donderdag 21 november 2024

Volksverhalen Almanak


De dondervogel met zijn groene klauwen


Alle mensen zijn bang van de dondervogel. Als hij komt overvliegen, kruipt iedereen weg. Als hij met zijn enorme vleugels klapt, rommelt de donder. Als hij knippert met zijn flikkerende ogen zigzagt de bliksem naar de aarde. Hij kan bomen vellen en ze in stukken breken. Hij kan mensen treffen en dan sterven ze.
Maar lang geleden was de dondervogel nog angstwekkender dan tegenwoordig. Toen had hij een afgrijselijke gewoonte. Hij stal mooie meisjes. Als hij er een in het oog kreeg, liet hij zich gewoon vallen, greep het meisje met zijn lange, groene klauwen en droeg haar dan naar zijn verborgen verblijfplaats hoog in de bergen.
Op een dag in die langvervlogen tijd liepen een krijger die Lange Pijl heette, en zijn jonge mooie vrouw Rode Bloem, langs een rivier, toen er dikke, zwarte wolken langs de hemel kwamen aanrollen. Ze hoorden het gerommel van verre donder en het begon te regenen. Toen wisten ze dat de dondervogel er aan kwam en dat ze zich moesten verstoppen.
Ze holden naar hun kamp. Ze holden en holden, zo snel als ze konden. Maar de dondervogel was sneller. Algauw was hij boven hun hoofd, zijn vleugels sloegen met het geraas van oorverdovende donderslagen, terwijl overal om hen heen de bliksem flitste en knetterde.
De dondervogel zag Rode Bloem en hij schoot omlaag. Hij pakte haar op met zijn lange groene klauwen en vloog weg.
Lange Pijl was door de felle bliksem verdoofd en op de grond geworpen. Maar dood was hij niet en na een poosje opende hij zijn ogen. Het onweer was voorbij en de aarde rook zoet en fris. Maar waar was zijn mooie vrouw? Hij keek om zich heen. Er waren geen voetafdrukken. Geen teken dat ze was weggegaan. Toen wist hij dat de dondervogel haar had meegenomen.
Lange Pijl was bedroefd. Hij keerde het kamp de rug toe en liep weg naar de heuvels om alleen te zijn. De nacht viel, maar hij ging niet slapen. Hij zat roerloos en zwijgend op een helling en dacht na.
Tegen de tijd dat de zon opkwam in de ochtendhemel had Lange Pijl besloten wat hem te doen stond. Met grote stappen liep hij terug naar zijn tipi en vulde een zachte leren tas met voedsel voor een reis. Hij nam zijn boog en pijlen en tegen zijn familie en vrienden zei hij: "De dondervogel heeft Rode Bloem gestolen. Nu moet ik het spoor gaan zoeken dat leidt naar zijn geheime schuilplaats hoog in de bergen en hem dwingen mijn mooie vrouw aan mij terug te geven."
Al zijn vrienden en familie zeiden: "Ga toch niet! Je kunt haar niet redden! Als je hem vindt, zal hij je zeker doden!"
Maar Lange Pijl klemde zijn kaken opeen en vertrok in de richting van de bergen. Hij kende echter het spoor niet dat naar de geheime schuilplaats van de dondervogel leidde. Elk dier dat hij onderweg tegenkwam vroeg hij om hulp - de slimme coyote, de grizzlybeer, de vogels die zo ver vliegen en de onbevreesde wolf - allemaal vroeg hij hun ernaar. Maar geen van hen kende het spoor. En allemaal zeiden ze hetzelfde: "Keer terug! Ga niet! Als je hem vindt, zal hij je zeker doden!"
Maar Lange Pijl ging voort. Hij kwam bij de bergen, en nog ging hij verder, tot hij halverwege op de helling van de hoogste berg bij een tipi kwam. Daarbuiten stond de raaf, de wijze. Hij begroette de vreemdeling, nodigde hem binnen in zijn tipi, spreidde een deken uit en bood hem voedsel aan.
Toen Lange Pijl gegeten had, sprak hij over zijn mooie vrouw en vroeg de wijze raaf of hij het spoor kende dat naar de geheime schuilplaats van de dondervogel leidde.
"Je bent er dichtbij," zei de raaf. "Hij woont aan het spoor dat omhooggaat naar de top van deze berg. Hij heeft een vreemde tipi, niet van bizonvel maar van steen, en binnen aan de muren hangen heel veel ogen, twee aan twee. Daar verbergt hij de mooie meisjes die hij gestolen heeft - in die ogen! Niemand behalve ik, de raaf, is machtiger dan de dondervogel en alleen ik kan zijn tipi binnengaan en het overleven."
"Ik ben bang," zei Lange Pijl. "Help mij, raaf."
"Neem dit," zei de raaf. "Dit is sterke medicijn."
En hij gaf Lange Pijl een van zijn grote zwarte veren en een pijl met een schacht gemaakt van het gewei van een eland. "Als je met mijn veer naar de dondervogel wijst, kan hij je geen kwaad doen. En als je deze pijl door de muur van zijn tipi schiet, zul je macht over hem hebben."
"Ik ben nog steeds bang," zei Lange Pijl.
"Zo - dus je gelooft niet in mijn sterke medicijn," zei de raaf. "Kom mee, dan zal ik je eens wat laten zien." Ze gingen naar buiten en de raaf zei: "Vertel me eens hoever je gereisd hebt."
"Ik was bedroefd en heb niet geteld hoeveel keer ik onderweg geslapen heb," zei Lange Pijl, "maar het spoor was lang. Sinds ik vertrokken ben zijn de bessen aan de struiken gekomen en rijp geworden."
De raaf gaf hem een zalf je en zei hem dit in zijn ogen te wrijven en dan terug te kijken in de richting van zijn thuis.
Zodra Lange Pijl dat gedaan had, riep hij opgewonden uit: "Ik kan mijn kamp zien! Ik kan de mensen zien, de kinderen, de honden en zelfs de rook die opstijgt uit de tipi's." Hij wendde zich tot de raaf en zei: "Nu is mijn angst voorbij."
Lange Pijl nam de veer en de pijl van de raaf aan en volgde het spoor dat leidde naar de bergtop. Vlak onder de piek kwam hij bij wat er uitzag als een reusachtig grote tipi. Een tipi van steen.
Lange Pijl trad binnen, en hoewel het erg somber en duister was, kon hij de dondervogel onderscheiden, zittend op de grond. Hij was geweldig groot.
"Geen die mijn geheime schuilplaats binnenkomt overleeft het," zei de dondervogel en zijn ogen begonnen te flikkeren. Toen zag hij dat Lange Pijl naar hem wees met de veer van de raaf. Er voer een rilling door de dondervogel. "Je hebt sterke medicijn," zei hij.
"Je hebt mijn mooie vrouw, Rode Bloem, gestolen," zei Lange Pijl. "En ik ben gekomen om haar te halen."
"Ze is van mij!" antwoordde de dondervogel. "Je kunt haar niet krijgen."
Lange Pijl nam zijn boog en schoot de pijl die hij van de raaf gekregen had naar de muur van de tipi. De pijl vloog dwars door het steen heen en maakte zo'n groot gat dat de zon naar binnen scheen en de ruimte verlichtte.
Nu kon Lange Pijl de regenboogkleurige veren van de dondervogel zien, zijn gebogen snavel, zijn glanzende ogen en zijn lange groene klauwen. En ook kon hij zien dat er aan de muur een heleboel ogen hingen, twee aan twee.
"Jij hebt de macht van de raaf," zei de dondervogel. "Dus moet ik je geven wat je wilt. Zoek je vrouw maar op en neem haar mee."
Lange Pijl kende de lieve ogen van Rode Bloem. Hij tilde het koord op waar ze aan hingen en daar stond ze voor hem, nog altijd even mooi.
"Kom niet weer naar mijn volk!" zei Lange Pijl. "Wij willen je niet meer zien of horen!"
"Maar zonder mij kunnen jullie niet leven," antwoordde de dondervogel. "Ik maak het onweer van de lente en de zomer. Ik breng de regen die het gras groen maakt en de bessen vult met sap. Zonder regen zouden ze verrimpelen en doodgaan."
"Kom dan en breng ons regen," zei Lange Pijl. "Maar beloof, dat je onze mooie meisjes niet zult stelen, en probeer niemand van ons volk te raken met je bliksem."
"Neem dit. Het is heilige medicijn," zei de dondervogel, en gaf hem een houten pijp met een lange, gebogen, beschilderde steel. "Als de ganzen in de lente naar het noorden komen vliegen, moeten jij en je volk de pijp opsteken en hem roken en tot mij bidden. En met het opstijgen van de rook zal ik eraan denken dat ik jullie mooie meisjes niet mee moet nemen en dat ik moet proberen jullie volk geen kwaad te doen."
Toen nam Lange Pijl de medicijnpijp van de dondervogel aan. En hij en Rode Bloem verlieten de geheime schuilplaats hoog op de berg en volgden het spoor dat terugvoerde naar hun eigen kamp. Onderweg moesten ze vele malen slapen. Maar het leek niet ver, omdat ze bij elkaar waren en gelukkig.
Dit is lang geleden gebeurd. Maar nog altijd bidden de mensen iedere lente tot de dondervogel en vragen hem geen van hun volk te treffen met zijn bliksem. Dan roken ze de medicijnpijp, laten hem van hand tot hand gaan en de rook kringelt zachtjes omhoog. En de dondervogel hoort en verhoort hun gebeden.
*   *   *
Samenvatting
Een volksverhaal van de Noord-Amerikaanse indianen.
Toelichting
Het denkbeeld dat de donder wordt veroorzaakt door het klappen van de vleugels van een grote vogel, en dat de bliksem flitst doordat hij met zijn ogen knippert, was wijdverbreid bij de indianenstammen aan de noordwestkust en in de hooglanden, de vlakten en de wouden in het noordoosten van Noord-Amerika.
Sommigen geloofden dat er een troep of een familie van dondervogels was, terwijl anderen weer geloofden dat het er maar één was, een heel grote. Langs de kust van de Stille Oceaan ging men er van uit dat hij zo sterk was dat hij een grote walvis uit de oceaan kon lichten en die aan land dragen. Volgens een traditie van de Zwartvoet-indianen (een stam van de noordelijke vlakten) werd ooit een dondervogel overvallen door een sneeuwstorm; hij kwam neer in een kamp en toen zagen de mensen dat hij veelkleurige veren had, net als de regenboog, en lange groene klauwen.
Dit verhaal is naverteld uit Blackfoot Lodge Tales van G.B. Grinnell, 1893.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen