De duivel die de vlooienhuid herkende
In lang vervlogen tijden leefde er eens een tsaar, die in een grote fles een vlo had opgesloten. Hij kweekte deze vlo zorgvuldig op en had hem jarenlang vetgemest alsof het een paasos was. De vlo groeide voorspoedig en werd na enige tijd zo groot als een flink kalf. Toen slachtte de tsaar zijn vlo, stroopte er de huid af, vulde die vlooienhuid op met stro en hing hem toen voor de poort van zijn paleis. Daarop liet hij door herauten in zijn ganse rijk omroepen, dat diegene onder zijn onderdanen die zou kunnen raden wat het voor een vel was, dat daar voor de paleispoort hing, zijn dochter tot vrouw zou krijgen.
Van alle kanten kwamen toen jonge mannen naar de hoofdstad van het land om naar het opgevulde vel te gaan kijken en te zeggen wat voor een vel het naar hun mening was. Iedere dag dromde een mensenmassa voor de paleispoort tezamen en allerlei uitroepen klonken daar uit op.
"Het is het vel van een buffelkalf!" riep er een.
"Wel nee," zei een ander, "iedereen kan toch zien, dat het een ramshuid is."
"Mensen, mensen, wat zijn jullie toch dom," klonk het weer uit een andere hoek, "zien jullie nu werkelijk niet, dat het de huid van een veulen is dat daar hangt."
"Een veulen, het mocht wat!" hoonde een vierde. "Kan jij op je eigen boerderij ook niet het verschil zien tussen een veulen en een geit. Dat is toch een geitenvel, dat ziet een blinde!" En zo ging dat de hele dag door, dag in, dag uit, maar niemand kon raden wat het dan eigenlijk wél was.
De tsaar beleefde de grootste pret van zijn grap. Hij zat de hele dag in een gemakkelijke stoel voor zijn raam naar het gedoe voor de paleispoort te kijken en moest soms zó schateren van het lachen, dat de kroon van zijn hoofd rolde en van alle kanten de lakeien moesten toeschieten om hem het kostbare hoofddeksel weer op te zetten.
Maar die pret bleef niet eeuwig voortduren. Op een goede dag steeg uit de zee die niet zo ver van het tsarenpaleis af lag, een duivel te voorschijn en die duivel kwam ook eens kijken, wat dat daar voor een drukte was bij de poort van het paleis. Hij duwde de mensen wat opzij en toen hij op de voorste rij stond, hoefde hij maar een enkele blik op het opgehangen vel te werpen om te kunnen zeggen: "Dat is een vlooienhuid!"
Iedereen keek de duivel met open mond aan en ook de tsaar in zijn gemakkelijke stoel voor het raam vergat het eerste ogenblik van verbijstering zijn mond weer te sluiten, die juist open stond van een schaterende lachbui.
Dat vond de tsaar heel wat minder grappig: zijn dochter aan een duivel uit te huwelijken! Maar de tsaar was een eerlijk man en hij wilde zijn belofte nakomen, dat hij die wist te raden wat voor een vel daar voor de paleispoort hing, zijn dochter tot vrouw zou krijgen. In het tsarenpaleis werd nu met grote pracht en praal de bruiloft van de tsarendochter met de duivel gevierd en daarna deed de tsaar met een groot gevolg zijn nieuwe schoonzoon uitgeleide toen deze zijn jonge vrouw meenam naar zijn eigen rijk.
Een prachtige stoet van soldaten en ruiters, voorafgegaan door muzikanten met grote en kleine trommels, fluiten en trompetten bracht de duivel en de tsarendochter naar het zeestrand.
De duivel liep hand in hand met de tsarendochter en toen ze bij het strand waren aangekomen, voerde hij zijn vrouw in de zee en verdween met haar in de golven.
Wat nu? De tsaar keerde weer naar zijn paleis terug en bleef een hele week op zijn troon somber voor zich uit zitten staren. "Ik heb beloofd," sprak hij bij zichzelf, "dat hij die zou raden wat voor een vel het was, dat ik voor het paleis heb opgehangen, mijn dochter tot vrouw zou krijgen. Die belofte ben ik nu nagekomen. Maar ik heb niet beloofd, dat hij haar nu ook voor altijd als vrouw zou mogen houden. Als ik dus probeer mijn dochter weer van de duivel terug te halen, kan niemand zeggen, dat ik mijn woord heb gebroken."
Nauwelijks had de tsaar dit allemaal overdacht, of hij sprong van zijn troon op om alles in het werk te stellen, de prinses weer uit de macht van de duivel terug te krijgen. Aan alle zeelieden uit het rijk van de tsaar werd opdracht gegeven, om hun best te doen de tsarendochter weer op te sporen. En tientallen schepen, grote en kleine, kruisten onophoudelijk over de zee om naar de verblijfplaats van de prinses te zoeken, maar alles tevergeefs.
De prinses was in de golven verdwenen en niemand had haar ooit meer terug gezien. Toen daalde de rouw neer over het paleis en over het hele rijk. In plaats van de kleurige vaandels met de geborduurde gouden keizerlijke adelaars die anders van de paleistorens wapperden, werden nu overal sombere zwarte vlaggen gehesen en de tsaar vaardigde een bevel uit, dat zolang de prinses niet was teruggekeerd, niemand in het hele rijk feest zou mogen vieren, een lied zou mogen aanheffen of 's avonds zelfs alleen maar licht zou mogen aansteken.
Herauten riepen dit bevel in het hele rijk rond en bedreigden diegenen die er zich niet aan zouden houden met zware straffen.
Nu woonde er even buiten de stad waar het paleis lag, een moeder met haar zes zonen. Die zes zonen waren allen flinke en knappe jongemannen, die ieder een bijzondere gave hadden, die niemand anders bezat. De oude moeder was zeer verheugd over het bezit van zes van dergelijke zonen en om haar opgeruimdheid te tonen, zong ze de hele dag door een vrolijk lied, terwijl ze 's avonds, als haar zonen thuis waren, de grote lamp in de woonkamer aanstak, waarna ze met haar zonen gezellig om de grote tafel ging zitten. Dat laatste kwam natuurlijk al spoedig de tsaar ter ore en hij liet de vrouw bij zich ontbieden.
"Beste vrouw," sprak de tsaar, "waarom gehoorzaam je niet aan het door mij uitgevaardigde bevel. Je weet toch wel, dat ik uit rouw om het verdwijnen van de prinses bevolen heb, dat niemand in mijn rijk een lied mag aanheffen of 's avonds licht aansteken. Laat je je zo weinig aan mijn verdriet gelegen liggen, dat je toch de hele dag door zingt en 's avonds de grote lamp in je huis laat branden?"
"Verheven tsaar," antwoordde de vrouw, "zolang u, mijn tsaar, en mijn zes zonen leven, is het leven voor mij zo vreugdevol, dat ik het niet kan nalaten te zingen. En wanneer 's avonds mijn zes jongens thuis zijn, dan wil ik het hun zo prettig mogelijk maken en steek de lamp op. Want mijn zonen zijn zo uitzonderlijk, o verheven tsaar, dat ze met geen andere jonge mannen in uw hele rijk zijn te vergelijken."
"Waarin zijn je zonen dan anders, dan de overige jongemannen in mijn rijk?" vroeg de tsaar. "Ik zal het daarvan laten afhangen of ik je laat straffen."
"Dat zal ik u vertellen, mijn tsaar," hernam de vrouw weer. "Mijn oudste zoon kan in één teug de hele zee leegdrinken, de tweede kan tien mannen op zijn schouders laden en daarmee wegdraven of hij alleen maar een zak met veren op zijn rug heeft, de derde hoeft maar met zijn vuist op de grond te slaan of er verrijst op die plek een toren, de vierde kan met zijn pijl en boog hoger schieten dan de hemel en daarbij het allerkleinste doelwit nog treffen, de vijfde kan een dode weer tot leven brengen door alleen maar even tegen hem te blazen en de zesde hoeft maar met zijn oor op de grond te gaan liggen om alles te kunnen horen, wat er in de hele wereld wordt gesproken."
Toen de tsaar dat hoorde, klaarde zijn gezicht helemaal op. "Ga snel naar huis terug, beste vrouw," zei hij tegen de trotse moeder, "en zeg tegen je zonen, dat ze hier op mijn paleis moeten komen. Mannen die allemaal kunnen wat je daar net hebt verteld, kan ik uitstekend gebruiken om mij met iets te helpen. En als zij daarin zullen slagen, dan zal ik ze rijkelijk belonen. En jij zult dan nog vrolijker kunnen zijn, dan je nu al bent."
De oude vrouw haastte zich daarop naar huis terug en zond haar zes zonen naar de tsaar. Deze wierpen zich voor de troon eerbiedig op de grond en wachtten af, wat de tsaar hen zou gebieden. "Ik heb van jullie moeder gehoord, waartoe jullie al zo in staat bent," zei de tsaar. "Daarom moeten jullie mij helpen te trachten mijn dochter, de prinses, te bevrijden uit de macht van de duivel die haar meegenomen heeft naar zijn rijk op de bodem van de zee. En indien jullie hierin zouden slagen, dan zal ik aan de oudste onder jullie zessen mijn dochter tot vrouw geven, terwijl ik de anderen tot mijn voornaamste raadslieden zal maken. Gaan jullie nu heen en probeert wat je kunt uitrichten."
De zes broers verlieten het paleis en begaven zich naar de oever van de zee. De broer met het scherpe gehoor wierp zich meteen op het strand om te luisteren in welk gedeelte van de zee de duivel de prinses verborgen hield. En nadat hij even aandachtig had geluisterd, wist hij op welk gedeelte van het strand ze moesten gaan staan om zo dicht mogelijk bij de verblijfplaats van de prinses te zijn.
Dat deden ze en daarop ging de broer die zo veel kon drinken op het strand liggen met zijn mond bij het water en kijk... in één diepe teug slurpte hij de hele zee naar binnen, zodat de zeebodem droog kwam te liggen.
En daar op de zeebodem, in de diepte, zagen ze de prinses zitten wenen, terwijl de duivel met zijn hoofd op haar schoot lag te slapen. De zes broers gingen naar de prinses toe en de broer die tien man tegelijk op zijn schouders kon dragen, nam de prinses op zijn rug, terwijl hij zijn overige vijf broers verzocht daar eveneens plaats te nemen. De duivel die met open mond lag te slapen, stopten ze een kikker in zijn mond en daarop snelde de ene broer met zijn hele last op de rug er van door. Hij rende daarbij even licht voort, of hij in plaats van zes mensen slechts een handvol veren op zijn rug droeg.
De kikker die ze in de mond van de duivel hadden gestopt, kreeg het daar al gauw weinig naar zijn zin en begon uit alle macht te kwaken. De duivel schrok daardoor wakker, voelde de kikker in zijn mond, spuwde die met afgrijzen uit en sprong op om te zien, wie hem die poets had gebakken.
En terwijl hij met zijn vuisten nog de slaap uit zijn ogen wreef, merkte hij ook dat de prinses verdwenen was.
Toen hij zoekend om zich heen keek, zag hij in de verte de ene broer met de zes mensen op zijn rug de steile helling van de zeebodem oprennen. De duivel zette het op een lopen om de achtervolging in te zetten en aangezien duivels ook behoorlijk uit de voeten kunnen, duurde het niet lang of hij naderde het zevental bedenkelijk.
"Broer, spuw de zee uit!" schreeuwden de overige broers tegen de ene die zojuist de hele zee had leeggedronken. "Anders worden we door de duivel ingehaald." De broer die zo geweldig kon drinken, deed wat hem gezegd werd en het hele drooggekomen zeebekken vulde zich weer met water, zodat de duivel kopje onder ging.
Proestend en blazend kwam hij even later boven, zwom naar de kust en zette de achtervolging weer in. Opnieuw naderde hij de zes broers en de prinses. "Broer, sla met je vuist op de grond, zodat er een toren verrijst waarin we ons kunnen verschuilen. Anders vallen we in handen van de duivel!" schreeuwden de overige broers weer tegen de ene met zijn geweldige vuisten.
Deze deed wat hem gevraagd werd. Hij gaf een dreunende slag met zijn vuist op de grond en op hetzelfde moment verrees op die plek een stenen toren, waarvan de muren wel een meter dik waren. De zes broers en de prinses vluchtten snel de toren in en sloegen de zware met ijzer beslagen poort achter zich dicht.
Nu waren ze veilig, maar de duivel draaide aan alle kanten om de toren heen en zocht naar een opening om binnen te komen. Toen hem dit niet lukte, begon hij te smeken: "Ach, jullie zes broers, laat mij nog één keer de prinses zien. Al is het alleen maar het puntje van haar pink. Daarna zal ik afstand van haar doen, en kunnen jullie haar meenemen waarheen je wilt. Maar sta me nog één keer toe haar te zien."
De broers overlegden, of ze het verzoek van de duivel zouden inwilligen, en omdat ze niet ten eeuwigen dage in die toren konden blijven zitten, besloten ze dat tenslotte maar te doen.
De prinses stak daarop het puntje van haar pink door het sleutelgat van de poort om dat aan de duivel te laten zien. Zodra deze echter de pink uit het sleutelgat te voorschijn zag komen, nam hij die snel in zijn mond en zoog op die wijze het leven van de prinses uit haar lichaam zodat ze dood neerviel.
Schaterend van het lachen draafde de duivel daarop weg. Toen maakte zich echter zo'n geweldige woede meester van de broer die zo goed kon schieten, dat hij zijn pijl en boog nam en vanaf de tinnen van de toren op de in de verte verdwijnende duivel schoot. De pijl trof deze midden in het hart en hij stortte dood neer.
Daarop kwam de broer naar voren die slechts naar een dode hoefde te blazen om die weer tot leven te wekken. Voorzichtig blies hij over het gezicht van de prinses en dadelijk keerde de kleur daarop terug en sloeg zij de ogen op. Aangezien de duivel dood was, dreigde nu verder geen gevaar en konden ze veilig de toren verlaten. De broer met de sterke rug droeg de prinses en zijn vijf broers naar het paleis van de tsaar, waar deze in grote vreugde zijn dochter verwelkomde.
De oudste van de zes broers werd daarop met de prinses in het huwelijk verbonden, terwijl de vijf andere van die dag af de meest vertrouwde raadslieden van de tsaar werden. En dat de oude moeder sindsdien nog meer zong dan tevoren, dat hoef ik je niet te vertellen.
* * *
Samenvatting
Een Bulgaars sprookje over hoe zes broers een prinses redden. Een koning hangt buiten de paleispoort een huid op en belooft zijn dochter aan degene die kan raden van wat voor dier die huid is. Alleen een duivel ziet onmiddellijk dat het een vlooienhuid is en trouwt de prinses. Zes broers die over bijzondere gaven beschikken, gaan op pad om de koningsdochter van de duivel te bevrijden. De oudste broer trouwt uiteindelijk met de prinses.
Toelichting
In de Pentamerone van Basile vinden we dit verhaal ook, onder de titel De vlo.
Trefwoorden
duivel, volkssprookje, huid, treuren, wondersprookje, vlo, vlooienhuid, duivelsprookje, rouw, zes broers, huwelijk, bulgarije, trouwen
Basisinformatie
- Herkomst: Bulgarije
- Verhaalsoort: duivelsprookje, volkssprookje, wondersprookje
- Leeftijd: vanaf 9 jaar
- Verteltijd: ca. 17 minuten
Populair
Verder lezen