zaterdag 21 december 2024

Volksverhalen Almanak


De brahmaan in de put


Een wijze brahmaan, die gewoonlijk in de bewoonde wereld vertoefde, kwam toevallig terecht in een wildernis die krioelde van roofdieren. Overal hoorde men leeuwen brullen en jakhalzen huilen. Zo vreselijk was die wildernis, dat ze zelfs Yama, de god van de dood, afgeschrikt zou hebben.
Het hart van de brahmaan was vervuld van angst en alle haren op zijn lichaam stonden overeind. Schichtig keek hij overal rond, op zoek naar een hutje waar hij zou kunnen schuilen. Hij liep zo hard als hij kon om te ontsnappen aan die roofdieren, maar ze bleven hem achtervolgen.
Zo kwam hij uiteindelijk in een bos dat nog dichter begroeid was dan de rest van die verschrikkelijke wildernis. Maar toen merkte hij dat dit woud plotseling omgeven werd met een ondoordringbaar net en dat een reusachtige vrouw met een schrikaanjagend wapen de uitgang bewaakte. Vijfkoppige slangen schoven dreigend op hem af; telkens als ze zich oprichtten, raakten ze met hun kop de hemel.
Midden m het bos lag een put, waarvan de opening bedekt was met takken en bladeren. Toen de brahmaan in blinde paniek wegvluchtte, viel hij in die put. Hij raakte verward in de struiken die tegen de zijkant van de put groeiden en die ineengestrengeld waren als de takken van een broodboom. De brahmaan hing daar met de voeten omhoog en het hoofd naar beneden.
Toen hij daar zo hing, was hij nog niet aan het einde van zijn ongeluk. Op de bodem van de put zag hij een reusachtige gifslang liggen. Ook hoorde hij een enorme olifant naar de put komen. Het dier had een donkere huid, zes koppen en twaalf poten en stap voor stap naderde het de opening van de put. In de kruin van een boom die vlak naast de put stond, zwermden tienduizenden schrikwekkende bijen, die druk bezig waren honing te verzamelen.
Voortdurend vielen er druppels uit de honigraten in de put en de brahmaan die in de put hing met het hoofd naar beneden, trachtte die honigdruppels met zijn tong op te vangen om niet van honger te sterven. Terwijl hij in die hopeloze toestand nu en dan een druppeltje zoete honig op zijn tong kreeg, verging hij bijna van dorst. Ondertussen knaagden een groot aantal zwarte en witte ratten onverpoosd aan de wortels van de boom.
Uitgeput door honger en dorst, doodsbang voor de roofdieren, voor de kwaadaardige vrouw aan de rand van het woud, voor de gifslang op de bodem van de put, voor de olifant aan de rand van de put, voor de boom die hem zou verpletteren en voor de rondzwermende bijen met hun vervaarlijke angels, klampte de brahmaan zich toch nog vast aan het leven. Geen ogenblik verloor hij de hoop zijn leven nog wat te kunnen rekken.
* * * * * * *

Zij die vertrouwd zijn met de heilige boeken weten dat dit verhaal een parabel is. En wie uit een parabel de nodige lessen trekt, mag verwachten dat hij met zegeningen overladen wordt.
Met de schrikaanjagende wildernis, is de grote wereld bedoeld. Het omheinde woud stelt de beperktheid van het eigen leven voor. De roofdieren zijn de lichamelijke kwalen die ieder van ons bedreigen. De geduchte vrouw die het omheinde woud bewaakt, wordt door de schriftgeleerden gezien als de aftakeling die alle menselijke schoonheid vroeg of laat verwoest. De beschrijving van de beklemmende put die de brahmaan gevangen houdt, is een beeld van het menselijk lichaam, het stoffelijk omhulsel dat de geest gevangen houdt. De enorme slang die op de bodem van de put ligt te wachten, is de onontkoombare Tijd, de vernietiger van al wat leeft. De verwarde struiken en takken die met hun omstrengeling de brahmaan vasthouden in de put, verbeelden het instinct tot zelfbehoud, dat door ieder levend wezen gekoesterd wordt. De zeskoppige olifant die dreigend de opening van de put nadert stelt het jaar voor; zijn zes koppen zijn de zes seizoenen en zijn twaalf poten zijn de twaalf maanden. De witte en zwarte ratten die aan de boomwortels knagen, zijn de dagen en nachten die zonder ophouden de levenstijd van alle schepselen inkorten; ze zijn de voorboden van de dood. Wat beschreven werd als een rusteloze bijenzwerm, zijn onze onvervulbare verlangens. De schaarse honingdruppels die de brahmaan met zijn tong kon opvangen, zijn de zeldzame genoegens die voortvloeien uit de bevrediging van onze verlangens.
De wijze begrijpt die beeldspraak en beseft hoe onbelangrijk het leven is. Door die kennis slaagt hij erin zijn levensinstinct te onderdrukken. Hij zoekt de dood niet, maar hij tracht hem ook niet te ontvluchten. Welk belang heeft het immers of de allesvernietigende Tijd iemand nu wat vroeger of wat later op zijn weg ontmoet?
*   *   *
Samenvatting
Een hindoe-parabel over het zich vastklampen aan het leven. Zelfs als zijn tijd erop zit, klampt de mens zich toch nog aan het leven vast. Slaaf van zinnelijke verlangens, vrouwen, hebzucht en eerzucht, is de mens nooit echt gelukkig. In deze parabel belandt een brahmaan - die toch beter zou moeten weten - uit angst voor de dood in een put. Ondanks zijn pijnlijke en moeilijke positie doet hij alle moeite om zijn leven een moment verder te rekken...
Toelichting
Dit verhaal komt uit de Mahabharata ('Het grote Bharatageslacht'), het omvangrijkste werk uit de wereldliteratuur, bijna 200 000 versregels. Het epos verhaalt de noodlottige vete tussen twee takken van de Bharatadynastie, een vete die uitloopt op de bijna totale ondergang van dat geslacht. Die strijd moet gesitueerd worden op het einde van de 9de eeuw v. Christus en het epos is waarschijnlijk ontstaan in het noordoosten van India.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen