aboe Sier ten zeerste bij en zij voegden er aan toe: "Hij spreekt de waarheid, o koning van deze tijd, en wat hij zegt is rechtvaardig. Want gij, o onze welbeminde, gij meent dat alle mensen kunnen doen zoals gij!"
De koning zei: "Het is mogelijk. Maar in elk geval is deze man een vreemdeling, en wel een zeer arme vreemdeling, en het is onze plicht hem met mildheid en edelmoedigheid te behandelen, temeer daar hij onze stad deze hammam heeft geschonken, die fraaier is dan al wat wij van ons leven hebben gezien, en waaraan wij te danken hebben dat onze stad een onvergelijkelijk aanzien en nieuwe luister heeft verworven. Maar wanneer jullie me zegt, geen duizend dinariën per bad te kunnen betalen, vind ik goed, dat jullie hem ditmaal ieder slechts honderd dinariën betaalt en hem daarenboven nog geeft een jonge slaaf, een neger en een jong meisje! En in de toekomst betalen jullie hem, volgens zijn eigen wens, ieder zoveel als je middelen en de edelmoedigheid van je hart je toestaan!"
Zij antwoordden: "Zeker, dat willen wij wel!"
En nadat zij die dag in de hammam hun bad genomen hadden, betaalden zij ieder aan Aboe Sier honderd dinariën gouds, een jonge blanke slaaf, een neger en een jong meisje.
Welnu, aangezien het aantal emirs en notabelen, die na de koning een bad hadden genomen, vier honderd bedroeg, ontving Aboe Sier veertig duizend dinariën, veertig jonge blanke slaven, veertig negers en veertig jonge meisjes. En namens de koning nog tien duizend dinariën, tien jonge blanke slaven, tien jonge negers en tien jonge meisjes, die mooi waren als manen.
Toen Aboe Sier al dat goud en die geschenken ontving, trad hij naar voren en, na de aarde voor het aanschijn des konings te hebben gekust, zei hij: "O fortuinlijke vorst, o aangezicht dat zoveel goeds voorspelt, o vorst met zuivere en rechtvaardige denkbeelden, waar is het oord, dat mij zal kunnen herbergen met dit ganse leger van jonge blanke slaven, van negers en van jonge meisjes?"
De koning antwoordde: "Ik, ik heb je dat alles laten geven om je zeer rijk te maken; want ik heb gedacht, dat je er misschien over zult denken eens terug te keren naar je vaderland en je geliefd gezin, in de wens het terug te zien; en dan zou je van hier weg kunnen gaan met voldoende rijkdommen om in je vaderland met de jouwen zonder zorgen te kunnen leven!"
Hij antwoordde: "O koning van deze tijd, dat Allah u behoede! Maar zoveel slaven te hebben, dat is goed voor koningen, doch niet voor mij, die dat alles niet nodig heb om brood en kaas te eten met mijn gezin. Hoe moet ik het aanleggen om dat leger van jonge blanken, van jonge negers en van jonge meisjes te voeden en te kleden? Bij Allah, het zal niet lang duren of zij zullen met hun jonge tanden al mijn winst hebben opgegeten, en na mijn winst mijzelf!"
De koning begon te lachen en zei: "Bij mijn leven, je hebt gelijk. Zij zijn een machtig leger geworden, en jij alleen zult niet in staat zijn ze, hoe en waar dan ook, in het leven te houden. Wil je ze mij dan, om je er van te ontdoen, verkopen, ieder voor honderd dinariën?"
Aboe Sier antwoordde: "Ik verkoop ze u voor die prijs!"
De koning liet terstond zijn betaalmeester roepen, die Aboe Sier de volle prijs uitbetaalde voor de honderd vijftig slaven; en de koning, op zijn beurt, zond al die slaven terug, ieder naar zijn vroegere meester, bij wijze van geschenk. En Aboe Sier dankte de koning voor zijn goedheden en zei hem: Dat Allah uw gemoed verkwikke, gelijk gij mijn gemoed hebt verkwikt door me te redden uit de verschrikkelijke muilen van die jonge veelvraten, die Allah alleen zou kunnen verzadigen."
En de koning begon nogmaals te lachen over die woorden, en hij betoonde zich opnieuw zeer edelmoedig tegenover Aboe Sier. Dan, gevolgd door de groten van zijn rijk, verliet hij de hammam en keerde terug naar zijn paleis.
Wat Aboe Sier betreft, hij bracht die nacht in zijn huis door met het goud in zakken te doen, en iedere zak verzegelde hij zorgvuldig. Voor zijn huishouding had hij twintig negers, twintig jongelingen en vier jonge meisjes.
De volgende dag liet Aboe Sier door publieke omroepers in de hele stad bekend maken: "O schepselen van Allah, komt allen een bad nemen in de hammam van de sultan! Gedurende drie dagen behoeft men niets te betalen!"
Er was een enorme menigte, die drie dagen lang toestroomde om een gratis bad te nemen in de hammam, genaamd de Hammam van de Sultan. Maar vanaf de ochtend van de vierde dag nam Aboe Sier zelf plaats achter de kas bij de poort van de hammam, en nam hij de entreegelden in ontvangst, waarvan het bedrag werd overgelaten aan ieders persoonlijke welwillendheid bij het verlaten van het bad. En toen het avond was, had Aboe Sier van de klanten zoveel ontvangen, dat de kas vol was, met het goedvinden van Allah (Hij zij verheerlijkt!). Zo begon hij de stapels goud bijeen te garen, die het lot hem toewierp.
Dit alles geschiedde!
En de koningin, die de koning, haar gemaal, met geestdrift over het baden had horen spreken, besloot er eerst een te nemen als proef. En zij liet Aboe Sier van haar voornemen verwittigen, en teneinde haar welgevallig te zijn en ook de klandizie van de vrouwen te verwerven, stelde hij voortaan des voormiddags het bad open voor de mannen en des namiddags voor de vrouwen. Zelf zat hij 's morgens achter de kas voor het innen der entreegelden, terwijl 's middags die taak werd waargenomen door een helpster, welke hij daartoe had aangesteld. En toen de koningin de hammam had betreden en aan zichzelf de genietingen van deze nieuwerwetse baden had beproefd, was zij zó verrukt, dat zij besloot er iedere vrijdagmiddag terug te komen. Zij betoonde zich jegens Aboe Sier niet minder vrijgevig dan de koning, die de gewoonte had aangenomen iedere vrijdagmorgen de hammam te bezoeken, en telkenmale duizend dinariën gouds te betalen, nog afgezien van de geschenken.
Aldus geraakte Aboe Sier steeds verder op het pad van rijkdom, eer en roem! Maar hij werd daardoor niet minder bescheiden of minder rechtschapen, integendeel! Hij ging voort zich, gelijk in het verleden, minzaam te gedragen, glimlachend en eerbiedig jegens de klanten, en edelmoedig jegens de arme mensen, van wie hij nooit geld wilde aannemen. Deze edelmoedigheid werd dan ook de ooizaak van zijn redding, zoals blijken zal in de loop van dit verhaal.
Reeds thans mag men wel weten, dat hij werd gered door de tussenkomst van een scheepskapitein, die op een dag zonder geld zat en niettemin een in alle opzichten voortreffelijk bad kon nemen, zonder onkosten hoegenaamd. En daar hij nog bovendien verfrissende sorbets had genoten en door Aboe Sier persoonlijk met alle mogelijke onderscheiding tot aan de voordeur was begeleid, zon hij vanaf dat ogenblik naar middelen om zijn dankbaarheid jegens Aboe Sier te kunnen betuigen, zij het door een of ander geschenk, zij het anderszins.
Wat de verver Aboe Kier betreft, ook hij hoorde tenslotte praten over die buitengewone hammam waarover iedereen in de stad met bewondering sprak, zeggende: "Werkelijk! het is het paradijs op deze aarde!" Hij besloot dus zelf eens een proefje te gaan nemen van de genietingen van dit paradijs, waarvan hij nog niet wist hoe de eigenaar heette. Hij kleedde zich daartoe in zijn schoonste gewaden, steeg op een muilezel die rijkelijk was opgetuigd, liet zich voorafgaan en volgen door met lange stokken bewapende slaven, en ging op weg naar de hammam.
Aangekomen bij de deur, rook hij de geur van aloëhout en het parfum van nadd; en hij zag de menigte van mensen die kwamen en gingen, en van hen, die op de banken hun beurt zaten af te wachten, hoge notabelen samen met de armsten onder de armen en de kleinsten onder de kleinen. Hij trad nu de vestibule binnen en ontwaarde zijn vroegere metgezel Aboe Sier, gezeten achter de kas, welgedaan, fris en glimlachend.
Het kostte hem zelfs enige moeite hem te herkennen, want zijn eertijds mager gelaat was nu rond en gevuld, en zijn gelaatskleur was voortreffelijk en zijn hele uiterlijk was er veel op vooruit gegaan.
Ofschoon verrast en ontdaan bij die aanblik, veinsde de verver een grote vreugde, en met een uiterste aan onbeschaamdheid naderde hij Aboe Sier, die reeds ter zijner ere was opgestaan, en zei hem op een toon van vriendschappelijk verwijt: "Wat nou, ya Aboe Sier! Is dat nou het gedrag van een vriend en de handelwijze van een man die de goede manieren en de wellevendheid kent? Je weet dat ik officieel de verver des konings geworden ben en een van de rijkste en aanzienlijkste personen van de stad, en je komt me nooit bezoeken en je informeert nooit naar me! En je vraagt je zelfs niet af: 'Hoe maakt mijn oude vriend Aboe Kier het toch?' Ik heb overal naar je geïnformeerd en ik heb in alle richtingen mijn slaven uitgestuurd om je te zoeken, in de herbergen en in de winkels, maar niemand heeft mij over je kunnen inlichten, noch mij op je spoor gebracht."
Bij die woorden schudde Aboe Sier het hoofd met grote droefheid en antwoordde: "Ya Aboe Kier, je vergeet dus de behandeling die je me hebt doen ondergaan toen ik bij je ben gekomen, en de slagen die je me hebt toegediend en de smaad die je me hebt aangedaan ten overstaan van de mensen, door me dief, schurk en ellendeling te noemen?"
Maar Aboe Kier deed alsof deze woorden hem zeer onaangenaam verrasten en riep uit: "Wat zeg je daar? Ben jij dat geweest, die man die ik heb geslagen?"
Hij antwoordde: "Jazeker, dat was ik."
Toen begon Aboe Kier duizend eden te zweren, dat hij hem niet had herkend, zeggende: "Natuurlijk, ik heb je verward met een ander, met een dief, die al herhaaldelijk had getracht mijn stoffen te roven! Je was zo mager en zo geel, dat het mij onmogelijk was je te herkennen!"
Vervolgens begon hij spijt te betuigen over zijn daad, hij sloeg zijn handen tegen elkaar en zei: "Er is geen toevlucht en geen kracht dan in Allah, de Roemrijke, de Allerhoogste! Hoe heb ik me toch zó kunnen vergissen! Maar is de fout eigenlijk niet te wijten aan jou, die me het eerst had herkend en mij je naam niet hebt genoemd, door te zeggen: 'Ik ben Die-en-die!' Temeer daar ik die dag erg verstrooid was en overstuur door al het werk waarmee ik overbelast was. Ik verzoek je dus, bij Allah, o mijn broeder, mij te vergeven en die zaak, die in ons lot was voorbestemd, te vergeten!"
Aboe Sier antwoordde: "Dat Allah je vergeve, o mijn vriend, het was inderdaad een geheime voorbeschikking van het lot; en het goedmaken is in Allah's hand!"
De verver zei: "Vergeef me helemaal!"
De ander antwoordde: "Dat Allah dan je geweten bevrijde, zoals ik het bevrijd. Wat vermogen wij tegen de lotsbeschikkingen die van eeuwigheid af zijn vastgelegd? Ga dus nu de hammam binnen, ontdoe je van je kleren, neem een bad, ik hoop, dat het je moge verkwikken en verfrissen."
En Aboe Kier vroeg hem: "Hoe komt het toch, dat je zo'n geluk hebt gehad?"
Hij antwoordde: "Degene die de poorten van de voorspoed voor jou heeft geopend, heeft ze eveneens geopend voor mij!" En hij vertelde hem zijn geschiedenis vanaf de dag dat hij, op bevel van de ander, het pak slaag had ontvangen. Doch het heeft geen zin deze geschiedenis te herhalen.
Aboe Kier zei hem: "Ik ben uitermate verheugd te horen, dat je de gunst van de koning geniet. Ik zal mijn best doen die gunst nog te vergroten, door de koning te vertellen, dat je van oudsher mijn vriend bent."
Doch de gewezen barbier antwoordde: "Waartoe dient de tussenkomst van schepselen in de voorbeschikkingen van het lot? Allah alleen houdt in zijn handen gunst en ongenade! Wat jou betreft, haast je je uit te kleden en in de hammam de weldaden te gaan genieten van het water en de zuiverheid des lichaams!" En hijzelf geleidde hem in de gereserveerde zaal, waar hij hem eigenhandig wreef, inzeepte, masseerde en alle bewerkingen aan hem verrichtte, daar hij deze zorg aan geen enkele van zijn helpers wilde overlaten. Vervolgens liet hij hem de verhoging van de koele zaal bestijgen en serveerde hij hem persoonlijk de sorbets en de versterkende dranken, en zulks met zoveel onderscheiding, dat al de gewone klanten verbaasd waren te zien hoe Aboe Sier persoonlijk de verver deze diensten en buitengewone eerbetuigingen bewees, terwijl doorgaans alleen de koning dit voorrecht genoot.
Toen het ogenblik van vertrek gekomen was, wilde Aboe Kier wat geld geven aan Aboe Sier, doch deze wachtte zich wel dit aan te nemen; hij zei: "Schaam je je niet, mij geld aan te bieden, terwijl ik toch je vriend ben en er dus geen onderscheid is tussen ons?"
Aboe Kier sprak: "Het zij zo. Maar laat mij je als wederdienst een raad geven, die je van groot nut zal zijn. Deze hammam is bewonderenswaardig, doch er is nog één ding nodig om haar geheel en al te vervolmaken."
Aboe Sier vroeg: "En wat is dat dan?"
De ander zei: "De ontharingszalf. Ik heb namelijk opgemerkt, dat als je het hoofd van je klanten geschoren hebt, je je voor de haren op de andere lichaamsdelen eveneens bedient van je scheermes of van de haartang. Welnu, niets is voortreffelijker dan de ontharingszalf, waarvan ik de samenstelling ken, die ik je gratis zal geven."
Aboe Sier antwoordde: "Waarlijk! Je hebt gelijk, o mijn vriend. Ik zou niets liever willen, dan van jou de samenstelling te vernemen van de beste ontharingszalf!"
