donderdag 21 november 2024

Volksverhalen Almanak


De drie koningsdieren


De drie koningsdierenEr was eens een koning van Verdecolle, die drie dochters had, drie juwelen van meisjes; en op haar werden hevig verliefd de drie zonen van de koning van Belprato. Doch omdat alle drie door de vervloeking van een fee in dieren waren veranderd, weigerde de koning van Verdecolle hen als echtgenoten voor zijn dochters.
Toen riep de eerste, die een mooie jachtvalk was, alle vogels bijeen ter vergadering, waar verschenen vinken, winterkoninkjes, wielewalen, tuinfluitertjes, meesjes, bosuilen, hoppen, leeuweriken, koekoeken, kraaien en 'alia genera pennatorum'. En hij liet ze alle bomen van Verdecolle vernielen, zodat er geen bloem of blad overbleef.
Nummer twee, die een hert was, riep alle bokken, konijnen, hazen, egels en de andere zoogdieren van dat land bijeen en liet ze de bezaaide akkers vernielen, zodat er zelfs geen grassprietje meer over bleef.
De derde, die een dolfijn was, maakte een afspraak met honderd zeemonsters en liet zoveel stormen aan die kust komen, dat er geen vissersschuit heel bleef.
Daarom besloot de koning, toen hij zag, dat de zaken scheef gingen en hij de schade niet kon tegenhouden, die de drie onstuimige verliefden hem toebrachten, zich uit deze verwikkelingen te bevrijden en stemde er in toe, hun zijn dochters tot vrouw te geven. En zij namen haar met zich mee buiten het rijk, zonder iets van feestelijkheden of muziek te willen. Maar bij het vertrek van de drie bruiden gaf koningin Grazolla drie gelijke ringen aan haar dochters, voor ieder een, met de woorden, dat nu zij uit elkaar moesten gaan en het geval zich soms zou voordoen, dat ze elkaar weer na enige tijd wilden opzoeken of iemand anders van hun familie zien, zij door middel van de ringen herkend zouden worden.
De valk nam Fabiella, die de oudste was, mee op een zo onmetelijk hoge berg, dat deze de grenzen van de wolken voorbij ging en met zijn top reikte tot waar het nooit regende. Daar bezat deze valk een prachtig paleis, waar hij haar als koningin liet wonen.
Het hert bracht Vasta, die de middelste was, naar een zo dichtbegroeid bos, dat de duisternis, door de nacht geroepen, niet wist langs welke weg ze er uit moest komen om hem te huldigen. Daar liet hij haar verblijven in een verbluffend fraai huis, in een tuin van niet te overtreffen pracht.
De dolfijn zwom met Rita - die de jongste was - op zijn rug midden in zee en op een mooie rots liet hij haar een huis vinden, dat door de inrichting waard was, door drie koningen bewoond te worden.
Intussen gaf koningin Grazolla het levenslicht aan een zoon, aan wie zij de naam Tittone gaf. Vijftien jaar geworden vatte deze het plan op - daar hij steeds zijn moeder hoorde klagen over haar aan drie dieren uitgehuwelijkte dochters, waar men nooit meer iets van vernomen had - zo lang de wereld door te trekken tot hij er enige aanwijzing van had. En na lang aandringen bij zijn vader en moeder verkreeg hij de verlangde toestemming en werd van alle hulpmiddelen voorzien en van het gezelschap, dat noodzakelijk en een prins als hem waardig was. En de koningin gaf hem ook een ring gelijk aan die, welke zij aan haar dochters geschonken had.
Tittone liet geen schuilplaats in Italië, geen hoekje van Frankrijk en enig deel van Spanje dat hij niet nazocht; en hij stak naar Engeland over en doorliep Vlaanderen en bezocht Polen; om kort te gaan hij bewandelde het oosten en het westen, en tenslotte had hij al zijn dienaren achtergelaten, ten dele in kroegen en ten dele in hospitalen, en zelf zonder een sou op zak bleek hij tenslotte aangeland te zijn op de berg, door de valk en door Fabiella bewoond.
En terwijl hij vol bewondering dat schone paleis in ogenschouw stond te nemen, dat hoeken van porfier, muren van albast, vensters van goud en dakpannen van zilver had, zag zijn zuster hem, die hem binnen liet komen en hem vroeg wie hij was en waar hij vandaan kwam en welk lot hem naar deze streken gebracht had. En toen Fabiella van Tittone vernam, waar hij thuis hoorde en wie zijn vader en moeder waren en zijn eigen naam te weten kwam, herkende zij in hem een broer van haar en vond dit bevestigd toen zij de ring die hij aan de vinger droeg vergeleek met de ring, welke haar moeder haar gegeven had. Zij omarmde hem dus met grote vreugde, en daar zij vreesde, dat haar man zijn komst onaangenaam zou vinden, wees zij hem een schuilplaats toe.
De valk kwam thuis en Fabiella begon met te zeggen, dat een groot verlangen naar haar familie in haar geboren was; en hij antwoordde: "Zet dat uit je hoofd, vrouw, want dat kan niet gebeuren, zo lang ik er geen zin aan heb!"
"Laten we tenminste," zo sprak zij, "iemand van mijn familie hier roepen, om mij te troosten!"
"Wie," antwoordde de valk, "wie zou je zo ver komen opzoeken?"
"En als eens iemand hier kwam?" hernam Fabiella, "zou jij dat vervelend vinden?"
"Waarom zou ik?" repliceerde de valk, "het zal voldoende zijn, dat hij van jouw familie is, om van hem te houden!"
Toen zij dit gehoord had, vatte Fabiella moed en liet haar broer voor de dag komen en stelde hem aan de valk voor. Deze sprak: "Vijf en vijf zijn tien; de liefde voel je door de handschoen heen en het water komt door de laarzen naar binnen. Wees welkom en beschik over dit huis alsof het van jou ware. Beveel en doe wat je verkiest!" En hij gaf order, dat hij geëerd en gediend moest worden als zijn eigen persoon.
Nadat Tittone twee weken op die berg vertoefd had, wilde hij op zoek naar zijn andere zusters gaan en bij het afscheid van Fabiella en van zijn zwager gaf deze hem een van zijn veren, met de woorden: "Draag deze verder, beste Tittone en houd ze in ere, want je kunt in zulke omstandigheden komen, dat je haar een schat zult vinden. Bewaar ze goed en als je iets nodig hebt, laat ze dan op de grond vallen en zeg: 'Kom vlug!' want dan zul je mij loven!"
Tittone wikkelde de veer in een papiertje en deed ze in zijn beurs en vertrok na vele plichtplegingen over en weer. En hij liep en liep maar, dat het niet te vertellen is, hoe lang, tot hij kwam bij het bos, waar het hert woonde met Vasta. En terwijl hij door honger geprikkeld de tuin binnen ging om wat vruchten te plukken, zag zijn zuster hem, die hem herkende op dezelfde wijze als de eerste. Zij stelde hem voor aan haar man, die hem feestelijk ontving en hem waarlijk als een prins behandelde; en toen hij na weer twee weken wilde vertrekken om zijn derde zuster te zoeken, gaf het hert hem een van zijn haren, met dezelfde woorden als de valk voor de veer gebruikt had.
Hij hervatte zijn reis met wat geld, dat de valk hem gegeven had en met een gelijk bedrag van het hert en liep zo ver tot hij aan het einde van de wereld kwam. Daar hij hier niet verder kon wegens de zee, nam hij een schip met het plan alle eilanden af te gaan, of hij iets te weten kon komen van zijn zuster. En de zeilen werden gehesen en hij zwierf zo lang op zee rond tot hij toevallig kwam op het eiland, waar de dolfijn met Rita woonde. Hier werd hij, zo gauw hij aan land gestapt was, door zijn zuster gezien en herkend en zij ontving hem op dezelfde wijze als de andere gedaan hadden. En toen hij wilde vertrekken, om zijn vader en moeder terug te zien, kreeg hij van de dolfijn, met dezelfde aanwijzingen als de vorige, een schub.
Op het vasteland terug steeg hij te paard en nauwelijks een mijl had hij zich van de kust verwijderd, toen hij een bos in reed, waar angst en duisternis vrij spel hadden en waar doorlopend een markt van schimmen en ontzetting gehouden werd. In dat bos vond Tittone een hoge toren midden in een meer gebouwd, dat de voeten van de bomen kuste om voor de zon zijn lelijkheid te verbergen; en aan een raampje van de toren zat een beeldschoon meisje aan de voeten van een vreselijke draak, die sliep.
Dadelijk toen zij Tittone zag, sprak ze fluisterend en op meelijwekkende toon: "Mooie jongeman, die misschien door de hemel gezonden is tot troost van mijn ellende naar deze plaats, waar men nooit het gezicht van een christen te zien krijgt, haal mij weg uit de macht van deze gedrochtelijke tiran, die mij geroofd heeft van de koning van Chiaravalle, mijn vader, en me in deze verlaten toren heeft verbannen, waar ik al haast beschimmeld ben en een ranzig luchtje krijg."
"Ach!" antwoordde Tittone, "wat kan ik doen, om u van dienst te zijn, schone jonkvrouw? Wie kan dit meer oversteken? Wie kan deze toren beklimmen? Wie kan de lelijke draak naderen, wiens aanblik alleen al schrik aanjaagt, die angst zaait en sidderen doet? Wees echter gerust, wacht even, want wij zullen zien, het gedrocht te verjagen met de hulp van een ander. Kalm aan, dan breekt het lijntje niet. Nu zullen wij eens zien, of het iets is, ja of nee!"
En hij wierp tegelijkertijd de veer, het haar en de schub, die zijn zwagers hem gegeven hadden, op de grond met de woorden: "Kom vlug!" En dadelijk zag men, alsof die voorwerpen zomerregendruppels waren die de kikkers wakker maken, de valk, het hert en de dolfijn verschijnen, die allen tegelijk riepen: "Hier zijn wij! Wat heb je te bevelen?"
Toen Tittone hen naast zich zag, sprak hij met grote blijdschap: "Niets anders zou ik graag willen dan die ongelukkige jonkvrouw weg halen uit de klauwen van de draak en haar uit de toren bevrijden, alles vernielen en me een knappe vrouw mee naar huis nemen!"
"Stil!" antwoordde de valk, "want een geluk ligt in een klein hoekje. Nu zullen wij dat zaakje eens fijn voor je opknappen!"
"Laat ons geen tijd verliezen," opperde het hert, "het ijzer moet je smeden als het heet is!"
Zo sprekende liet de valk een vlucht griffioenen aanrukken, die naar het venster van de toren vlogen en de jonkvrouw roofden en haar buiten het meer bij Tittone en zijn zwagers brachten. En als zij Tittone van verre een maan geleken had, achtte hij haar nu van dichtbij een zon, zo beeldschoon was zij. Doch terwijl hij haar omhelsde en lieve woordjes tegen haar sprak, werd de draak wakker, stortte zich uit het raam en stormde op Tittone af, om hem te verslinden; toen liet het hert een troep leeuwen, tijgers, panters, beren en apen verschijnen, die hem er duchtig van langs gaven en hem met de vogels in flarden scheurden.
Daarna wilde Tittone weg gaan, maar de dolfijn zei tegen hem: "Ook ik wil iets doen, om je van dienst te zijn." En om geen spoor aan zo 'n ellendige vervloekte plaats achter te laten, deed hij de zee opkomen en overstromen, die met zo'n geweld tegen de toren kwam gestoten, dat zij zijn fundamenten ondergroef en hem sloopte.
Tittone bedankte zijn zwagers zo goed hij kon en zei tegen zijn bruid, hetzelfde te doen, daar zij door hun toedoen uit dit grote gevaar gered was. Doch de dieren antwoordden: "Integendeel, wij moeten deze schone dame juist bedanken, want zij is oorzaak, dat wij tot onze oorspronkelijke staat terugkeren. Door een onaangenaamheid welke onze moeder met een fee had, droegen wij een vervloeking met ons mee sinds wij geboren waren, dat wij altijd de gedaante van dieren zouden hebben, tot wij een koningsdochter uit grote moeilijkheden zouden redden. En nu is dat ogenblik gekomen, waarnaar wij zo vurig verlangden; nu is de vrucht gerijpt en reeds voelen wij in ons binnenste een nieuwe geest, in onze aderen nieuw bloed!"
Op hetzelfde ogenblik werden zij drie schone jongelingen, die de een na de ander hun zwager stevig omhelsden en hun hand reikten aan de nieuwe verwante, en zij was buitengewoon verrukt van vreugde. Bij dit schouwspel slaakte Tittone een diepe zucht: "O Here God, waarom hebben mijn moesje en vaasje geen deel aan deze vreugde? Die smullen zouden, als zij drie zulke bevallige en knappe schoonzoons voor zich zagen!"
"Het is nog geen nacht," antwoordden de zwagers. "Schaamte, omdat wij zo veranderd waren, bracht ons er toe uit het gezicht van de mensen weg te vluchten; maar nu wij - de hemel zij dank - ons onder de mensen kunnen vertonen, willen wij onder een dak met onze vrouwtjes wonen en vrolijk leven. Laat ons daarom naarstig gaan, om samen thuis te zijn vóór de zon morgenochtend de waar van de stralen bij de douane van het oosten uitpakt!"
En om niet te voet te hoeven gaan, want er was daar niets anders dan een magere merrie, waarop Tittone de reis gemaakt had, lieten zij een fraaie karos verschijnen, getrokken door zes leeuwen, waarin zij alle vijf plaats namen. Na een hele dagreis kwamen zij 's avonds bij een herberg, waar zij, terwijl het eten klaar gemaakt werd, de tijd aangenaam doorbrachten met het lezen van een massa getuigenissen van stommiteiten van de mensen, die daar op de muren geschreven stonden.
Met bedtijd deden de drie jongelingen alsof ze gingen slapen, maar de gehele nacht waren zij druk in de weer, zodat zij zich de volgende morgen, toen de sterren zich als preutse oude vrijsters niet door de zon wilden laten zien, in dezelfde herberg bevonden tezamen met hun vrouwen. Verbazend hartelijk omarmden zij elkaar en groot was aller vreugde, en vervolgens namen zij met hun achten in dezelfde koets plaats en na een lange rit bereikten zij Verdecolle, waar zij door de koning en de koningin buitengewoon beminnelijk ontvangen werden; want deze hadden het kapitaal van vier kinderen gewonnen, die zij verloren waanden en de woekerrente van drie schoonzoons en een schoondochter, die vier zuilen aan de Tempel van de Schoonheid waren.
Naar de koning van Belprato en van Chiaravalle stuurden zij gezanten, om hen in te lichten over de lotgevallen, hun zoons overkomen. En deze twee kwamen naar de feesten, die gevierd werden met vrolijkheid gepaard aan algemene tevredenheid, en ten volle werd een ieder schadeloos gesteld voor alle doorgestane moeiten. Immers, één uur van vreugde doet duizend jaren van leed vergeten.
*   *   *
Samenvatting
Een Italiaans sprookje over een valk, een hert en een dolfijn. Drie in dieren betoverde prinsen trouwen met drie koninklijke zussen, die ze meenemen naar hun verblijf ver van de bewoonde wereld. Na 15 jaar gaat hun broertje op zoek en wordt door zijn zwagers (de valk, het hert en de dolfijn) hartelijk ontvangen. Ze beloven hem behulpzaam te zijn als dat nodig is. En als hij een prinses van een draak wil redden, helpen ze hem - en tevens zichzelf - waardoor hun betovering verbroken wordt.
Toelichting
Uit de Pentamerone (Lo cunto de li cunti overo lo trattenemiento de peccerille - Het sprookje der sprookjes, of Vermaak voor de kleinen) van Giambattista Basile (Vierde dag, derde sprookje).
Een vergelijkbaar verhaal komt uit de Verenigde Staten: De ram, de zalm en de adelaar.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"Italiaansche volkssprookjes" bewerkt naar de Pentamerone van G. Basile door Rien Valkhoff, illustraties van Frans Lammers. Uitgeversmaatschappij W. de Haan N.V., Utrecht, 1948.
Populair
Verder lezen