De geesten van de Popa-berg
Iedereen in Birma, zelfs het kleinste kind, kan je vertellen dat op de Popa-berg geesten wonen. Als je in een van de steden bent die langs de Grote Rivier liggen, kun je altijd de Popa-berg zien. Hij ligt daar in het vlakke landschap heel eenzaam en dikwijls is zijn top in wolken gehuld.
Als de kinderen 's avonds niet willen gaan slapen, zegt hun moeder: "Kijk eens naar de Popa-berg; de Nats (geesten) hebben zich al toegedekt voor de nacht!" En als het kindje dan uit het venster kijkt, ziet het hoe de laatste zonnestralen nog wel tegen de flanken van de berg schijnen, maar dat ze de top niet meer bereiken. En om toch nog maar heel even wakker te mogen blijven vraagt het kind dan: "Och toe, moeder, vertel eens van de Nats."
De verhalen, die de moeders over de geesten van de Popa-berg vertellen, zijn haast altijd heel kort. Want de meeste mensen uit het land bij de Grote Rivier weten maar heel weinig van de Nats. En omdat het voor jullie toch wel erg prettig zou zijn, als je er wél alles van wist, als je ooit in het Land bij de Grote Rivier zou komen, ben ik naar de Gouden Stad gegaan. In die prachtige hoofdstad van het land, waar de koning woont in zijn gouden paleis, en waar de vierentwintig gouden tempels in een kring om dat paleis heen zijn gebouwd, heb ik net zo lang gezocht, tot ik iemand vond die mij de hele geschiedenis van de twee Nats van de Popa-berg kon vertellen. En voordat ik hem vergeet, vertel ik hem nu weer aan jullie.
Het is al wel heel erg lang geleden, dat alles wat je nu leest gebeurde. Zó lang, dat niemand meer precies weet hoe lang wel. Maar het was in ieder geval vóórdat de vierentwintig gouden tempels werden gebouwd.
In die tijd leefde in het Land bij de Grote Rivier in een klein dorp een smid met zijn zuster. In het verre noorden, waar de dichte wouden langs de Grote Rivier groeien en waar de Wilde Heuvelen zijn, woonden ze met z'n tweeën in hun huisje en ze waren heel tevreden en gelukkig. De smid was de sterkste man uit de hele omtrek. Als de boeren bij hem kwamen om hun paarden te laten beslaan, gebeurde het wel, dat hij eerst de achterbenen besloeg en dan het paard optilde en omkeerde, zodat hij gemakkelijker bij de voorbenen kon komen. En als er een wiel van een wagen was gebroken, dan hield hij met één hand de wagen omhoog, terwijl hij met de andere een nieuw wiel op de as schoof. Als hij voor zijn vuur stond, zong hij altijd vrolijke liederen en zijn stem had zo'n kracht, dat vreemdelingen, die in de buurt van het dorp kwamen, verbaasd hun paard stil lieten staan en zich afvroegen wat voor geluid dat toch wel kon zijn.
De smid hield dolveel van zijn zuster. In sommige opzichten was zij precies het tegenovergestelde van haar broer. Zo groot en sterk als de smid was, zo tenger en teer was zij. Maar in één opzicht waren zij precies gelijk: zij waren allebei even goedhartig en vriendelijk. Zij waren helemaal alleen op de wereld. Hun ouders en broers en zusters waren gestorven en zij hadden elkaar beloofd, dat zij altijd bij elkaar zouden blijven en dat zij nooit zouden trouwen. Want als zij dat deden, zouden zij niet meer met zijn tweeën zijn en die gedachte konden zij niet verdragen.
Zo leefden zij samen en waren zeer gelukkig. De smid stond voor het vuur van zijn smidse en zong zijn vrolijke liederen. Zijn zuster kookte en zorgde voor hun huis. En zij werd nog elke dag mooier en liever.
Toen kwam er een verandering! De oude koning van het land stierf en toen hij begraven was, werd hij opgevolgd door zijn jeugdige zoon. De nieuwe koning gaf opdracht aan de gouverneurs van de veertig provincies van het land, dat zij ieder in hun eigen gebied moesten zoeken naar de schoonste en liefste vrouw, die zij daar konden vinden. En als zij die gevonden hadden, moest zij met eerbied worden behandeld en met een groot gevolg naar de Gouden Stad worden gebracht. De koning zou dan uit de veertig schoonste en liefste vrouwen van zijn land zijn koningin kiezen. De gouverneurs deden hun uiterste best. Zij zochten het hele land af en zo kwam er dus ook een in het dorp waar de smid en zijn zuster woonden. Toen de gouverneur daar aankwam liet hij omroepen, dat alle vrouwen, die nog niet getrouwd waren, op het marktplein moesten komen. Hij wilde zelf het meisje kiezen, dat voor zijn provincie naar de koning zou worden geleid.
Toen het uur, waarop allen zich moesten verzamelen, was aangebroken, waren er vele meisjes, maar de zuster van de smid was er niet bij. Zij was, zo had zij gezegd, toch niet van plan haar broer te verlaten en te trouwen. De gouverneur reed op zijn paard het marktplein rond en je kon aan zijn gezicht zien, dat het hem verveelde. Iedere dag weer moest hij in een ander dorp zoeken naar de toekomstige koningin en overal was het precies hetzelfde: veel jonge vrouwen en meisjes, die dachten, dat zij zeker gekozen zouden worden, hadden zich fraai uitgedost. Zij hadden zich de lippen rood geschilderd en blosjes op hun wangen geverfd. En zij stonden zó met zichzelf te pronken, dat de gouverneur telkens moest denken aan kalkoenen, die met vooruitgestoken borst en een opgezette staart rondlopen en die zich verbeelden, dat zij nog mooier zijn dan pauwen.
Toen de gouverneur daar rond reed, hoorde hij opeens het gezang van de smid. Verwonderd hield hij zijn paard in en vroeg aan de dorpsbestuurder, die op een pony naast hem reed, wie zo'n krachtige stem had.
"Dat is onze smid, Heer, hij woont met zijn zuster in ons dorp."
"Wijs me die zuster dan eens aan hier op de markt!"
De dorpsbestuurder keek rond, maar hij zag haar natuurlijk niet. "Ze is er niet bij, Heer!"
"Is ze hier niet! Is ze dan al getrouwd?"
"Nee Heer, dat niet."
Toen werd de gouverneur verschrikkelijk kwaad en hij barstte uit: "Wat is dat hier voor een dorp, waar het bevel van de gouverneur van de koning niet wordt opgevolgd. Breng haar onmiddellijk hier!"
De dorpsbestuurder zond zo snel als hij maar kon een paar bedienden om de zuster van de smid te waarschuwen, dat de gouverneur haar wenste te zien. Ze kwamen al heel gauw weer terug, maar het meisje was thuisgebleven.
De gouverneur werd rood en paars van woede. "Wijs me waar die smid woont, dan zal ik er zelf heenrijden en die onbeschaamde dorpsmeid eens even vertellen wat ik van haar denk."
Voorafgegaan door de dorpsbestuurder en gevolgd door het hele dorp reed de gouverneur naar de smidse. De smid stond juist even vóór de deur uit te blazen en zijn zuster stond naast hem. Verwonderd keken zij naar de stoet die naderde. De dorpsbestuurder viel in zijn zenuwachtigheid haast van zijn pony af en stotterde: "Hoe kon je dat nou doe-doe-doen? De Heer Gouverneur is zeer boos; ik vrees het ergste voor ons dorp!"
Nauwelijks echter had de gouverneur het meisje daar zien staan, of zijn boosheid verdween. Hij sprong van zijn paard en maakte een diepe buiging voor haar. "Mejonkvrouwe," zo sprak hij, "let niet op de woorden van deze man; hij weet niet hoe hij tegenover de toekomstige koningin van zijn land moet optreden." Met één oogopslag had hij gezien, dat hij in zijn provincie niet behoefde te zoeken naar een tweede meisje, dat zo lieflijk en schoon was als zij.
Het meisje glimlachte en zei: "Heer gouverneur, ik ben u zeer dankbaar voor de eer die u mij bewijst; maar ik ben niet van plan met u mee te gaan. Mijn broer en ik hebben elkaar beloofd altijd bij elkaar te zullen blijven en zoals we nu leven, zijn we volkomen gelukkig. Wat zou ik dus meer verlangen?"
De gouverneur probeerde haar van gedachten te doen veranderen. Hij beloofde haar alles wat ze maar zou willen hebben en toen dat niet hielp, begon hij te dreigen. Maar hij was toch niet in staat haar over te halen. Toen de avond viel, vertrok hij niet uit het dorp, zoals hij eerst van plan was geweest. Hij bleef overnachten en zond een ijlbode naar de hoofdstad van zijn provincie om zijn vrouw te halen. Die moest dan maar eens met het onwillige meisje praten. Wat de vrouw van de gouverneur tegen het meisje heeft gezegd, ben ik niet te weten gekomen. Maar het is een feit, dat ze er eindelijk in toestemde, om mee te gaan naar de hoofdstad.
Toen tenslotte ook haar broer het goed vond, was haar laatste bezwaar uit de weg geruimd en iedereen in het dorp verheugde zich, dat juist zij was uitgekozen. Het was toch ook een hele eer voor een eenvoudig dorpsmeisje om de eerste vrouw van het land te worden. Want niemand twijfelde eraan, of de koning zou haar uitkiezen.
De smid weigerde mee te gaan. Het gaf niets of de gouverneur al zei, dat hij zeker tot hoog aanzien zou komen als broer van de koningin. Hij ging, vóórdat zijn zuster vertrok, naar de tuin, die achter het huis lag en kwam terug met een rozenstek die hij aan zijn zuster gaf. Hij was er tevreden mee, zei hij, wanneer zij als bewijs dat het haar goed ging ieder jaar de éérste roos, die aan de struik zou bloeien, naar hem wilde zenden.
De gouverneur zorgde voor een groot en schitterend gevolg en hij liet een zeilschip uitrusten, dat statig de Grote Rivier afvoer. Heel het dorp stond aan de oever om het meisje na te wuiven. En allen bleven zo lang staan, tot het laatste stipje van het schip uit het gezicht was verdwenen. De smid stond al die tijd in zijn smidse en hij sloeg op zijn aambeeld met zulk een kracht, dat het was of er een grote klok luidde. Zo sloeg hij zijn verdriet in stukken.
Zoals de gouverneur had gezegd, vond het meisje genade in het oog van de koning. Hij verkoos haar tot zijn koningin en de overige meisjes, die uit de andere provincies waren gekomen, werden haar hofdames. Zij kreeg grote macht over de koning en zij kon veel van hem gedaan krijgen en dit kwam het land ten goede. Men zei van haar, dat zij buitengewoon schoon was en dat haar tegenwoordigheid even verkwikkend was als de schaduw van een lommerrijke boom voor een vermoeide reiziger. Zij was sierlijk als een fee en haar handen waren als lotusbloesems. Zó zongen de dichters over haar in talloze gedichten.
Haar hofdames hielden echter niet allemaal even veel van haar. Velen waren jaloers op haar omdat zij liever zelf koningin waren geworden. Maar zij konden toch niets tegen haar beginnen, want welke leugens zij ook over haar rondvertelden, de koning geloofde er niets van. Hij had heel veel vertrouwen in de koningin. Toch hielden de samenzweringen niet op.
Op zekere dag, terwijl de koningin in haar tuin zat bij de rozenstruik, die gegroeid was uit de stek, die haar broeder haar had meegegeven, kwam de koning bij haar. Zij praatten een poosje en de koning begon te spreken over haar leven, voordat zij in het paleis kwam. Dat had hij nog nooit eerder gedaan. Toch scheen hij er heel veel van te weten en hij vroeg haar of het waar was, dat haar broer zo buitengewoon sterk was.
De koningin was blij dat zij kon praten over haar broer, van wie zij zoveel hield. Zij vertelde de koning alles uit haar jeugd. Hoe zij met haar broer had gespeeld. Hoe hij als jongen al zo sterk was geweest, dat hij haar in zijn armen nam en haar in de lucht gooide en haar dan weer opving. Terwijl zij vertelde, vergat zij voorzichtig te zijn en zij zei, dat haar broer even wijs als sterk was en dat alle mensen veel van hem hielden. Er was geen tweede zoals hij. De koning scheen dat niet heel prettig te vinden. Hij bleef echter vriendelijk en hij zei haar, dat ze haar broer een brief moest schrijven. Ze moest hem vragen naar de Gouden Stad te komen, want de koning verlangde er naar zo'n vermaard man te zien.
Toen de koning weer was heengegaan, begon de koningin te twijfelen, of het wel heel verstandig was geweest haar broer zo te roemen. Zij wist, dat de koning jaloers van aard was en dat hij niet kon velen, dat er iemand in enig opzicht boven hem uitstak. Ze ging naar haar kamer om over alles na te denken en zij kwam tot de overtuiging, dat haar vijanden kwaad hadden gesproken over haar broer. Nu het niet gelukt was de koningin zelf te benadelen, probeerden ze haar te treffen in haar broer.
Haar vijanden waren inderdaad naar de koning gegaan en hadden hem allerlei lasterpraatjes verteld. Ze hadden verteld, dat haar broer de sterkste man in het hele koninkrijk was. "Hij is geslepen ook," zeiden zij. "En omdat hij weet dat het volk hem graag mag, is hij opgeblazen en trots geworden omdat zijn zuster nu koningin is. Hij meent, dat hij alles kan doen wat hij wil." En door elke dag maar weer over hetzelfde te beginnen hadden zij de koning weten te overtuigen, dat de smid een gevaarlijk iemand was. Iemand om opstand te verwekken. En wie zou zeggen, of hij daar al niet mee bezig was? Was het niet vreemd, dat hij in zijn dorp was gebleven. Ieder gewoon mens zou toch met zijn zuster meegegaan zijn, om in het paleis te wonen en zo misschien wel minister te worden.
De koning was door al deze praatjes in de war gebracht. Als zoveel mensen hem kwamen waarschuwen, moest er toch wel iets van waar zijn. Daarom was hij naar de koningin gegaan, om van haar iets meer over de smid te horen. En omdat zijn gedachten al vergiftigd waren, hadden de woorden van zijn vrouw hem niet gerustgesteld. Integendeel, hij was er nu meer dan ooit van overtuigd, dat de smid een gevaarlijke man was. Daarom had hij de koningin ook bevolen aan haar broer te schrijven.
De koningin schrok, toen ze inzag hoe alles gegaan was en hoe ze in de val was gelopen, die haar vijanden voor haar hadden opgesteld. Zij hoopte maar dat de koning het zou vergeten en ze besloot de brief niet te schrijven.
De volgende dag kwam de koning echter weer bij haar en het eerste wat hij vroeg, was, of ze de brief al verzonden had. Zij moest natuurlijk zeggen: "Nee!" De koning werd toornig en hij vroeg haar, waarom zij niet had gehoorzaamd aan zijn bevel. Toen begon de koningin te schreien. Zij vertelde de koning hoezeer zij vreesde, dat haar broer gegrepen zou worden, zodra hij in de Gouden Stad zou verschijnen en veroordeeld en ter dood gebracht zou worden.
Zij smeekte de koning hem in zijn dorp te laten. Haar broer was getrouw en goed en hij zou zeker geen kwaad doen. De koning was onthutst toen hij bemerkte, dat de koningin alles had doorzien. Maar hij hield zich, alsof hij helemaal geen kwaad in de zin had. Hij zwoer zelfs, dat de smid niets zou overkomen. Maar dan moest zij ook het bevel van de koning gehoorzamen en nog vandaag de brief schrijven.
Toen de koning de eed had gezworen, was de koningin gerustgesteld. Zij schreef de brief en vroeg haar broer zonder tijd te verliezen naar haar toe te komen, omdat zij erg naar hem verlangde. En zij schreef ook over de eed van de koning, dat hem niets kwaads zou overkomen.
Na enige tijd meldde een boodschapper aan de koningin, dat het schip met haar broer in aantocht was. Maar toen zij opdracht gaf een draagkoets gereed te maken om hem tegemoet te gaan, kreeg zij van de stalmeester te horen, dat de koning dit had verboden.
Toen het schip meerde, drongen soldaten aan boord, die de smid gevangen namen. En in plaats van naar zijn zuster, werd hij naar het gerechtshof gevoerd, waar men niet eens wachtte op wat hij te zeggen had, maar hem meteen ter dood veroordeelde!
Toen de koningin zag dat zij bedrogen was, werd zij wanhopig van verdriet. Alles probeerde zij om haar broeder te redden. Zij viel voor de koning op de knieën, doch tevergeefs. Zij trachtte haar trouwe lijfwacht om te kopen de smid met geweld te bevrijden, maar ook dat gelukte niet. Toen men haar kwam melden, dat niets had gebaat en dat haar broer was veroordeeld om de volgende dag bij het opgaan van de zon levend te worden verbrand, dreigde haar hart te breken. Zij beheerste zich echter en zij riep haar dienaressen. Ze gaf opdracht de mooiste gewaden klaar te leggen en een bad gereed te maken, waarin de fijnste reukoliën moesten worden gemengd. En zij liet een feestmaal aanrichten voor de koning en haarzelf.
De koning was onrustig, want zijn geweten knaagde. Toen hij echter hoorde, dat de koningin een feestmaal had laten klaarmaken, monterde hij helemaal op. En toen hij aan tafel zat, kon hij de gedachte aan wat gebeurd was, van zich afzetten, zó vrolijk was de koningin. Met geen woord sprak zij tijdens het maal over haar broer. Toen alles was opgediend en de koning en de koningin genoten van de mokka, gaf zij opdracht dat alle bedienden zich moesten terugtrekken. En nu begon de koningin op zachte toon te spreken: "Ik heb veel nagedacht over alles wat er gebeurd is. De liefde, die ik voor mijn broer gevoelde, maakte het mij moeilijk de dingen te zien zoals zij werkelijk zijn. Maar ik ben er nu zeker van, dat u wijs hebt gehandeld. Ik heb ontdekt, dat alles waarvan men mijn broer beschuldigde, waar is! Hij heeft werkelijk tegen u samengezworen. Hij heeft de eer, die hem was aangedaan, doordat zijn zuster door u tot koningin was uitverkoren, met ondank beloond. Het is rechtvaardig, dat hij morgen ter dood wordt gebracht. Hij is niet langer waard mijn broer genoemd te worden!" Zo sprak de koningin.
De koning was verrukt over alles wat ze gezegd had en hij trachtte haar te troosten. Hij praatte zacht en vriendelijk met haar, want hij had haar werkelijk lief, al had hij dan ten opzichte van haar broer naar slechte raad geluisterd.
Toen de argwaan van de koning geheel was verdwenen, zei de koningin dat zij slechts één verzoek had. Ze wilde met haar hofdames de volgende morgen bij het aanbreken van de dag naar de rivier gaan, om zelf getuige te zijn van de terechtstelling van de verrader. De koning stemde toe.
Nog voordat de volgende dag de zon op was, stroomde een grote menigte mensen naar de oever van de rivier. Iedereen wilde er bij zijn, wanneer de verrader terechtgesteld werd. Op een enigszins verhoogde plaats was een brandstapel opgericht, met takkenbossen en stro om het vuur snel te doen branden en in het midden dikke stammen om het vuur een hevige gloed te geven. Tussen deze stammen was een ijzeren paal opgesteld. Daaraan zou de smid geketend worden. Aan één zijde was een ruimte vrij gehouden voor de koningin en haar hofdames, die op het ogenblik, dat de zon boven de kim rees, in een lange stoet uit het paleis kwamen.
Er ging een zucht van bewondering door het samengedrongen volk. Zó schoon en zo prachtig uitgedost hadden zij hun koningin nog nooit gezien. Van de andere kant naderde nu eveneens een stoet; deze was echter maar klein. Temidden van tot de tanden gewapende soldaten werd de zwaar geboeide smid naar de brandstapel geleid. Hij liep met fier geheven hoofd temidden van zijn bewakers, als één, die zich onschuldig weet. Toen hij langs de plaats ging, waar in een prachtige zetel de koningin had plaats genomen, wendde hij even de blik naar haar en beiden keken elkaar diep in de ogen. Niemand kon echter vermoeden wat in hen omging.
Onder veel geschreeuw van het volk van "Verrader, verrader!" werd de smid aan de ijzeren paal gebonden. En toen alles gereed was, drongen de wachters de mensen achteruit. Een officier van de koninklijke lijfgarde naderde met een brandende toorts. Het werd doodstil. Met afgemeten pas liep de officier naar de brandstapel. Na een diepe buiging te hebben gemaakt voor de koningin, wierp hij de toorts temidden van de hoog opgestapelde takkenbossen. De vlammen sprongen van tak op tak en tot in de achterste rijen kon men het knetteren horen. Met lange tongen klom het vuur omhoog naar de vastgebonden man. Een dikke rookwolk steeg omhoog. De vlammen speelden om de smid, die zich niet verroerde. Hij hield het hoofd geheven naar het noorden, waar achter de purperen bergen zijn woning lag. Het was duidelijk, dat hij over enkele ogenblikken dood zou zijn. De koningin had stil zitten toekijken, zonder één woord te spreken.
Totdat eensklaps, voordat iemand besefte wat er gebeurde en voor dat iemand een hand kon uitsteken om haar tegen te houden, zij van haar zetel opstond en naar de brandstapel snelde. In een oogwenk was zij daar en had zich in het midden van de vlammen geworpen. Met haar arm om de hals van haar broer keerde zij zich om en ontmoette met haar blik de vele duizenden ogen, die haar verschrikt aanstaarden. De koningin, in alle heerlijkheid van haar schoonheid en glinsterend van juwelen, naast de man met zijn geboeide ledematen!
Een kreet van afschuw steeg op uit de menigte. De wachters en officieren stormden naar de brandstapel om het vuur te blussen. Maar het baatte niet. Een reusachtige rode vlammengloed klom omhoog uit het hout en omgaf beiden als een koninklijke mantel. Een kolom vonken steeg omhoog en toen men weer kon zien, waren broeder en zuster verdwenen. Zij waren gestorven en verbrand en men kon de as van hun lichaam niet vinden tussen de resten van het uitgebrande vuur.
De koningin had haar broer door haar liefde niet kunnen redden. Nu was zij vrijwillig met hem de dood ingegaan.
Enige dagen na de terechtstelling, begon men te spreken over vreemde dingen, die daar ter plaatse gebeurden. Vlak in de buurt stond een grote vijgenboom, waar de reizigers, die op een boot wachtten, gaarne in de schaduw gingen zitten. Ook kinderen speelden er vaak. Er werd verteld, dat er tegen het aanbreken van de dag bij de boom twee geesten waren verschenen, een mannelijke en een vrouwelijke. Ze hielden elkaar bij de hand en waren omgeven door een rode gloed, alsof er brand was. Met de andere hand wezen ze naar het Gouden Paleis. Ook werden er vreemde geluiden gehoord. De één zei, dat het klonk als het slaan van een hamer op een aambeeld, maar anderen spraken van een geluid als van knetterende vlammen.
