De Gele Draak
Er leefde eens een boer, Yin genaamd, die als alle andere boeren in China elke dag op het land werkte. Zijn vrouw was gestorven, en hij had maar één zoon die Woe heette. Het was een stille en dromerige jongen. Hij sprak weinig, maar dacht des te meer. Niemand begreep hem beter dan zijn grootmoeder, die hem sinds de dood van zijn moeder had opgevoed.
Op een dag - Woe was toen dertien jaar oud - zat hij voor de poort van zijn vaders tuin en keek naar de grote vlakte die door machtige bergen werd omsloten. Er kronkelde een rivier door het land en een grote weg liep er langs. Toen Woe daar zo zat te dromen, zag hij een jongeman op een wit paard over de weg rijden. Hij droeg een geel gewaad. Vier dienaren begeleidden hem. Eén van hen hield een parasol vast om zijn meester tegen de brandende zonnestralen te beschermen.
De stoet kwam dichterbij en toen de jongeman met het gele gewaad voor de tuinpoort stond, vroeg hij vriendelijk: "Zoon van Yin, mag ik jouw vaders tuin betreden om er een weinig uit te rusten?"
Woe stond op, maakte een buiging en zei, terwijl hij de poort opende: "Treedt binnen, heer, het zal ons een groot genoegen zijn."
Ook Yin, die op het land werkte, had de vreemdeling opgemerkt, en hij spoedde zich naar huis om hem te begroeten. De jongeman trad binnen, terwijl één van zijn bedienden het paard aan een paal vastbond. De boer zette de gast het beste voor dat er in huis was, en zij praatten een hele tijd met elkaar. Ondertussen stond Woe, de handen in zijn mouwen gevouwen, er zwijgend bij, maar hij luisterde goed en nam alles in zich op.
Toen de maaltijd was geëindigd, stond de vreemdeling op, maakte een buiging en zei: "Boer Yin, ik mag U wel hartelijk bedanken voor Uw gastvrijheid." Daarna begaf hij zich door de tuin naar zijn witte paard dat ongeduldig met zijn hoeven over de grond schuurde. De gast besteeg zijn paard, en Woe die hem uitgeleide deed, merkte op dat één van zijn dienaren de parasol ondersteboven hield toen hij de tuinpoort passeerde.
Voor hij wegreed, zei de vreemdeling nog: "Overmorgen zal ik hier weer terugkomen. Vaarwel!" Woe boog diep en zei: "U bent hier altijd welkom, edele heer!"
De jongen bleef voor de poort staan en keek de stoet na tot deze uit het gezicht verdwenen was.
Diezelfde avond zei Yin tegen zijn zoon: "Ik loop al de hele dag over iets te piekeren. Waarom kende die vreemdeling mijn naam, terwijl ik hem nooit eerder ontmoet heb? Jij hebt hen goed kunnen bekijken toen zij hier binnenkwamen en toen wij aan het praten waren. Is jou soms iets bijzonders opgevallen?"
Woe antwoordde peinzend: "Ja vader, nu U het zegt, ik merkte dat de kleren van deze mensen geen naden hadden en ook dat het paard geen wit haar had, maar bedekt was met kleine, witte schubben. Onder die schubben zag ik vijfkleurige spikkels. Bovendien heb ik gezien dat noch de voeten van de vreemdelingen, noch de hoeven van het paard de grond raakten."
"Weet je dat wel heel zeker?" vroeg zijn vader.
"Ik zou er een eed op kunnen doen," antwoordde zijn zoon.
"Dan waren het geen mensen, maar geesten," stelde Yin vast.
"Dan is er nog iets," ging Woe verder. "Toen zij in westelijke richting vertrokken, balden zich zware regenwolken boven de bergen samen. En toen de vreemdelingen ver weg waren, zag ik hen ineens in de wolken verdwijnen."
Toen zei de boer: "Mijn zoon, ik weet niet wat ik van dit alles moet denken. In ieder geval zullen wij de mening van grootmoeder vragen, want zij is zeer wijs."
Toen de grootmoeder het verhaal had aangehoord, zei zij: "Dat paard was een drakenpaard. Wanneer geesten bij mensen verschijnen, dragen zij altijd magische kleren zonder naad. Toen de geesten in westelijke richting trokken, gingen zij naar de regenwolken. De edele jongeman was de Gele Draak. Hij is degene die de stormen veroorzaakt. Zijn vier bedienden zijn de vier winden. Nu zij hier verschenen zijn, zal er spoedig een geweldige storm losbarsten. Als ons maar niets gebeurt!"
Boer Yin liep naar buiten en keek bezorgd naar de lucht. Dikke, zwarte wolken pakten zich samen boven de bergen. Tenslotte hadden zij het hele uitspansel bedekt. Het werd zo donker dat Yin geen hand voor ogen kon zien. Hij sloot de deur en zei: "Ik zal vannacht maar opblijven."
"Met Uw permissie, vader, wil ik ook graag opblijven," zei Woe.
"Ja natuurlijk, jongen," antwoordde Yin. "Je grootmoeder is de enige die in zon nacht kan slapen."
De jongen plaatste een kaars in een gele lantaarn en verdiepte zich in een in een oud geel boek met orakelspreuken.
Toen het ochtend werd, brak er zon geweldige storm los, als men nog nooit had meegemaakt. De wind raasde en tierde, de regen viel in stromen neer, de donder rommelde zonder ophouden en de ene bliksemflits na de andere doorkliefde de lucht. De gezwollen rivier overstroomde de vlakte, en het vee zocht de heuvels op waar het nog droog was. Alleen de grootmoeder sliep rustig door of er niets aan de hand was.
"O, mijn zoon, mijn zoon, waarom zijn wij niet in de bergen gevlucht?" jammerde de vader. "Wanneer de storm aanhoudt, zullen wij nog verdrinken!"
"Ik denk van niet," zei Woe kalm. Waarom hij dat dacht, zei hij niet.
De gehele dag woedde de storm voort en tegen de avond was de boerderij door het water ingesloten.
"Wij kunnen niet meer ontsnappen!" huilde Yin. "Waar denk je nu weer aan?" vroeg hij aan zijn zoon. "Ik denk," antwoordde Woe, "aan die omgekeerde parasol van de bediende toen hij door de poort liep. Dat heeft vast iets te betekenen. Ook denk ik aan de belofte van de Gele Draak om hier morgen weer terug te komen."
Woe sloot zijn boek en liep naar de deur. Hij opende deze en keek naar de lucht. De vloed had de tuinpoort bereikt, maar er stroomde geen water de tuin in. "Ik heb zojuist de Gele Draak gezien," zei hij toen hij weer binnen kwam. "Hij heeft zijn grote vlerken over ons huis gespreid en beschermt ons. Wees dus niet bang; er zal ons niet gebeuren."
"Helaas, zoonlief, je droomt maar wat," zei zijn vader.
"Nee, vader, ik droom niet. Luister maar! Er valt geen regen op het dak." Yin luisterde aandachtig en riep toen uit: "Je hebt gelijk. Dat is een wonder! Je hebt er heel verstandig aan gedaan gisteren de Gele Draak uit te nodigen. Anders hadden wij het waarschijnlijk niet overleefd!"
Tegen de avond begon de storm te bedaren en begaf ieder zich naar bed. De volgende morgen hield de regen op en spoedig scheen de zon weer. Maar het water bedekte de gehele vlakte als een groot meer. De inwoners waren voor een deel de bergen in gevlucht en voor een deel hadden zij zich gered op boten en vlotten. Men kon hen in allerlei soorten vaartuigen zien ronddobberen. Alleen de boerderij van Yin stond er nog onbeschadigd en met een geheel droog dak.
Woe ging buiten voor de tuinpoort zitten, zoals hij altijd gewend was. Hij keek naar het westen en zag daar de Gele Draak op zijn witte paard over het -water rijden, gevolgd door zijn vier dienaren. Zij maakten geen geluid, en Woe zag duidelijk dat noch de hoeven van het paard, noch de voeten van de bedienden het water raakten.
Toen de ruiter de poort bereikte, stond Woe op en boog. De Gele Draak zei: "Ik heb beloofd terug te komen." Woe boog nogmaals. "Deze keer zal ik de tuin niet betreden." zei hij, terwijl hij een schub uit de nek van zijn paard plukte en deze aan Woe overhandigde. "Neem dit van mij aan," zei hij. "Ik zal je niet vergeten." Woe nam de schub aan en bedankte. Toen hij even later opkeek, waren paard, ruiter en gevolg van de aardbodem verdwenen.
"Kijk eens wat ik gekregen heb!" riep Woe opgewonden, toen hij de kamer binnen stormde. Zijn grootmoeder zat in een stoel te dutten en sloeg verschrikt haar ogen op. "Heb je dat van de Gele Draak?" vroeg zij. "Berg het dan maar goed op; het kan je nog te pas komen. De keizer zal er zelfs nog om vragen." Daarna sloot zij haar ogen en dutte weer in.
Toen het water langzaam uit de vlakte was weggetrokken, kwamen de mensen die in de bergen gevlucht waren, weer naar beneden en begonnen hun huizen weer op te bouwen. Zij konden niet uitgepraat raken over het feit dat het huis en de tuin van Yin, als door een wonder gespaard waren. De mensen die in de naburige stad gereedschappen en materiaal gingen kopen, vertelden het nieuwtje ook daar rond, en zo kwam het de keizer ter ore.
Yin werd uitgenodigd om hem te bezoeken en hij nam zijn zoon mee.
Laat in de avond bereikten zij het keizerlijk paleis, en Yin vertelde het hele verhaal van het begin tot het einde. De keizer luisterde aandachtig en onderbrak hem niet. Woe stond er wat verlegen bij met een houten doosje in zijn hand, waarin hij de schub van het witte wonderpaard had opgeborgen. "Laat eens zien watje daarin hebt, kleine," vroeg de keizer. Toen Woe het doosje opende, straalde de schub zon hevig licht uit, dat de hele zaal erin baadde en ook de tuin erbuiten verlicht werd.
"Dat is inderdaad een wonder!" moest de keizer bekennen. "Ik denk dat de Gele Draak - moge hij ons allen genadig zijn -jou grote tovermacht heeft verleend. Ik zal je hier houden en je benoemen tot één van mijn hoftovenaars."
En de keizer had gelijk. Met de schub in zijn hand bracht Woe grote wonderen tot stand. Hij genas zieken en kreupelen en bezorgde de keizer de overwinning op al zijn vijanden. Geen wonder dat hij voor Woe een schitterend huis liet bouwen, vlak bij zijn paleis, en dat hij ook Woes vader en grootmoeder uitnodigde om hier te komen wonen.
Zo ziet men maar weer: Wees altijd vriendelijk en gastvrij voor vreemdelingen!
* * *
Samenvatting
Een oude Chinese legende over de brenger van stormen. Wanneer de zoon van een arme Chinese boer een jongeman op een wit paard en zijn vier bedienden uitnodigt om in de tuin wat uit te rusten, wordt die gastvrijheid beloont. De jongeman is namelijk de Gele Draak, de brenger van stormen. De volgende dag breekt er dan ook een verschrikkelijk noodweer uit, behalve boven het huis van de boer en zijn zoon...
Trefwoorden
gele draak, china, sage, volksverhaal, regen, noodweer, gastvrijheid wordt beloond, storm, overstroming, draak, legende, bescherming van de goden, gastvrijheid
Basisinformatie
- Herkomst: China
- Verhaalsoort: legende, volksverhaal, sage
- Leeftijd: vanaf 11 jaar
- Verteltijd: ca. 12 minuten
Thema
Populair
Verder lezen