De duivel te slim af
Een boer, die terugkeerde van de jaarmarkt, trok door een donker en uitgestrekt bos dat van alle leven verlaten leek. Het werd nacht en de duisternis was zo groot dat de boer letterlijk geen hand voor ogen kon zien. Hij besloot halt te houden en een plek te zoeken om te overnachten. Hij maakte een vuur, spande zijn paard uit (de boer reisde in een houten kar met een trekpaard ervoor) en liet het dier vrij grazen - er stond hier en daar een plukje gras tussen de bomen - terwijl hij voor zichzelf een stuk spek roosterde. Na het spek gegeten te hebben, ging de boer op zijn rug in de kar liggen en sliep dadelijk in, zo vermoeid was hij van zijn reis.
Toen hij de volgende morgen wakker werd en om zich heen keek, vertrouwde hij eerst zijn eigen ogen niet. Rondom hem waren geen bomen meer, maar een uitgestrekte watervlakte die langzaam maar zeker steeg. De boer schrok en wist niet wat hij moest doen. "Het is met me gedaan," dacht hij. "Ik zal verdrinken, want mijn kar blijft niet drijven. De zware ijzeren assen zullen de kar en mij erbij laten zinken."
Ineens verscheen er op het water een roeibootje met een gestalte erin. Opgelucht riep de boer: "Hela, vriend, kom snel hierheen en red me van de verdrinkingsdood!"
De gestalte in het bootje roeide dichterbij, maar niet dichtbij genoeg.
"Red me toch, brave man!" riep de boer benauwd. "Ik zal je belonen met wat je maar wilt!"
"Goed!" kwam het antwoord over het water. "Ik zal je redden als je aan mij afstaat wat je in je huis hebt zonder het te weten!"
Daar moest de boer wel even over nadenken. Iets dat hij in huis had zonder te weten dat hij het in huis had? Wat kon dat zijn? Intussen bleef het water stijgen. Er zat, hoe dan ook, niets anders op dan het gevraagde te beloven, ook al begreep de boer niet wat er nu eigenlijk van hem gevraagd werd. Hij riep: "Ik sta aan je af wat ik zonder te weten in huis heb!"
"Steek twee vingers op en zweer het!" riep de ander.
De boer deed het en hoorde een vals geschater. Op hetzelfde ogenblik verdween het water als bij toverslag, samen met de man in de boot. Nu begreep de boer dat de gestalte in de boot niemand anders was geweest dan de duivel in eigen persoon!
"Daar had ik me bijna door de duivel in de boot laten nemen!" bromde hij in zijn baard. Dat "bijna" had hij beter kunnen weglaten. Luister maar naar het vervolg!
Om te beginnen vervolgde de boer zijn reis. Onderweg voelde hij zich zo ziek en moe dat hij geloofde zijn huis niet levend meer te zullen bereiken. Maar dat viel mee.
Hij kwam bij zijn huis aan. Daar bleek het tot zijn verrassing heel levenslustig toe te gaan. De huiskamer zat vol gasten. Alleen de vrouw van de boer zat er niet bij.
"Wat is er hier aan de hand?" vroeg de boer, zodra hij de huiskamer instapte.
"Goed nieuws! Je hebt een zoon! Je vrouw heeft een gezonde en stevige jongen ter wereld gebracht! Ga hem maar vlug bekijken!"
Bij het horen van dat nieuws werd het gezicht van de boer asgrauw. Hij was niet zo jong meer en rekende niet meer op eigen kinderen. En nu hij eindelijk een eigen zoon in huis had, had hij hem in zijn onwetendheid aan de duivel afgestaan. De gasten begrepen niet waarom de boer zo beefde; ze dachten dat het van blijdschap was!
Hoe ging het verder met de kleine jongen?
Hij werd Joeri gedoopt en groeide voorspoedig op. Hij bleek bij het ouder worden gezegend te zijn met een helder verstand, een sterk gestel en een knap uiterlijk. Iedereen die Joeri zag, dacht bij zichzelf: "Wat moet het een genot zijn voor ouders om een kind zo voorspoedig te zien opgroeien." Maar de vader van Joeri keek met de dag somberder en treuriger. Het viel Joeri op dat zijn vader nooit lachte of blij keek. Daarom vroeg hij op een dag: "Vader, bent u soms ontevreden over mij? Heb ik misschien iets verkeerd gedaan?"
De vader zuchtte diep en zei: "Nee, Joeri, ik ben ontevreden over mezelf. Ik heb zelf iets verkeerd gedaan" - en hij vertelde het verhaal over de duivel in de roeiboot.
Toen zijn vader alles had opgebiecht, zei Joeri: "Vader, ik ga op reis! Misschien zal het lang duren voor we elkaar weer terugzien. Misschien zien we elkaar nóóit meer terug. Ik trek erop uit om de belofte, die u aan de booswicht in de roeiboot deed, ongedaan te maken."
Joeri vertrok in het holst van de nacht uit het huis van zijn ouders. Hij wilde hen het verdriet van het afscheid besparen. Als proviand nam hij alleen een stuk brood en een stuk spek mee. Eerst trok hij door uitgestrekte bossen en langs gevaarlijke moerassen. Tot hij bij een armelijke hut kwam. Daar ging hij naar binnen en hij vond er een stokoud vrouwtje, dat stil voor zich uit zat te staren.
"Gegroet, oudje," zei Joeri.
"Gegroet, beste jongen! Waarheen voert je reis?"
"Naar de woonplaats van de duivel. Hij is mijn meester, maar ik wil toch niet voor hem werken."
"Goed dat je hier bent binnengekomen! Vul vlug een ketel met water en hak een stapel hout. Want voor mij wil je toch wel werken? Ik zal een flinke stapel pannenkoeken bakken. Want je moet eerst flink eten. Pas daarna wijs ik je hoe je verder moet gaan."
Joeri deed wat het oudje hem gevraagd had. Nadat hij water gehaald, hout gehakt en pannenkoeken gegeten had, liet hij zich door het oudje wegwijs maken. Ze besloot haar aanwijzingen met: "Als je naar de duivel bent gegaan, probeer dan eerst zijn keukenmeid te vinden. Zij zal je helpen!"
Joeri trok verder. Hij reisde door donkere bossen en langs lokkende moerassen. Tot hij aankwam bij een slot dat bovenop een berg stond. Joeri klopte aan bij de slotpoort.
De poort ging open en daar verscheen de heer des huizes in eigen persoon, gekleed in peperdure kleren en op met goud geborduurde pantoffels.
Zo mooi als hij aan de buitenkant was, zo lelijk was de duivel van binnen.
"Wat kom je doen?" vroeg hij bars.
"Ik zoek mijn meester. Mijn vader heeft me, nog voor hij me de eerste keer zag, aan de duivel afgestaan!"
"Dan ben je hier terecht! Je bent uit jezelf naar de duivel gelopen! Dat bevalt me!"
"Maar ik wil niet bij u in dienst blijven. Ik wil mijn vrijheid!"
"Alleen als je me trouw dient, is er een klein kansje dat ik je na een zekere tijd je vrijheid teruggeef. En als je me probeert te bedriegen, zal ik je levend villen. Zo gaat dat hier! Nu zal ik je zeggen wat je voor me doen moet. In de komende nacht moet je duizend bomen omhakken en op de plaats waar ze gestaan hebben gras zaaien. Als het gras hoog genoeg is, moet je het maaien en daarna graan oogsten van dezelfde grond. Dat graan moet je malen. Van het meel bak je drie koeken en die drie koeken breng je me morgenochtend voor ontbijt. Daarna ben je vrij man. Een duivels makkelijk karweitje, vind je niet?"
De duivel moest zelf lachen om zijn opdracht. Joeri liet echter bedroefd het hoofd hangen. Hoe kon hij al die dingen ooit gedaan krijgen in één enkele nacht? Hij herinnerde zich wat het oudje van de pannenkoeken hem had gezegd over de keukenmeid van de duivel. Joeri ging naar haar op zoek en vond haar in een klein kamertje achter de keuken. Het was een verduiveld aardig meisje om te zien.
Ze lachte tegen Joeri en zei: "Wat kijk jij somber? De duivel heeft je zeker een geweldige hoop werk opgedragen! Dat doet hij wel meer! Maak je geen zorgen! Begin met uit te rusten van je lange reis. Laat de rest maar aan mij over!"
"Vertel me eerst eens waarom een aardig meisje als jij bij de duivel in dienst is," zei Joeri.
"Ik werd ertoe gedwongen. Ik moet hier blijven tot iemand van me leert houden, iemand die me wil ontvoeren uit dit huis."
