donderdag 21 november 2024

Volksverhalen Almanak


De domme afgunst


Er was eens een koning die een vizier had. Deze had de pelgrimstocht naar Mekka gemaakt. Op zekere dag zei de vizier tegen de koning: "Mijn heer en koning, weet u eigenlijk dat de joden eens een staat gehad hebben, waarin een koning regeerde en ze waren er trots op zonen van edele mensen te zijn, Zonen van Abraham, die God graag mocht. Maar nu hebben ze helemaal niets. Waarom zijn ze nog steeds trots?"
"Waarom eigenlijk?" zei de koning. "Dat zou ik erg graag weten." Hij riep de opperrabbi van de joden bij zich en vroeg hem: "Is het waar dat de joden eens een grote staat hadden?" - "Het is waar, mijn heer en koning." - "En waarom hebben jullie nu helemaal niets meer?" - "Wegens de domme afgunst, mijn heer en koning."
De kouing was met dit antwoord niet tevreden en wierp de rabbi in de gevangenis. Op dezelfde avond ging de koning wandelen en baden aan het zeestrand. Terwijl hij in de zee zwom, kwam er een grote golf die hem ver meenam, tot ze hem op een onbekende kust wierp.
De koning ging het water uit, naakt zoals hij geboren werd, en schaamde zich bijzonder, zo zonder kleren rond te lopen. Het was koud en hij had het erg koud. Zo sliep hij in omdat hij erg moe was. Het geschiedde dat een arme jood juiste met zijn ezel voorbijging en toen hij de naakte man daar zag, die bijna op sterven Iag, had hij medelijden met hem. Hij nam de naakte man mee naar zijn huis, waste hem en kleedde hem aan en legde hem te slapen.
Toen de koning ontwaakte, zag hij dat hij in een vreemd en arm huis was. Hij vroeg de jood: "Waar ben ik?" - "Je bent gast in mijn huis. Ik bracht je hierheen toen ik je op het strand van de zee vond, naakt en bevroren." De koning bleef enkele dagen bij de jood, tot hij zich weer gezond voelde en toen vroeg hij: "Je hebt mij zoveel goeds.gedaan, doe mij alsjeblieft nog een dienst. Ken je Zo-en-Zo?" - "Ja." - "Breng mij dan, alsjeblieft, daarheen." Maar de koning zei hem geen woord van wie hij was en dat die stad in zijn land was.
"Goed, laten we gaan." Beiden gingen op de ezel zitten en reden naar de stad van de koning. Intussen zocht men de koning en de mensen van de stad twijfelden er al aan of ze hem zouden terugvinden. Ze dachten dat hij verdwenen en gestorven was. De gehele stad treurde om de koning. Toen beiden bij de stadspoort kwamen; zei de jood: "Ik ben bang verder te gaan. De Arabieren zullen met stenen naar mij gooien. Dus ga alsjeblieft alleen verder." De koning sprak hem toe: "Heb geen angst! Ik zal je beschermen." Ze gingen wat verder en weer vroeg de jood te mogen terugkeren: "Ga maar alleen verder, alsjeblleft."
"Nee nee, kom met mij mee." Toen ze al heel dicht bij het koninklijke slot waren, weigerde de jood verder te gaan: "Wil je dat men mij vermoordt?" - "Als je bij mij bent, zal niemand je ook maar iets kwaad doen. Kom!" Toen kwamen ze al bij de poort van het paleis en de jood begon te roepen: "Waar breng je mij heen? De koning zal mij onthoofden!" Maar de koning lachte alleen maar.
Op dat moment kwamen, uit het hof mensen naar buiten, die de koning kenden: "Maar dat is onze koning, geloofd zij God!" riepen ze opgewekt. Zo groot was de vreugde, dat men ze zelfs niet kan beschrijven. De jood zag dat zijn arme man zo'n eer werd bewezen en begon te roepen: "Wat is dat? Wie ben je? Zeg .me de waarheid!" Maar de koning lachte alleen. Hij ging het paleis binnen en wilde de jood ook binnenbrengen. "Nee, ik ga niet naar binnen. Ik noch mijn ezel!" weigerde de jood. Toen gaf de koning opdracht dat men de jood moest binnenbrengen, hem wassen en zalven en hem koningskleren moest aantrekken. En al zijn viziers en aanzienlijken vroegen zich af: Waarom zoveel eer voor een jood? De koning beloofde de zaak spoedig te verklaren.
Men bracht de jood, mooi aangekleed in koningskleren, voor de koning en de viziers. De koning vroeg de jood ten overstaan van alle mensen van het hof: "Blijf hier bij mij. Ik zal je geven 'al was het de helft van het koninkrijk' (Ester 5:6), omdat je mijn leven hebt gered." Maar de jood antwoordde onmiddellijk: "Nee, nee, mijn heer en koning! Ik wil van u iets anders. Daar, op de markt, waar mijn groentestal staat, is ook een andere joodse groentehandelaar. Deze jood bezorgde mij veel schade. Geef mij alstublieft een briefje voor de dorpsoudste in mijn dorp, opdat die ander geen groente mag verkopen."
De koning vroeg zich af: "Is die daar gek? Ik geef hem de helft van het koninkrijk en hij spreekt over een groentestal op de markt?" Maar de jood hield aan zijn wens vast: "Ik wil alleen het briefje tegen die jood, mijn concurrent?" Toen herinnerde de koning zich de rabbi, die hij in de gevangenis wierp en zei bij zichzelf: "Nu heb ik geleerd wat domme afgunst is. Er is geen twiifel meer aan dat de rabbi gelijk had." Hij gaf opdracht de rabbi uit de gevangenis vrij te laten, schonk hem veel geld en vroeg om vergeving dat hij hem had Iaten opsluiten: "Nu begrijp ik het. Als het niet door de domme afgunst was geweest, zou jullie oud koningschap tot op de huidige dag bestaan."
*   *   *
Samenvatting
Een joods-verhaal uit Israël. Een islamitische koning vraagt zich af hoe het komt dat vroeger de joden een groot koninkrijk hadden, maar nu niet meer. Een rabbi antwoordt hem dat het door de domme afgunst komt. Een verhaal met de welbekende, speciale joodse humor.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen