De Far Darrig in Donegal
Pat Diver, de ketellapper, was gewend een zwervend bestaan te leiden en op de vreemdste plaatsen onderdak te zoeken; hij had in rokerige hutjes de deken van bedelaars gedeeld, hij had in het woeste bergland van Innishowen de nacht doorgebracht in menige clandestiene stokerij waar poteen werd gemaakt en hij had zelfs op de heide geslapen en in greppels, met geen ander dak boven zijn hoofd dan de hemelkoepel, maar toch waren die nachten vol avontuur saai en alledaags vergeleken met één bepaalde nacht.
Op de dag die aan die nacht voorafging had hij alle ketels en pannen in Moville en Greencastle gerepareerd en was op weg naar Culdaff, toen hij op een verlaten weggetje in de bergen door de nacht werd overvallen.
Hij klopte op de ene deur na de andere om onderdak te vragen, terwijl hij de duiten in zijn zak liet rammelen, maar overal werd hij geweigerd.
Waar was nu die veelgeroemde gastvrijheid van Innishowen, waaraan het hem tot dusver nooit ontbroken had? Dat hij kon betalen hielp hem niets, nu de mensen hem zo nors bejegenden. Terwijl hij dit dacht liep hij naar een lichtje dat hij een eindje verderop had gezien en klopte aan de zoveelste deur.
Een oude man en een oude vrouw zaten elk aan een kant van het vuur.
"Zou u mij misschien voor één nacht onderdak kunnen geven, alstublieft?" vroeg Pat beleefd.
"Kan je verhalen vertellen?" zei de oude man.
"Nee, ik kan niet zeggen dat ik een goeie verteller ben," antwoordde de ketellapper verbaasd.
"Dan ga je maar ergens anders heen, want hier komt niemand binnen, die geen verhaal kan vertellen."
Dit antwoord klonk zo beslist dat Pat het er maar bij liet en zich met tegenzin omdraaide om zijn afmattende tocht voort te zetten.
Toen hij zijn bundeltje met ketellappers gereedschap opraapte zag hij op enige afstand achter het woonhuis een schuur, en bijgelicht door de opkomende maan liep hij er naartoe.
Het was een schone, ruime schuur, met een berg stro in een van de hoeken. Dit was een nachtleger om niet te versmaden, dus Pat kroop onder het stro en viel spoedig in slaap.
Hij kon nog niet lang geslapen hebben, toen hij werd gewekt door het geluid van stampende voeten en toen hij behoedzaam door het stro gluurde zag hij vier enorme kerels die bezig waren een lijk de schuur in te slepen, dat ze vervolgens ruw op de grond smeten.
Daarna staken ze midden in de schuur een vuur aan en hingen het lijk met een dik touw bij zijn voeten aan de nokbalk. Een van hen begon het langzaam te draaien boven het vuur. "Vooruit," zei hij tegen een reusachtige kerel, de grootste van de vier, "ik ben moe, nou is het jouw beurt."
"Wel voor de donder, ik ga hem niet draaien," antwoordde de reus. "Daar zit Pat Diver, onder het stro, waarom zou die niet een handje helpen?"
Met angstaanjagende bulderstemmen begonnen de vier mannen de arme Pat te roepen; die zag dat er geen ontkomen aan was en dus leek het hem maar het verstandigste te voorschijn te komen.
"Zo, Pat," zeiden ze, "nou moet jij het lijk draaien, maar als je hem laat verbranden zullen we jou daar vastbinden en in zijn plaats roosteren."
Pats haar stond recht overeind en het koude zweet stroomde hem van het voorhoofd, maar er zat niets anders op dan zijn afschuwelijke opdracht uit te voeren.
De vier mannen bleven nog even staan kijken hoe hij zich van zijn taak kweet en toen gingen ze weg.
Maar het duurde niet lang of de vlammen laaiden zo hoog op dat het touw doorbrandde en het lijk met een doffe bons in het vuur viel, zodat de as en gloeiende stukken hout alle kanten op vlogen. De wanhopige kok slaakte een jammerkreet, maakte dat hij bij de deur kwam en begon te rennen of zijn leven ervan afhing.
Hij rende door tot hij bijna in elkaar zakte van uitputting en zag toen een greppel, dicht begroeid met hoog gras, waarin hij zich zou kunnen verschuilen tot de ochtend.
Maar hij lag nog maar enkele minuten in de greppel, of hij hoorde het zware gestamp weer en daar kwamen de vier kerels weer aan met hun last, die ze aan de rand van de greppel neerlegden.
"Ik ben moe," zei een van hen tegen de reus, "nou is het jouw beurt om hem een eindje te dragen."
"Wel voor de donder," antwoordde die, "ik ga hem niet dragen! Daar zit Pat Diver, in die greppel, waarom zou die er niet uitkomen om een handje te helpen?"
"Eruit, Pat, kom eruit!" brulden ze gevieren en Pat, die het bijkans bestierf van angst, kroop te voorschijn.
Wankelend onder het gewicht van het lijk sleepte hij zich voort tot ze bij de Kiltown-abdij kwamen, een ruïne die schuilging onder guirlandes van klimop, waar de hele nacht het gekras van de kerkuil klonk en de vergeten doden rondom de muren sliepen onder een dichte, onontwarbare kluwen van braamstruiken en winde.
Daar werd al sinds jaar en dag niemand meer begraven, maar Pats reusachtige metgezellen gingen het verwilderde kerkhof op en begonnen een graf te delven.
Pat, die hen daarmee bezig zag, vond dat hij nog weleens een ontsnappingspoging kon wagen en klom in een meidoorn, in de hoop dat hij zich zou kunnen verschuilen achter de takken.
"Ik ben moe," zei de man die bezig was het graf te delven. "Hier, pak die spa aan," zei hij tegen de reus, "het is jouw beurt."
"Wel voor de donder," antwoordde die, "'t is mijn beurt niet. Daar in die boom zit Pat Diver, waarom zou die niet naar beneden komen om een handje te helpen?"
Pat klom naar beneden om de spade aan te pakken, maar juist op dat ogenblik begonnen de hanen te kraaien op de erven van de boerenwoninkjes rondom de abdij. De mannen keken elkaar aan.
"We moeten weg," zeiden ze. "En je hebt geluk gehad, Pat Diver, dat de hanen zijn gaan kraaien, want was dat niet zo geweest, dan was jij met dat lijk mee het graf ingegaan."
Twee maanden verstreken en Pat had rondgezworven door heel Donegal, toen hij toevallig in Raphoe aankwam terwijl het er kermis was. In de herberg 'The Diamond', waar het een drukte van belang was, stond hij plotseling oog in oog met de reusachtige kerel.
"Hoe staat het met jou, Pat Diver?" vroeg hij, terwijl hij zich voorover boog om de ketellapper in het gezicht te kijken.
"U schijnt te weten wie ik ben, maar ik heb niet het genoegen u te kennen," zei Pat haperend.
"Ken je mij niet, Pat?" zei de man, en toen op een fluistertoon: "De volgende keer dat je teruggaat naar Innishowen heb je een verhaal te vertellen!"
* * *
Samenvatting
Een Iers griezelverhaal over een ketellapper en gruwelijke reuzen. Een ketellapper zoekt onderdak voor de nacht, maar moet uiteindelijk tevreden zijn met een slaapplaats in een schuur. 's Nachts komen er vier reusachtige kerels met een lijk de schuur binnen dat ze boven een vuur gaan braden. De ketellapper wordt gedwongen daarbij te helpen...
Toelichting
De Far Darrig (fear dearg) - wat Rode Man betekent, want hij draagt een rode jas en muts - is een solitair levende elf, die streken uithaalt. Vooral streken van een nogal gruwelijke soort. Dat is zijn enige bezigheid.
Trefwoorden
ketellapper, griezelverhaal, far darrig, ierland, lijk, herberg, graf, greppel, meidoorn, reus, delven, ruïne, volksverhaal, braden, schuur, kerkhof, graven, dragen, donegal
Basisinformatie
- Herkomst: Ierland
- Verhaalsoort: griezelverhaal, volksverhaal
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 8 minuten
Thema
Populair
Verder lezen