"Dat zal ik dan zijn!" zei Joeri.
"We zullen zien," zei het meisje. "Dat hebben er wel meer gedacht, maar ze zijn allemaal door de duivel gevild."
In de hoek van het kamertje lag een hoop stro. Daarop ging Joeri liggen en hij sliep dadelijk in, zo moe was hij van de reis. Het meisje bleef wakker. Om middernacht ging ze naar de achterpoort van het slot, ze glipte naar buiten en klapte drie keer in haar handen. Dadelijk kwamen uit alle richtingen kleine duiveltjes aanvliegen.
"Gegroet, duivelse keukenmeid!"
"Gegroet, duivelse duiveltjes!"
"Waarom worden we geroepen?"
"Om aan het werk te gaan. Jullie moeten vannacht duizend bomen omhakken, op de plaats waar ze stonden gras zaaien, het gras weer maaien, koren oogsten, graan malen en van het graan drie koeken bakken. Meer niet!"
De duiveltjes stoven weg naar alle kanten en ze gingen aan het werk met duivelse haast. Ze hakten en sleepten en zaaiden en maaiden. Ze zaaiden en oogstten en maalden en bakten. En toen al het werk was gedaan, was de zon nog niet opgestaan, maar wel de keukenmeid van de duivel die al bij het achterpoortje stond om de koeken in ontvangst te nemen.
De drie koeken lagen op een schaal van wit porselein en zagen er smakelijk uit. Het meisje wekte Joeri. "Word wakker, langslaper. Het is tijd om onze meester te verrassen met zijn ontbijt!"
Joeri wreef zijn ogen uit toen hij de drie koeken op de schaal zag. En de duivel zelf was niet minder verrast toen de drie koeken voor hem werden neergezet door Joeri, die goed uitgeslapen leek.
"Wat betekenen die koeken voor de duivel!?" riep de duivel.
"Zoals u zegt!" zei Joeri. "Dit zijn drie koeken voor de duivel! Gisteren door u bij mij besteld!"
De duivel had dit niet verwacht, maar maakte van de nood een deugd en at smakkend de drie koeken op. Dan wees hij uit het raam. "Zie je die hoge berg? Bouw op die berg in de komende nacht een slot, dat groter en steviger is dan het slot waarin ik nu woon. Het moet zo groot worden als een paleis, met evenveel kamers erin als dagen in het jaar. Het dak moet glanzen als de zomerhemel, stralen als de zomerzon en schitteren als de sterren. Rondom het slot moet een slotgracht zijn, gevuld met kristalhelder water uit een bron. Over die slotgracht moet een ophaalbrug zijn, met als poort een regenboog. Kortom: alles moet zo piekfijn in orde zijn dat niemand zou denken dat binnenin de duivel huist. Begrepen?"
"Jawel, meester."
"Bouw dat slot in één nacht en je bent vrij man. Lukt het niet, dan zal ik je villen!"
Joeri liep dadelijk naar het meisje en vertelde hem wat de duivel hem nu weer voor onmogelijks had opgedragen.
"Maak je geen zorgen," zei ze. "Dat slot komt er! Slaap vannacht gerust en je zult zien wat er gebeurt!"
Die nacht sliep Joeri gerust. Zoveel vertrouwen had hij al in het meisje. Zijzelf sliep niet. Om middernacht opende ze de achterpoort van het slot, glipte naar buiten en klapte drie keer in haar handen. Dadelijk kwamen uit alle richtingen kleine duiveltjes aanvliegen.
"Gegroet, duivelse keukenmeid."
"Gegroet, duivelse duiveltjes."
"Waarom worden we geroepen?"
"Om te werken! Op die berg daar moeten jullie vannacht een slot bouwen. zo groot als een paleis, met evenveel kamers als dagen in het jaar, met een dak dat glanst als de zomerhemel, straalt als de zon en schittert als de sterren, met een slotgracht vol kristalhelder water, met een ophaalbrug en een regenboog als erepoort. Meer niet!"
Het meisje was nog niet uitgesproken of de meest bouwlustige duiveltjes waren al in de weer met stenen en cement. Nog voor de zon opging, was al het werk piekfijn gedaan.
Joeri werd door het meisje gewekt: "Word wakker en ga aan de duivel vertellen dat zijn nieuwe slot er staat!"
Joeri liep gauw naar buiten en wreef zich zijn ogen uit, toen hij zag wat daar in één nacht was gebouwd: een slot dat schitterde en blonk als de zomerzon, met een slotgracht vol vloeibaar kristal en een torenhoge erepoort in alle kleuren van de regenboog. Hij ging de duivel waarschuwen en deze stond met zijn mond vol tanden, toen hij het schitterende slot zag staan op de berg die hij de vorige morgen had aangewezen.
"Goed werk, Joeri!" stamelde de duivel tenslotte. "In één nacht op een kale berg een zo schitterend slot bouwen, daar neem ik mijn horens voor af! Nu heb ik nog een derde en laatste opdracht voor je. Als je die goed volbrengt, ben je, wat mij betreft, vrij man. Lukt het je niet, dan kost het je je kop! Luister: ik heb een heel vurig paard dat nog nooit door iemand bereden is. Jij zult de eerste zijn!"
"Morgenvroeg zal ik dat vurige paard berijden!" beloofde Joeri en hij dacht in stilte: "Deze laatste opdracht valt me geweldig mee. Ik ben nog nooit door een paard afgeworpen. Ik ben opgegroeid met paarden en kan rijden als de beste."
Hij ging naar het meisje en vertelde haar hoe de derde opdracht van de duivel luidde. "Deze keer kan ik het zelf wel aan," zei hij. "Morgen ben ik vrij man!"
"Prijs de dag van morgen niet voor het morgenavond is," zei het meisje en ze keek Joeri ernstig aan. "Deze derde opdracht is nog moeilijker dan de vorige twee. Jij denkt zeker dat het paard van de duivel een gewoon paard is? Dan vergis je je. Het is de duivel zelf in de gedaante van een paard. Maar wees niet bezorgd. Ook deze keer zal ik je helpen. Ga eerst rustig slapen, dan ben je morgen goed fit."
De volgende morgen werd Joeri door het meisje gewekt met de woorden: "Opstaan, Joeri! Het is tijd om het duivelse paard te berijden! Neem deze wilgentak mee. Als het paard gaat steigeren en probeert je af te werpen, geef het dan een tikje tussen de oren met het wilgentakje en het houdt zijn gemakje! Meer niet!"
Joeri nam de tak als een rijzweep onder zijn arm en stapte naar het slot van de duivel. "Waar is mijn meester?" vroeg hij de vrouw van de duivel.
"Mijn man is er niet vandaag," zei de duivelin. "Hij is naar zijn nieuwe slot. Voor hij vertrok heeft hij me gezegd dat ik je meteen moest doorsturen naar de stal om zijn paard naar buiten te leiden en vervolgens te berijden, een werkje waarom niemand je zal benijden!"
Joeri ging naar de stal. Daar wachtte hem een paard dat blaakte van vurigheid. Het dier had ogen als gloeiende kolen en uit zijn neusgaten schoten vlammen, telkens als het brieste. Rond het paard hing een verzengende hitte. Maar toen Joeri met het takje zijn kop beroerde, koelde het dier af.
Joeri wilde op de rug van het paard gaan zitten, maar het dier sprong steigerend omhoog. Joeri raakte het paard even aan met de wilgentak en het hield weer zijn gemak. Nu sprong Joeri op de rug van het paard, dat opnieuw begon te steigeren. Een tik met het takje was genoeg om het te temmen. Even stond het paard trillend stil. Dan schoot het dier als een vuurpijl de stal uit. Iedere andere ruiter zou afgeworpen zijn, maar Joeri hield zich stevig vast aan de koperrode paardenmanen en vergat niet het wilgentakje zijn temmende werk te laten doen. Het duivelse paard verhief zich van de grond en vloog over bergen en dalen, over bossen en moerassen, over rivieren en plassen, maar Joeri hield het dier goed in bedwang en tenslotte won hij het: het paard raakte uitgeput en werd zo mak als een lam. Rustig stappend keerde het dier met Joeri op zijn rug naar het slot van de duivel terug.
Hier liet Joeri het dier in de stal achter en liep over de binnenplaats van het duivelsslot als iemand die juist terugkeert van een plezierritje. Iedereen die hij tegenkwam, keek een andere kant uit, want de dienaren van de duivel wilden hun bewondering voor Joeri niet laten merken, uit angst voor hun meester!
Joeri zocht het meisje op en vertelde haar hoe de rit op het duivelspaard gegaan was.
"Prachtig!" zei ze. "Je hebt de duivel zelf weten te temmen. Dan zul je nu wel moe zijn en naar eten en slaap verlangen."
Joeri at en sliep tot de volgende morgen een dienaar van de duivel kwam zeggen dat zijn meester hem wilde spreken.
Joeri stond op en wandelde naar de vertrekken van zijn meester. Deze wachtte hem op met een zuur gezicht en een breed verband om zijn hoofd -dat kwam natuurlijk van het tikken met het wilgentakje.
"Joeri, je bent vrij om te gaan!" zei de duivel met een duivelse glimlach. "Ik heb jou niet meer nodig en jij hebt mij niet meer nodig! Vertrek morgenvroeg van hier. Zeg tegen niemand dat je weggaat. Afgesproken?"
Joeri zei niets. Hij ging terug naar het meisje aan wie hij zijn herwonnen vrijheid te danken had en hij vertelde haar alles.
Het meisje zei: "Joeri, lach niet te vroeg! Denk niet dat de duivel werkelijk van plan is je zomaar te laten gaan. We moeten niet wachten tot morgenvroeg. We moeten nu meteen vertrekken. Of beter nog: we vertrekken om middernacht. Dan slaapt de duivel en hebben we nog de beste kans om aan zijn listen te ontkomen."
Joeri stemde hier mee in. Om middernacht gingen ze samen op weg. Voor ze de kamer achter de keuken verlieten, zei het meisje tegen Joeri: "Spuug in alle vier de hoeken en doe de deur achter je op slot."
De volgende morgen stuurde de duivel een van zijn dienaren naar de kamer achter de keuken om Joeri te wekken.
De dienaar klopte op de gesloten deur en riep: "Word wakker. De zon staat al boven de horizon!"
"Ik sta zo op!" antwoordde het speeksel uit een van de vier hoeken.
De zon stond al een stuk hoger toen de dienaar opnieuw op de deur klopte.
"Sta op! Het is al bijna middag!"
"Ik ben bezig me aan te kleden!" antwoordde het speeksel uit de tweede hoek.
Het werd middag. Weer kwam de dienaar van de duivel op de deur kloppen, "Joeri, waar blijf je toch?"
"Ik sta me te wassen!" kwam het derde speeksel uit de hoek.
De duivel was woedend dat Joeri niet verscheen. Voor de vierde keer stuurde hij zijn dienaar erop uit om Joeri te halen. Maar nu was het speeksel van Joeri, dat in de vierde hoek lag, verdroogd en er kwam geen antwoord meer. De dienaar voelde dat de deur op slot was en haalde een breekijzer. Hij brak de deur open en zag nu dat er niemand binnen was.
Toen de duivel hoorde dat Joeri en het meisje er vandoor waren, stikte hij bijna van woede. De duivelin krijste: "Of die Joeri hier nog terugkomt, kan me niet schelen, maar het meisje moet worden teruggehaald, want ze is verduiveld handig en ik kan haar in de keuken niet missen!" En de duivel stuurde zijn snelste ruiters achter het tweetal aan.
Intussen hadden Joeri en het meisje al een flinke voorsprong. Toch werden ze door de ruiters van de duivel ingehaald. Ze waren te voet vertrokken en de paarden van de duivel liepen de achterstand snel in. De aarde achter Joeri en het meisje dreunde van de paardenhoeven.
Het meisje stond stil en zei: "Ik verander mezelf in een kudde schapen en jou in een schaapherder. Als de ruiters vragen of je soms een jongen en een meisje voorbij zag komen, dan moet je antwoorden: "Ik zag ze voorbij lopen. Al een hele tijd geleden. Toen ik nog een jonge schaapherder was en niet meer dan twee schapen bezat."
De ruiters kwamen dichterbij. Het meisje veranderde zichzelf in een kudde schapen en Joeri in een vergrijsde schaapherder.
De ruiters reden op de schaapherder af. "Hela, ouwe herder, zag jij hier soms een jongen en een meisje voorbij gaan?"
"Zeker wel, heren! Toen ik nog een jonge herder was en niet meer dan twee schapen bezat. Sedertdien groeide uit die twee schapen een hele kudde en zelf groeide ik krom van ouderdom!"
De ruiters zeiden tegen elkaar: "Die twee zijn niet meer in te halen. Zoveel is zeker! Kijk eens wat een kudde schapen! Allemaal geboren nadat die twee hier voorbij kwamen! Kom, we maken rechtsomkeert!"
De ruiters reden terug naar de duivel en vertelden hoe groot de voorsprong van Joeri en het meisje was.
"Stommelingen! Jullie hebt je laten beduvelen!" riep de duivel woedend. "Die herder en die schapen, dat waren ze! Dat meisje kan toveren! Ze heeft zichzelf veranderd in een kudde schapen en die jongen in een herder! Rij snel terug, sla die herder dood en breng de kudde schapen mee terug!"
De ruiters reden terug naar de plaats waar ze de schaapherder en zijn kudde hadden ontmoet. Joeri en het meisje waren in hun gewone gedaanten alweer een eind verder gelopen. Maar de ruiters waren snel en haalden hen in. Achter hen dreunde de aarde van paardenhoeven. Het meisje bleef staan en veranderde zichzelf in een tuin en Joeri in een tuinman.
De ruiters kwamen aangalopperen en vroegen: "Zeg opa, heb jij hier een jongen en een meisje zien voorbijgaan?"
"Nee," antwoordde de tuinman vanachter zijn dikke grijze baard. "Ik heb hier niemand zien voorbijgaan."
"Ook geen schaapherder met een grote kudde schapen?"
"Nee, heren, zoals ik zeg: niemand!"
De ruiters maakten rechtsomkeert en reden terug naar hun meester. "We hebben ze niet kunnen vinden," meldden ze de duivel. "Ze lijken wel van de aardbodem verdwenen te zijn. We hebben alleen een oude tuinman gezien, die bezig was in zijn tuin."
"Hoe is het mogelijk!" riep de duivel, ziedend van kwaadheid. "Jullie hebben je voor de tweede keer laten beduvelen! Die tuinman en die tuin, dat waren ze! Jullie hadden die tuinman moeten doodslaan en alles uit die tuin hierheen brengen. Aan jullie kunnen we niets overlaten, mijn vrouw en ik! We zullen zelf wel achter de vluchtelingen aangaan."
De duivel en de duivelin sprongen op hun paarden en reden met een gevolg van gewapende dienaren in de richting waarheen Joeri en het meisje verdwenen waren. Onder de hoeven van de paarden dreunde de aarde. Alle bomen waar de duivelse stoet, kletterend met de hoeven, voorbij stormde beefden en sidderden.
Joeri en het meisje hoorden de dreunende grond. Het meisje zei: "Deze keer zijn het de duivel en zijn vrouw zelf! Ik zal mezelf veranderen in een beekje. Jij moet dan gaan staan op de verre oever, zodat tussen jou en de duivel het water stroomt. Dan zal hij eerst mij moeten aanvallen en dan pas jou!"
Na die woorden werd het meisje een murmelend beekje. Joeri stond op de verre oever toen de duivel en de duivelin kwamen aanrijden, niet van plan zich even makkelijk te laten beetnemen als hun dienaren.
"Sla op het water met jullie zwaarden!" riep de duivelin tegen de dienaren. De dienaren gehoorzaamden vlijtig. Ze sloegen met hun zwaarden op het water. Het beekje steunde en kreunde en kleurde zich bloedrood. Joeri moest het aanzien zonder het beekje te kunnen verdedigen.
"Je bloed willen we zien stromen, duivelse keukenmeid!" riep de vrouw van de duivel. "En jij, daar aan de overkant, jij zult je meisje niet meer zien!"
Zo schreeuwde en dreigde het duivelse gezelschap nog een tijdje voor ze rechtsomkeert maakten en terugreden naar het duivelsslot. Joeri bleef eenzaam achter bij het beekje dat hevig steunde en kreunde.
Joeri verstond: "Ach, wat heb ik een pijn! Ik zal nog heel lang in mijn bedding moeten blijven voor mijn wonden genezen zullen zijn! We moeten voor een lange tijd afscheid van elkaar nemen. Er zit niets anders op. Ga terug naar het huis van je ouders, Joeri, maar vergeet me niet. Kus nooit een andere vrouw dan mij. Beloof me dat! En laat je nooit door een andere kussen. Want als dat gebeurt zul je mij vergeten."
Treurig en terneergeslagen keerde Joeri tenslotte terug bij zijn ouders; hij had zich er zo op verheugd met het meisje thuis te komen en zijn ouders te vertellen dat zij zijn vrouw zou worden.