Aboe Kier zei: "Kijk! Je neemt wat gele arsenicum en wat ongebluste kalk, je kneedt die door elkaar en voegt er een beetje olie bij, dan vermeng je dit alles met een beetje muskus om de onaangename reuk te verwijderen, en de aldus verkregen zalf bewaar je in een aarden pot en gebruikt ervan als het te pas komt. Ik sta borg voor het succes van de bewerking, vooral als de koning zal zien hoe zijn haren als bij toverslag afvallen, zonder geschram of geschrijn, en hoe, na verwijdering van de zalf, zijn huid helemaal blank is!"
En na aldus zijn oude makker deze samenstelling te hebben toevertrouwd, verliet Aboe Kier de hammam en richtte zich in aller ijl naar het paleis. Toen hij voor de koning stond en deze zijn eerbewijzen had betuigd, zei hij hem: "Ik kom tot u als raadgever, o koning van deze tijd!"
De koning zei: "En welke raad breng je mij?"
Hij antwoordde: "Lof aan Allah, die u tot op heden heeft gevrijwaard voor de misdadige handen van die deugniet, van die vijand van de troon en van de godsdienst, van die Aboe Sier, meester van de hammam!"
Vol verbazing vroeg de koning: "Wat bedoel je daarmee?"
Hij zei: "Weet, o koning van deze tijd, dat wanneer gij nog eenmaal per ongeluk in de hammam zoudt komen, gij dan reddeloos verloren zoudt zijn!"
De koning sprak: "En waarom dan?"
Met een blik vol geveinsde ontzetting en een breed, schrikaanjagend gebaar fluisterde Aboe Kier: "Door vergif! Hij heeft, speciaal voor u, een zalf klaargemaakt van gele arsenicum en ongebluste kalk, en als men met die zalf alleen maar de haren van de huid bestrijkt, verbranden die als door een vuur. Nu zal hij u zijn zalf opdringen, met de woorden: "Niets evenaart deze zalf om de haren van uw achterste met gemak en zonder pijn te verwijderen!" En hij zal met die zalf het achterste van onze koning bestrijken en zal hem op deze manier vergiftigd doen sterven. En dit is wel de pijnlijkste van alle manieren om dood te gaan! Want deze meester van de hammam is niets anders dan een spion, die betaald wordt door de koning der christenen, om op deze wijze onze koning van zijn ziel te beroven! En ik, ik heb me gehaast om u te komen waarschuwen, want gij hebt mij met weldaden overladen!"
Bij het horen van deze woorden van de verver Aboe Kier voelde de koning zich ten prooi aan een hevige angst, zo hevig dat hij er van sidderde en dat zich zijn achterste samentrok alsof het reeds met het brandend vergif was bewerkt. En hij zei tot de verver: "Ik ga onmiddellijk met mijn grootvizier naar de hammam om je woorden te controleren. Maar houd de zaak tot zolang zorgvuldig geheim!"
En hij nam zijn grootvizier mee en ging met hem naar de hammam.
Daar geleidde, als naar gewoonte, Aboe Sier de koning naar de gereserveerde zaal en hij wilde hem wrijven en wassen; maar de koning zei hem: "Begin eerst maar met mijn grootvizier!"
En hij wendde zich tot de grootvizier en zei hem: "Ga liggen!"
De grootvizier, die behoorlijk dik was en behaard als een oude bok, gehoorzaamde onmiddellijk, strekte zich uit op het marmer en liet zich stevig wrijven, inzepen en wassen. Vervolgens zei Aboe Sier tegen de koning: "O koning van deze tijd, ik heb een zalfje uitgevonden, een zo uitstekend ontharingsmiddel, dat het scheermes volkomen overbodig is voor de haren van het onderlijf."
De koning zei: "Beproef dat spul dan maar bij mijn grootvizier op de haren van zijn onderlijf."
Aboe Sier pakte de aarden pot, nam er een schepje van de bewuste zalf uit, ter grootte van een amandel, en streek het uit over het onderste deel van de buik van de grootvizier, alleen maar bij wijze van proef. En de haren van de grootvizier verdwenen op slag, en zo verbazingwekkend was het effect van de zalf, dat de koning er niet aan twijfelde dat hij te doen had met een geducht vergif.
Bij het zien daarvan werd hij vervuld van woede, wendde zich tot de jongens van de hammam en riep hun toe: "Grijpt die ellendeling!" En hij wees hun met de vinger Aboe Sier aan, die door de plotselinge gevangenneming sprakeloos was geworden en als wezenloos. Vervolgens kleedden de koning en de vizier zich in aller ijl aan, gaven bevel Aboe Sier over te leveren aan de wachten die buiten stonden, en keerden terug naar het paleis.
Daar ontbood de koning zijn kapitein van de haven en van de schepen en zei hem: "Ik stel in je handen de verrader, genaamd Aboe Sier. Je moet een zak nemen, gevuld met ongebluste kalk, en in die zak moet je hem insluiten. En het geheel moet je in zee gooien, onder de vensters van mijn paleis. Op deze wijze zal die ellendeling een dubbele dood sterven, door verdrinking en door verbranding."
De kapitein antwoordde: "Ik luister en gehoorzaam!"
Nu was de kapitein van de haven en van de schepen juist die scheepskapitein wien Aboe Sier eertijds een dienst bewezen had. Hij haastte zich dus Aboe Sier te gaan opzoeken in de gevangenis, haalde hem er uit om hem in te schepen op een kleine boot en hem naar een klein eiland te brengen, niet ver van de stad gelegen, waar hij eindelijk vrijuit met hem kon praten.
Hij vroeg hem: "O jij! Ik ben de welwillendheid niet vergeten, die je jegens mij hebt betoond, en ik wil je goed met goed vergelden. Vertel me dus wat je met de koning hebt gehad en welk misdrijf je hebt gedaan, zodat je zijn gunst hebt verloren en de wrede dood hebt verdiend, waartoe hij je heeft veroordeeld."
Aboe Sier antwoordde: "Bij Allah, o mijn broeder, ik zweer je dat ik onschuldig ben aan elke misstap, en dat ik nooit iets heb gedaan, dat een dergelijke straf verdient!"
De kapitein zei: "Dan heb je ongetwijfeld vijanden, die je bij de koning in ongenade hebben gebracht. Want elke mens, die wordt beschenen door een al te openlijk geluk en door de gunsten van het lot, heeft steeds vijanden en benijders. Maar vrees niets! Hier op dit eiland ben je in veiligheid. Wees dus welkom en stel je gerust. Je kunt je tijd doorbrengen met vissen, totdat ik je kan laten vertrekken naar je vaderland. Nu ga ik naar de koning en ik zal doen alsof ik je ter dood breng!"
Aboe Sier kuste de hand van de scheepskapitein, die hem daarop verliet, om met spoed een grote zak te nemen en met ongebluste kalk te vullen, en naar het paleis van de koning te gaan, tot onder de vensters die uitzagen op de zee.
De koning leunde juist uit het raam, in afwachting van de uitvoering van zijn bevel; en toen de kapitein onder de vensters was aangekomen, richtte hij zijn blik omhoog, om van de koning het teken tot de executie te ontvangen. En de koning strekte zijn arm uit het venster, en gaf met een vinger het teken om de zak in zee te werpen.
Dit bevel werd onmiddellijk uitgevoerd. Maar op hetzelfde ogenblik liet de koning, die met de hand een al te heftig gebaar had gemaakt, een gouden ring in het water vallen, die hem even kostbaar was als zijn leven.
Inderdaad was deze ring die in zee was gevallen, een ring met een zeer grote toverkracht, waarvan des konings gezag en macht afhankelijk waren, en die er toe diende het volk en het leger in toom te houden. Want als de koning bevel wou geven een schuldige te doden, dan had hij slechts de hand op te heffen met de vinger waaraan zich de ring bevond, en ogenblikkelijk schoot daaruit een straal te voorschijn, die de schuldige ter aarde wierp: morsdood, met het hoofd van de schouders gerukt. Nadat de koning zo zijn ring in zee had zien vallen, wilde hij dan ook met niemand daarover praten, en hij bewaarde het diepste stilzwijgen over zijn verlies. Anders zou het hem onmogelijk geweest zijn, zich nog langer door zijn onderdanen te doen vrezen en gehoorzamen.
Tot zover dan de lotgevallen van de koning.
Wat Aboe Sier betreft, toen hij eenmaal alleen op het eiland was nam hij het visnet dat de scheepskapitein hem gegeven had, en begon te vissen in zee, teneinde een afleiding te vinden voor zijn kwellende gedachten, en teneinde zich enig voedsel te verschaffen. Hij wierp zijn net in zee, wachtte een ogenblik, trok het toen terug en zag, dat het vol met vissen van allerhande kleur en grootte was. En hij sprak bij zichzelf: "Bij Allah! Dat is lang geleden sinds ik het laatst vis heb gegeten. Ik zal er een nemen en hem aan de twee koksjongens geven, over wie de kapitein me gesproken heeft, om hem voor mij te laten braden."
Inderdaad had de kapitein van de haven en van de schepen eveneens opdracht om elke dag de keuken van de koning van verse vis te voorzien; en daar hij die dag niet zelf voor het vangen van de vis had kunnen zorgen, had hij Aboe Sier met deze zorg belast en hem gesproken over twee koksjongens, die zouden komen om de gevangen vis, die voor de koning bestemd was, in ontvangst te nemen.
Aboe Sier nu had het geluk reeds bij de eerste worp van zijn net zo'n grote hoeveelheid vis te vangen. Hij begon er dus mee, alvorens zijn vangst aan de twee jongens, die zouden komen, af te leveren, voor zichzelf de grootste en schoonste vis uit te zoeken; hij trok vervolgens uit zijn gordel een groot mes en sneed dwars door de kieuwen van de spartelende vis. Maar hij was niet weinig verbaasd, toen hij aan de punt van zijn mes uit de vis een gouden ring te voorschijn zag komen, die zonder twijfel door de vis was ingeslikt.
Bij die aanblik nam Aboe Sier de ring, die hem rechtens toekwam en stak hem aan zijn eigen vinger. Maar hij kende niet de geduchte hoedanigheden van deze toverring, die dezelfde was als die welke van de vinger van de koning in zee was gevallen, en hij hechtte ook niet veel waarde aan deze zaak.
Op dit ogenblik kwamen de twee loopjongens uit de keuken van de koning en zij zeiden hem: "O visser, kun je ons zeggen, waar de kapitein van de haven is, die ons iedere dag de vis levert, die bestemd is voor de koning? Wij wachten al lange tijd op zijn terugkeer. Welke kant is hij opgegaan?"
Aboe Sier antwoordde, terwijl hij zijn hand in hun richting uitstrekte: "Die kant is hij heen gegaan!"
Maar op hetzelfde ogenblik sprongen de twee hoofden van de koksjongens van hun schouders af en rolden voor hun eigenaars in het zand. Het was de straal van de ring, welke Aboe Sier droeg, die de twee loopjongens had gedood.
Toen Aboe Sier de twee jongens zo dood zag vallen, vroeg hij zich af: "Wie zou de hoofden van die twee daar hebben afgerukt?"
En hij keek naar alle kanten om zich heen, naar boven en naar beneden; en hij begon al te beven van schrik bij de gedachte aan de verborgen kracht van kwade geesten, toen hij de scheepskapitein zag terugkomen. En deze, toen hij de ander uit de verte zag, werd tegelijkertijd de twee ontzielde lichamen op het strand gewaar, met, terzijde van hen, hun beider hoofden, en de ring, die Aboe Sier droeg en die schitterde in de gloed van de zon. En op hetzelfde ogenblik begreep hij, wat er was gebeurd.
Hij haastte zich dan ook de ander toe te roepen, terwijl hij zijn hoofd verborg: "O mijn broeder, beweeg je hand niet, waaraan de ring zit, want anders ben ik verloren! Beweeg je hand niet, in 's hemelsnaam!"
Toen hij deze woorden hoorde, raakte Aboe Sier geheel en al van zijn stuk, hij bleef onbewegelijk zitten, hoewel het verlangen in hem brandde, de scheepskapitein tegemoet te lopen. Nadat deze hem was genaderd, wierp hij zich om Aboe Sier's hals en zei: "Elk mens draagt zijn noodlot bevestigd om zijn hals. Het jouwe is van veel hogere waarde dan dat van de koning. Maar vertel me, hoe je aan die ring bent gekomen, dan zal ik je daarna zeggen wat voor een ring het is!"
Aboe Sier vertelde de scheepskapitein de hele geschiedenis, maar het is onnodig deze te herhalen. En op zijn beurt vertelde hem de verbaasde kapitein, welke geduchte eigenschappen de ring bezat en hij voegde er aan toe: "Thans is jouw leven gered en dat van de koning in gevaar. Je kunt zonder vrees met mij meegaan naar de stad en met een teken van je vinger, waaraan de ring bevestigd is, kun je de hoofden van je vijanden laten vallen en het hoofd van de koning kun je doen wegspringen van tussen zijn schouders!"
En hij gaf Aboe Sier een plaats op zijn kleine boot, bracht hem terug naar de stad en geleidde hem in het paleis tot voor de koning.
Op dat ogenblik hield de koning zijn bestuurszitting en was hij omringd door een groot aantal van zijn viziers, zijn emirs en zijn raadgevers; en ofschoon hij tengevolge van het verlies van zijn ring vervuld was van zorgen en spijt, durfde hij de aangelegenheid niet ruchtbaar maken en evenmin durfde hij in zee naar de ring te laten zoeken, uit angst dat de vijanden van de troon zich zouden verheugen over zijn rampspoed. Maar toen hij Aboe Sier zag binnenkomen, was hij zeker van een samenzwering die zijn ondergang beoogde, en hij riep uit: Ah, ellendeling, hoe is het mogelijk dat je bent weergekeerd uit de diepte der zee en dat je bent ontsnapt aan de verdrinkings- en verbrandingsdood?"
Aboe Sier antwoordde: "O koning van deze tijd, Allah is de grootste!" En hij vertelde de koning, hoe hij door de scheepskapitein was gered, uit erkentelijkheid van zijn kant voor een gratis bad, hoe hij de ring had gevonden en hoe hij, zonder de macht te kennen van deze ring, de dood van twee loopjongens had veroorzaakt. Dan voegde hij er aan toe: "En nu, o koning, kom ik u die ring teruggeven, uit dankbaarheid voor uw weldaden jegens mij en om u te bewijzen dat ik in werkelijkheid geen misdadiger ben, want in dat geval zou ik mij reeds van de ring hebben bediend om af te rekenen met mijn vijanden en hun koning te doden. Ik smeek u echter als wederdienst, nauwkeuriger de misdaad te onderzoeken, waarvan ik niets weet en waarvoor gij mij veroordeeld hebt. En gij moogt mij kwellen en doden indien ik werkelijk schuldig word bevonden!"
Onder het spreken van die woorden trok Aboe Sier de ring van zijn vinger en overhandigde hem de koning, die zich haastte de ring aan zijn eigen vinger te steken en hij herademde van voldoening en tevredenheid. Daarna stond hij op, recht overeind, wierp zijn armen om Aboe Sier's hals en sprak tot hem: "O mens, voorzeker! Je bent de uitgelezen bloem onder de rechtschapen mensen! Ik smeek je mij niet al te zeer te misprijzen en mij het kwaad te vergeven dat ik je heb aangedaan, en de schade die ik je heb berokkend. Werkelijk, een ander dan jij zou mij die ring nimmer hebben teruggegeven!"
De barbier antwoordde: "O koning van deze tijd, indien het werkelijk uw wens is, dat ik uw geweten bevrijd, zeg mij nu dan eindelijk, welk het misdrijf is waarvan gij mij beschuldigt, en dat mij uw toorn en ongenade op de hals heeft gehaald!"
De koning zei: "Oeallah! Waarvoor is dat nodig? Ik ben er nu zeker van, dat je valselijk beschuldigd bent. Maar als je er werkelijk op staat het misdrijf te kennen waarvan men je heeft beticht, welnu, de verver Aboe Kier heeft mij dit en dit van je verteld!"
En hij vertelde hem alles, waarvan de verver hem had beschuldigd, ter zake van de ontharingszalf die overigens was gebruikt aan de bovenkant van de buikharen van de grootvizier!
En Aboe Sier antwoordde, met tranen in de ogen: "Oeallah, o koning van deze tijd, ik ken de koning der Nazareners in het geheel niet, en ik heb van mijn leven de grond van het land der Nazareners niet betreden. Maar ik zal u de waarheid zeggen, luister!"
En hij vertelde de koning, hoe de verver en hij, onder ede, na lezing van de Fatiha uit het Boek, zich verbonden hadden elkaar wederzijds te helpen, hoe zij samen waren vertrokken, en al de listen van de verver en al de poetsen, welke deze hem had gebakken, waaronder het pak stokslagen, dat hij hem had doen ondergaan en het recept van de ontharingszalf, welke deze hem zelf had gegeven. En hij voegde er aan toe: "In elk geval o koning, is deze ontharingszalf, aangebracht op de huid, een buitengewoon voortreffelijk iets; en zij wordt eerst vergif, wanneer men haar inslikt. In mijn land gebruiken alle mannen en vrouwen deze zalf in plaats van het scheermes, om zich pijnloos en gemakkelijk te ontdoen van de haren op hun onderlijf. Wat betreft de poetsen die hij me gebakken heeft en de behandeling die hij me heeft doen ondergaan, de koning hoeft slechts de portier van de herberg en de knechts van de ververij te ontbieden en hen te ondervragen, om te weten of ik de waarheid spreek!"
De koning liet, enkel om Aboe Sier een plezier te doen, want voor hemzelf stond het bewijs reeds vast, de portier van de khan roepen en de knechts; en allen bevestigden bij ondervraging de woorden van de barbier en ze dikten die nog aan door hun onthullingen over het oneerlijke gedrag van de verver.
Toen riep de koning de schildwachten toe: "Breng mij de verver hier, blootshoofds, barrevoets, met de handen op de rug gebonden!"
En de wachten liepen onmiddellijk heen en drongen binnen in de winkel van de verver, die echter niet aanwezig was. Ze zochten hem vervolgens in zijn huis, waar zij hem vonden en waar hij zich rustig zat te vermaken en zat te dromen, zonder enige twijfel over de dood van Aboe Sier. Zij wierpen zich op hem, sommigen stompten hem in zijn nek, anderen trapten hem tegen zijn achterste, weer anderen stieten met hun hoofd tegen zijn buik, en zij schopten hem en rukten hem zijn kleren af, uitgezonderd het hemd, en zij sleepten hem barrevoets en blootshoofds en met de handen op de rug gebonden, tot voor de troon van de koning. Daar zag hij Aboe Sier, gezeten aan de rechter zijde van de koning, en de portier van de herberg staande in de zaal, en terzijde van deze de knechts van de ververij. Waarachtig, dat alles zag hij! En van schrik deed hij hetgeen hij deed, daar midden in de troonzaal; want hij begreep, dat hij reddeloos verloren was.
Maar reeds sprak de koning tot hem, met een blik vol gestrengheid en toorn: "Je kunt niet ontkennen dat hier je vroegere vriend zit, deze arme man die je hebt bestolen, beroofd, mishandeld, in de steek gelaten, geslagen, verjaagd, beledigd, beschuldigd en ten slotte ter dood gebracht!"
En de portier van de herberg en de knechts van de ververij hieven hun handen omhoog en riepen uit: "Nee, bij Allah! dat alles kun je niet ontkennen. Wij getuigen daarvan voor Allah en voor de koning!"
De koning nu zei: "Of je het ontkent of bekent, het doet er niet toe, je zult in elk geval de straf ondergaan die in je lot staat beschreven!" En hij riep tot zijn wachten: "Pak hem vast, sleep hem bij zijn voeten door heel de stad, stop hem daarna in een zak met ongebluste kalk en werp hem in zee, opdat hij de dubbele dood sterve door verbranding en door verstikking!"
Toen riep de barbier uit: "O koning van deze tijd, ik smeek u mijn voorspraak voor hem te aanvaarden, want ik, ik vergeef hem al wat hij me heeft aangedaan!"
