zaterdag 21 december 2024

Volksverhalen Almanak


De drie vogeltjes


Het is wel duizend en nog meer jaar geleden. Toen waren er in Duitsland allemaal kleine koninkjes, en eentje woonde er ook op de Keuterberg, en die ging toch zo graag op jacht.
Eens op een keer, toen hij met zijn jagers het slot uit trok, waren er beneden aan de berg drie meisjes bezig met het hoeden van hun koeien, en toen ze de koning en de hele hofhouding zagen, toen riep de oudste de twee andere meisje toe en wees hen op de koning: "Hela! Hola! Als ik hem niet krijg, dan neem ik er geen."
En de tweede, aan de andere kant van de berg, antwoordde, terwijl zij wees op de man die rechts van de koning liep: "Hela! Hola! Als ik die niet krijg, dan wil ik er geen."
En toen riep de jongste, wijzend op hem die links van de koning liep: "Hela! Hola! Als ik die niet krijg, dan wil ik er geen!"
Maar dat waren de twee ministers! De koning hoorde dat allemaal, en toen ze van de jacht thuis gekomen waren, liet hij de drie meisjes bij zich komen en vroeg hun, wat ze daar gisteren op de berg hadden geroepen. Nu dat wilden ze niet zeggen. Maar de koning vroeg aan de oudste, of ze hem niet tot man wou hebben? Toen zei ze: "Ja!" en haar twee zusters wilden met de twee ministers trouwen, want ze waren alle drie mooie meisjes met lieve gezichtjes, vooral de koningin, haar had ze - als vlas.
Maar nu kregen de twee zusters geen kinderen, en toen de koning eens op reis moest, liet hij ze naar de koningin gaan, om haar wat op te monteren, want ze moest een kindje krijgen. En ze kreeg dan ook een jongetje en dat had een vuurrode ster midden op zijn voorhoofd. De twee andere zusters nu zeiden tegen elkaar: ze wilden die jongen in het water gooien. Toen ze hem daarin gegooid hadden (ik geloof dat het de Wezer is geweest), toen vloog d'r zo'n vogeltje op en dat zong:
Tot de dood genegen
't besluit nog niet gekregen
daar bij het lelieblad
jongetje, ben jij dat?
Toen ze dat allebei hoorden, sloeg hun de angst om 't hart en ze maakten, dat ze wegkwamen. En toen de koning thuiskwam, zeiden ze tegen hem: de koningin had 'n hond gekregen. En de koning zei: "Wat God doet, dat is welgedaan."
Maar nu woonde er bij het water een visser, en die viste de kleine jongen weer op, en die leefde nog, en omdat z'n vrouw geen kinderen had, voedden ze 'm op. Na een paar jaar was de koning weer weg, en juist kreeg de koningin weer een jongetje, en de twee valse zusters gooiden het kind weer in 't water, en weer vloog er een vogeltje op en zong:
Tot de dood genegen
't besluit nog niet gekregen
daar bij het lelieblad
jongetje, ben jij dat?
En toen de koning thuis kwam, zeiden ze tegen hem, dat de koningin weer een hond had gekregen en weer zei hij: "Wat God doet, dat is welgedaan." Maar de visser viste deze jongen ook uit het water op en voedde hem ook op.
Nu ging de koning weer op reis, en nu kreeg de koningin een lief klein meisje; en ook dat gooiden de valse zusters in het water. Weer vloog er het vogeltje omhoog en zong:
Tot de dood genegen 't
besluit nog niet gekregen
daar bij het lelieblad
meisje, ben jij dat?
En toen de koning weer thuis kwam, zeiden ze hem dat de koningin nu een kat had gekregen. Toen werd de koning boos, liet z'n vrouw in de gevangenis werpen en daar heeft ze heel wat jaren in gezeten.
Ondertussen groeiden de kinderen op, en de oudste ging eens op een keer met andere jongens uit vissen, en toen wilden die andere jongens hem niet bij zich dulden en zeiden: "Jij vondeling, ga je eigen weg."
Nu werd hij bedroefd en vroeg aan de oude visser wat daar van waar was? Die vertelde hem, dat hij eens aan het vissen was geweest en toen had hij hem uit het water opgevist. Nou, zei hij, dan wilde hij weg en z'n vader gaan zoeken. De visser had graag dat hij bij hem bleef, maar hij liet zich niet vasthouden en tenslotte moest de visser toegeven.
Hij begaf zich op weg en liep vele dagen achter elkaar, en eindelijk kwam hij voor een groot, wijd water, en daar stond een oude vrouw bij te vissen. "Goedendag moeder," zegt de jongen.
"Wel bedankt."
"U kon wel 's lang vissen voor u een vis ving."
"En jij kon wel 's lang zoeken voor je je vader vond. Wou je graag 't water over?" zei de vrouw.
"Ja, God weet het." En toen nam die oude vrouw hem op haar rug en droeg hem door het water heen, en hij zocht lang en hij kon toch z'n vader maar nergens vinden. En nu was er al een jaar voorbij en nu trok de tweede jongen ook weg, om z'n broertje te zoeken. Hij kwam ook bij dat grote water en toen verging het hem precies als zijn broer.