De koning, wie dit ter ore kwam, werd hierdoor zeer verontrust. Zijn geweten plaagde hem en hij kon niet meer slapen. Nu alles achter de rug was kwam hij tot bezinning, maar het was te laat om nog iets te veranderen. Toen de berichten bleven aanhouden, gaf hij ten einde raad opdracht de vijgenboom om te hakken en in de rivier te werpen, zodat hij naar zee zou drijven. Het bevel werd uitgevoerd en de boom werd door een groep arbeiders omgehakt. Zij hadden zeven dagen werk, voordat de stam los was van de wortels en zij braken vele bijlen. Zij waren dodelijk bevreesd geweest. Er had een hele wacht van soldaten omheen moeten staan om te voorkomen, dat zij de vlucht zouden nemen. Maar er overkwam hun geen van allen iets.
De boom werd naar het midden van de rivier gesleept en hij dreef langzaam stroomafwaarts. In de stad keerde de rust weer, maar niet voor de koning. Hij liet alles gereed maken voor een grote reis en vertrok. Nooit meer heeft iemand hem terug gezien.
De vijgenboom was met de stroom van de Grote Rivier meegedreven, vele dagen lang en overal langs de oevers hoorden de mensen de vreemde geluiden en zagen zij de rode gloed tussen de takken. Tenslotte raakte de boom vast bij een landingsplaats, vlak bij een grote stad. Hier herhaalden zich dezelfde verschijnselen, die in de Gouden Stad hadden plaats gevonden. De gouverneur van de stad kwam er zich persoonlijk van overtuigen en, omdat hij een rechtvaardig man was, vreesde hij niet. Hij ging vlak bij de boom staan en vroeg de geesten, die in de boom waren, tot hem te spreken. Toen klonken er twee stemmen uit de takken. Eén lieflijk als de zang van een nachtegaal, de andere, machtig als een bronzen klok. "Wij zijn de Nats. De onrechtvaardige koning heeft ons onze rust ontnomen en de vrede!"
"Wat wenst gij, o machtige en grote Nats? Waarom verontrust gij de goede bevolking van deze stad? Spreekt vrijuit wat gij wenst en als het in ons vermogen is, zullen wij u geven wat gij verlangt."
"Wij verlangen alleen een verblijfplaats, waar wij vrede kunnen vinden."
"Gij zijt vrij te kiezen; het gehele land is voor u open!"
Toen deden de Nats een keus en zij kozen de Popa-berg, die midden in het landschap ligt en die uit alle grote steden gezien kan worden. Zij kozen zich de top van deze machtige berg tot hun verblijf en het is sinds die tijd, dat die top dikwijls in wolken is gehuld. Soms is er een rode gloed zichtbaar en klinkt er een dof gerommel uit het binnenste van de Popa-berg. Dan luisteren de mensen en zij kijken en zij vertellen elkaar geschiedenissen over de Nats, die in de berg wonen.
De geleerden noemden de vuurspuwende Popa-berg een vulkaan. Maar jullie weten nu dat het de Nats zijn, die het gerommel en de vuurgloed veroorzaken.
En als je nog eens in het Land bij de Grote Rivier mocht komen, dan moet je vooral niet vergeten de Popa-berg te gaan zien.
* * *
Samenvatting
Een sage uit Birma over trouw tussen broer en zus. Een broer en zus willen altijd bij elkaar te blijven, maar een koning wil met de vrouw trouwen. Ze gaat uiteindelijk akkoord, maar de mensen beginnen kwaad te spreken over haar broer. Die wordt opgepakt en tot de brandstapel veroordeeld. Op het moment dat de vlammen aangestoken worden, werpt zijn zus zich ook op de brandstapel. Sindsdien wonen er twee geesten op de Popa-berg te Birma.
Trefwoorden
smid, sage, verbranden, broertje-en-zusje, vuur, brandstapel, kwaadspreken, volksverhaal, geesten, roos, gouverneur, vijgenboom, myanmar, vulkaan, laster
Basisinformatie
- Herkomst: Myanmar
- Verhaalsoort: sage, volksverhaal
- Leeftijd: vanaf 11 jaar
- Verteltijd: ca. 31 minuten
Thema
Bron
"Sprookjes van Azië" verzameld en bewerkt door R.M. Dalang. C.P.J. van der Peet, Amsterdam, 1957.
Populair
Verder lezen