Natuurlijk waren de ouders van Joeri heel blij toen ze hem terugzagen en om hen geen verdriet te doen, verborg hij zijn eigen verdriet. Hij besloot in stilte bij zijn ouders te blijven wonen totdat de wonden van het meisje genezen zouden zijn. Iedere avond, als het donker werd, liep hij een uur tot hij bij het beekje stond en dan praatte hij met haar tot het tijd werd weer naar huis te lopen.
Het duurde heel lang voor de wonden van het meisje begonnen te genezen. Maar Joeri wachtte geduldig, want hij hield van geen ander.
Jaren gingen voorbij. Op een middag in de zomer lag Joeri te slapen in de schaduw van een dikke eik, toen er een oud bedelvrouwtje voorbij kwam. De slapende Joeri herinnerde haar aan een van haar eigen kinderen, die ze al in geen jaren gezien had. Ze liep naar Joeri en drukte hem een kus op zijn voorhoofd. Op hetzelfde ogenblik vergat de slapende Joeri het meisje dat hij zijn trouw had beloofd.
Het was alsof de duivel ermee speelde, maar nog geen week later zeiden de ouders van Joeri: "Jongen, het wordt tijd voor je om te trouwen. We hebben een lief meisje voor je uitgezocht. Neem haar tot vrouw!"
Ja, zo ging dat in die oude tijden. De vaders en moeders beslisten wie met wie zou trouwen!
Joeri moest toegeven dat zijn ouders een mooi en lief meisje voor hem hadden uitgezocht. De bruiloft werd voorbereid. Op de trouwdag zelf was het huis vol gasten. Alle kamers gonsden van feestelijke stemmen. Alleen de bruidegom was niet blij. Joeri voelde een groot verdriet en een diepe onrust in zijn hart. Waarom dat zo was, begreep hij zelf niet.
In de keuken waren de tantes van Joeri bezig met het bakken van taarten. Ze kneedden uit deeg allerlei figuren om op de taarten te zetten. Dat was een oud gebruik: op een taart werd vaak een haasje of kippetje of visje van brood gezet.
Plotseling stapte een onbekend meisje de keuken in. Ze zei: "Ik kom van heel ver en ik heb een verzoek. Ik zou graag van deeg een mannetjeseend en een vrouwtjeseend kneden en die op een van de taarten zetten. Die taart wil ik dan aanbieden aan het bruidspaar."
De bakkende tantes waren in een goed humeur en stonden het toe. Nu kneedde het meisje uit deeg een mannetjeseend en een vrouwtjeseend. Ze zette de eenden op een taart maar nam de vrouwtjeseend er weer af. Die hield ze verder in haar linkerhand en met haar rechterhand droeg ze de schaal met de taart, waarop nu alleen de mannetjeseend zat, naar de tafel waar het bruidspaar was. Ze zette de taart voor het bruidspaar op tafel en liet de vrouwtjeseend in de mannetjeseend op de taart pikken. Daarbij zei ze: "Is de mannetjeseend vergeten wie hem uit de slavernij van de duivel bevrijdde? Is de mannetjeseend vergeten wie hem redde van een zekere dood? Is de mannetjeseend vergeten hoe het beekje voor hem bloedde?"
Bij het horen van die woorden herleefde Joeri's herinnering en herkende hij het meisje. Hij sprong op, greep haar hand en riep: "Dit meisje wil ik als vrouw, lieve ouders, dit meisje en geen ander! Ze deed meer voor mij dan enig ander meisje ooit zou kunnen doen!"
"Laat er dan geen gras over groeien," zei Joeri's vader.
"Trouw haar vandaag nog!" zei Joeri's moeder.
"Het meisje dat ik niet trouw, moet niet verdrietig zijn," zei Joeri. "Ze is zo lief dat ze zeker niet lang zal hoeven wachten voor ze de tweede keer een man vindt!"
Daarin kreeg Joeri gelijk.
Zo liep alles goed af voor iedereen, behalve voor de duivel, maar die verdient niet beter!
* * *
Samenvatting
Een volksverhaal uit Rusland.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Rusland
- Verhaalsoort: volksverhaal
- Leeftijd: vanaf 9 jaar
- Verteltijd: ca. 33 minuten
Thema
Populair
Verder lezen