Maar de koning zei: "Al vergeef jij hem ook zijn misdaden jegens jou, ik vergeef hem niet zijn misdaden jegens mij!" En nogmaals riep hij tot zijn wachten: "Neemt hem mee en voert mijn bevelen uit!"
Toen grepen de wachten de verver Aboe Kier, sleurden hem bij zijn voeten door heel de stad, terwijl zij zijn misdrijven uitriepen; en tenslotte stopten ze hem in een zak met ongebluste kalk en wierpen hem in zee. En hij stierf de verdrinkings- en verbrandingsdood. Want zo was het voorbeschikt in zijn lot.
Wat Aboe Sier betreft, de koning zei tot hem: "O Aboe Sier, ik wil nu, dat je me alles vraagt wat je verlangt, en het zal je ogenblikkelijk worden toegestaan!"
Aboe Sier antwoordde: "Ik vraag de koning slechts, mij terug te zenden naar mijn vaderland; want ik verlang er naar, voortaan weer met mijn gezin samen te leven, en ik heb geen lust meer om hier te blijven."
En hoewel hij zeer bedroefd was over Aboe Sier's vertrek, want hij wilde hem grootvizier maken in plaats van de harige dikzak, die deze post vervulde, liet de koning een groot schip voor hem in gereedheid brengen, dat hij belaadde met slaven en slavinnen en met rijke geschenken, en bij het afscheid sprak hij hem toe: "Wil je niet mijn grootvizier worden?"
Aboe Sier antwoordde echter: "Ik zou liever terugkeren naar mijn vaderland!"
Toen drong de koning niet verder aan, en het schip voer heen met Aboe Sier en diens slaven in de richting van Alexandrië.
En Allah schonk hun een voorspoedige reis en zij bereikten Alexandrië in goede gezondheid. Maar nauwelijks hadden zij zich ontscheept, of een van de slaven ontwaarde op het strand een zak, die de zee had aangespoeld. Aboe Sier opende de zak en ontdekte het lijk van Aboe Kier, dat de golven daarheen hadden meegevoerd. Aboe Sier liet het lijk niet ver van daar, aan de oever van de zee, begraven, en hij richtte een grafmonument op, en die plaats werd een pelgrimsoord. Ook stortte Aboe Sier een som gelds in de dode hand, om het monument te doen onderhouden; en boven de poort van het gebouw liet hij deze wijze spreuk aanbrengen:
Onthoud u van het kwaad! En bedwelm u niet aan de bittere beker der ondeugd. De slechtaard kan zijn straf nooit ontlopen!
De zee ziet op haar spiegel wel de geraamten drijven uit de woestijn, maar haar parels rusten vredig op het onderzeese zand.
In de heldere sferen staat het geschreven op de doorzichtige bladen der lucht: Hij die het goede zaait, zal ook het goede oogsten! Want elk ding keert tot zijn oorsprong onherroepelijk terug.Zo was dan het einde van Aboe Kier, de verver, en voor Aboe Sier de aanvang van een leven dat van toen af aan gelukkig was en zorgeloos. En dat is de reden, waarom de baai waar de verver begraven werd, sindsdien de 'Baai van Aboe Kier' genoemd wordt. Ere zij hem, die leeft in alle Eeuwigheid, en door Zijn Wil aan de dagen van winter en zomer hun loop laat!
* * *
Samenvatting
Een verhaal uit Duizend-en-een-nacht over een verver en een barbier. Twee buren - een verver (Aboe Kier) en een barbier (Aboe Sier) - besluiten samen op reis te gaan om hun geluk te beproeven. De verver is echter een schooier en profiteert van het geld dat de barbier verdient. Hoewel Aboe Sier vriendelijk blijft, maakt Aboe Kier hem steeds zwart. Dat kost de barbier bijna zijn leven, maar aan het eind van het verhaal overwint toch het goede...
Toelichting
Een hammam of Turks bad is de middenoosterse variant van een stoombad. Het is een plek waar mensen zich kunnen wassen en heeft daarmee ook een sterke sociale functie.
Luister naar het verhaal in mp3-formaat (16:10).
Trefwoorden
schooier, verver, perzië, vriendschap, onthoofden, welvaart, barbier, groen, zwart, ontharen, volksverhaal, schelm, geel, diefstal, baden, blauw, kleuren, verven, rood, hammam, iemand aan een lijntje houden, reizen, reis, verdrinken, ziekte, stof, onschuld, ter dood veroordelen, wassen, begraven, luiheid, vis, sultan, onderhouden, ring, toverring, 1001-nachtverhaal, ontharingscrème, rijkdom, profiteren, belonen, badhuis, ongebluste kalk, arabisch-verhaal, verfstof
Basisinformatie
- Herkomst: Perzië
- Verhaalsoort: 1001-nachtverhaal, arabisch-verhaal, volksverhaal
- Leeftijd: vanaf 12 jaar
- Verteltijd: ca. 105 minuten
Bron
"De vertellingen van duizend en een nacht. Deel 5" door J.C. Mardrus, pp. 5-51. Oorspronkelijke titel: Le livre des mille nuits et une nuit (1899-1904). Company of Books, 2006. ISBN: 90-8519-185-8 (acht delen)
Populair
Verder lezen