Nu was alleen de dochter nog maar thuis, en die schreide zo dikwijls om haar broers, dat ze tenslotte de visser ook smeekte om haar maar te laten vertrekken, want ze wou toch zo graag haar broertjes gaan zoeken. En ook zij kwam bij dat grote water en toen zei ze tegen de oude vrouw: "Goedendag, moeder."
"Wel bedankt."
"Ik hoop, dat God u helpt bij 't vissen." Toen de oude vrouw dat hoorde, werd ze heel erg vriendelijk en droeg haar het water over en ze gaf haar een grote tak in haar hand en zei tegen haar: "Nu moet je maar aldoor deze weg verder op gaan, kindlief, en dan kom je langs een grote zwarte hond. Dan moet je stil en dapper en zonder te lachen en zonder 'm aan te kijken langs hem gaan. Dan kom je aan een groot, open slot, en op de drempel moet je de tak laten vallen, en dan meteen het slot aan de andere kant weer uitgaan; dan is er daar een oude bron, daar is een grote boom in gegroeid, en daarin hangt een kooi met een vogel erin; die kooi moet je er uitnemen; neem dan nog 'n glas water uit diezelfde bron en ga met die twee dingen dezelfde weg weer terug; op de drempel ligt de tak nog, die neem je dan weer op, en als je dan weer langs die hond komt, dan sla je 'm in z'n gezicht, maar pas op, dat je hem niet trapt, en dan kom je maar weer bij mij terug."
En nu vond ze het allemaal zo, als de oude vrouw gezegd had, en op de terugweg vond ze haar beide broers die de halve wereld hadden doorgezocht. Ze gingen samen tot waar de zwarte hond in de weg lag, en ze sloeg hem in 't gezicht en toen werd hij een pracht van een prins, en die ging ook met hen mee tot aan het water. En daar stond die oude vrouw nog; die was heel verheugd dat ze er alle vier waren, en ze droeg hen allemaal over het water en toen ging ze ook weg, want ze was nu verlost. Maar de anderen gingen allemaal naar de oude visser, en ze waren allemaal blij, dat ze weer bij elkaar waren en de vogel hingen ze met z'n kooi aan de wand.
Maar de tweede zoon kon niet rustig thuis blijven, hij nam een boog en ging op jacht. En toen hij moe was, nam hij z'n fluit en blies een deuntje. Maar nu was de koning ook op jacht en hij hoorde dat en hij ging erheen, en toen hij de jongen aantrof, zei hij: "Wie heeft jou toegestaan om hier te jagen?"
"Wel, geen mens."
"Van wie ben je dan?"
"Ik ben de visser zijn zoon."
"Die heeft immers geen kinderen."
"Als je het niet geloven wil, kom dan maar mee." Dat deed de koning en hij vroeg de visser uit, en die vertelde hem alles en het vogeltje aan de wand begon te zingen:
De moeder zit alleen
in de kerker van steen.
O koning, edel bloed
dit zijn uw kind'ren goed.
De zusters maakten een gemeen plan
daar werden zij 't slachtoffer van.
Zij smeten hen in het water
de visser vond hen later.
Nu schrokken ze allen, en de koning nam de vogel, de visser en de drie kinderen met zich mee naar het slot, en hij liet de gevangenis openen, en haalde er zijn vrouw weer uit, maar die was er helemaal ziek en ellendig van. Maar toen gaf de dochter haar het water uit de bron te drinken en toen was ze weer fris en gezond. De twee valse zusters werden verbrand, en de dochter trouwde met de prins.
*   *   *
Samenvatting
Een sprookje van Grimm over twee jaloerse zussen. Een zus trouwt met een koning, maar haar twee zussen met ministers. Wanneer de koningin een kindje baart, gooien haar twee zussen het uit jaloezie in het water. Dit herhaalt zich twee keer en elke keer vliegt er een vogeltje op dat een liedje zingt. De kinderen worden door een visser gevonden en opgevoed. Uiteindelijk vindt de koning zijn eigen kinderen terug.
Toelichting
Uit Westfalen, waar drie uur van Corvei de Keuterberg ligt. In dialect opgetekend.
Het sprookje is in talrijke varianten in geheel Europa bekend, maar ook bij Tartaren, Mongolen, Arabieren en Indiërs. Literaire oorsprong is voor een deel van de overlevering zeer goed mogelijk, aangezien Straparola reeds een nauw met Arabische redacties overeenstemmende tekst vertelt, die later weer door Mevrouw d'Aulnoy voor haar sprookje "La pincesse Belle-Etoile" gebruikt werd.
De koningin die haar kinderen worden ontstolen is een motief dat ook voorkomt in Het kind van Maria en De zes zwanen. De rol van de visser die het leven opvangt en behoedt, herinnert aan de Parsival-sage en ook aan de uitspraak van Christus (Marcus 1:17): "Ik zal maken dat gij vissers van mensen wordt."
De rode of de gouden ster op het voorhoofd is een teken van hoge afkomst. Grimm zegt dat de vogel die opstijgt de ziel is van het kind. Vergelijk Van de wachtelboom.
In dit sprookje haalt het meisje het levenswater. Vergelijk Het water des levens.
De rol van het vrouwelijke element in dit sprookje is zeer mooi uitgewerkt.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen