zondag 22 december 2024

Volksverhalen Almanak


De boer en zijn babbelzieke vrouw


Er waren eens een boer en zijn vrouw. De vrouw was een babbelkous zoals er geen tweede op de wereld bestond. Geen enkel geheim dat haar werd toevertrouwd, was veilig bij haar. Nauwelijks had ze ergens een nieuwtje gehoord, of ze rende het hele dorp af om het overal te gaan vertellen. "Maar vertel het vooral aan niemand verder," voegde ze er dan steevast aan toe, "want het is héél geheim en ik vertel het alleen maar aan jou."
Op een dag trok de boer het bos in om een wolvenval te graven. En terwijl hij daar aan het graven was, stuitte hij plotseling op een verborgen schat. "Wat moet ik nu doen?" vroeg de man zichzelf af. "Zodra mijn vrouw er achter komt, dat ik een schat heb gevonden, is het in minder dan een uur in het hele dorp en zelfs ver daarbuiten bekend. Ook de landheer op het naburige kasteel zal het natuurlijk ter ore komen en dan heb ik het nakijken. Want die zal er stellig snel bij zijn om de schat in te pikken." Hij peinsde en peinsde wat hij het beste zou kunnen doen, toen hem opeens een prachtig idee te binnen schoot.
Hij begroef de schat weer, bracht een teken aan, zodat hij de plaats gemakkelijk weer terug kon vinden en ging naar huis. Onderweg kwam hij langs de rivier, waar hij meteen even ging kijken of hij misschien iets in het visnet had gevangen, dat hij de vorige dag had uitgezet. Er bleek een mooie snoek in de mazen van het net te zitten. De man haalde de vis er uit en liep weer verder. Toen kwam hij ook nog voorbij een hazenval die hij daar de vorige dag had neergezet. Hij zag, dat er een grote haas in de val zat. De boer haalde daarop de haas uit de val en legde de snoek er voor in de plaats. De haas bracht hij naar de oever van de rivier en stopte die op zijn beurt in het visnet. Toen liep hij verder naar huis, waar hij aankwam toen de avond al gevallen was.
"Wel, Tatiana," riep hij tot zijn vrouw. "Stook het fornuis nog eens flink op en bak een heleboel pannenkoeken voor me!"
"Wat zullen we nou hebben!" riep de vrouw uit. "Welke idioot stookt nu zo laat op de avond het fornuis nog op om pannenkoeken te bakken. Wat mankeert je eigenlijk en waarvoor wil je die pannenkoeken hebben?"
"Doe nu maar wat ik je zeg," ging de boer verder. "Ik heb zojuist een begraven schat gevonden en we moeten zorgen, dat we die vanavond nog in huis krijgen."
Nou, daar had de boerin wel oren naar en ze haastte zich het vuur in het fornuis nog eens extra op te porren, waarna ze beslag ging maken om een hele stapel pannenkoeken te bakken. En het duurde niet lang, of de eerste goudbruine pannenkoeken gleden uit de pan op het bord van de boer. "Je moet ze eten terwijl ze nog warm zijn, man," zei de vrouw en ze haastte zich verder te bakken.
De boer zette zich aan tafel en at een pannenkoek op. Maar voor iedere pannenkoek die hij opat, liet hij er twee in een zak glijden die hij naast zich had neergezet, zonder dat zijn vrouw hier echter iets van merkte.
"Nou, nou, jij weet er vandaag ook weg mee," zei de vrouw, die telkens als ze nieuwe pannenkoeken kwam brengen, zag dat het bord van haar man al weer leeg was. "Ik kan je met bakken bijna niet bijhouden."
"Ga maar rustig verder," zei de boer. "We moeten straks een flink eind lopen en die schat zal wel zwaar zijn. Ik moet een stevig maal hebben voor we vertrekken." De boer stopte intussen de zak vol met pannenkoeken en toen hij er voldoende had, zei hij tegen de boerin: "Hè, hè, ik heb genoeg. Eet jij er nu ook een paar en dan moeten we weg, want we zullen ons moeten haasten."
De boerin slokte haastig een paar pannenkoeken naar binnen, want ze brandde van nieuwsgierigheid om de schat te zien waar haar man van gesproken had. Toen konden ze eindelijk vertrekken.
Intussen was het al tamelijk donker geworden. De boer liep voorop, gevolgd door zijn vrouw. En zonder dat zijn vrouw het zag, haalde hij nu de pannenkoeken uit de zak en hing ze links en rechts aan de takken van bomen en struiken. Het duurde niet lang, of de boerin zag de pannenkoeken aan de takken hangen.
"Hé, man, kijk eens, daar hangen pannenkoeken aan de bomen!" riep ze stomverbaasd.
"Zie je dat nu pas?" zei de boer. "Heb je dan nog altijd niet gemerkt, dat het al een tijdje pannenkoeken aan het regenen is? Je hebt je ogen ook in je zak geloof ik."
"Ik keek vóór me op de grond om niet over de boomwortels te struikelen," mompelde de boerin en daarop liepen ze verder.
"Ik heb hier dichtbij een hazenval uitgezet," zei de boer. "Laten we even gaan kijken, of er misschien iets in zit." En hij bracht zijn vrouw naar de plek waar de hazenval stond. Daar vonden ze de snoek die de boer van te voren in de val had gestopt.
"Wat!" schreeuwde de vrouw, nu helemaal met stomheid geslagen."Een snoek in een hazenval! Hoe is dat nu mogelijk!"
"Vind je dat zo gek?" vroeg haar man. "Heb je dan nooit gehoord, dat er zowel landsnoeken als watersnoeken zijn? Hier heb je nu zo'n landsnoek." En hij stopte de snoek in de nu lege zak of het de gewoonste zaak van de wereld was, waar hij verder geen woorden over vuil wilde maken. "Stel je voor," dacht de boerin bij zich zelf. "Een landsnoek! Zo iets krankzinnigs zou ik nooit hebben geloofd, als ik het nu niet met mijn eigen ogen had gezien."
Daarop liepen ze weer verder, tot ze bij de rivier kwamen. "Zeg, man," riep de vrouw, "heb je hier niet ergens een visnet uitgezet? Laten we eens even kijken, of er misschien wat in zit." De boer liep toen naar de plek waar zijn net in het water hing, trok het omhoog en haalde de haas er uit.
"Lieve hemel!" schreeuwde de boerin. "Wat is dat nu weer! Een haas in een visnet? Het is of ik droom!"
"Wat heb je vandaag toch?" vroeg haar man korzelig. "Je stelt je zo raar aan. Merkt niets van de pannenkoekenregen, nooit van landsnoeken gehoord en nu doe je weer net, of je voor het eerst van je leven een waterhaas hebt gezien." En brommend stopte hij de haas ook in de zak en liep weer verder.
"Als ik het niet allemaal met mijn eigen ogen gezien had, zou ik denken dat ik alles heb gedroomd," mompelde de boerin bij zichzelf. En om er zich van te overtuigen, dat ze werkelijk niet sliep, trok ze zich eens flink aan het oor. Nu, dat deed gemeen pijn. Dus slapen deed ze in elk geval niet.
Intussen waren ze op de plek aangekomen, waar de begraven schat lag. De boer groef het goud op, verdeelde het tussen zijn vrouw en zichzelf en daarna aanvaardden ze de terugweg.
Daarbij kwamen ze voorbij het kasteel van de landheer, dat even buiten het dorp lag. En terwijl ze daar langs liepen, hoorden ze het klagelijke blaten van een lammetje: "Bè-è-èè! Bè-è-èè! Bè-è-èè!" De boerin, die door al de vreemde gebeurtenissen helemaal uit haar gewone doen was, schrok hier geweldig van en terwijl ze haar man bij de arm greep, fluisterde ze: "Wat is dat nu weer!"
"Sssst! Houd je mond!" fluisterde deze geheimzinnig terug. "Dat zijn boze geesten die onze landheer te pakken hebben. Hoor hem eens jammeren! Kom vlug mee, voordat ze ook ons in de gaten krijgen." En hij trok zijn vrouw aan de arm mee, zodat ze tenslotte buiten adem van het rennen bij hun boerderijtje aankwamen.
De boer verborg het goud en daarop gingen ze snel naar bed, want het was intussen ver na middernacht geworden.
"Tatiana," zei de boer voordat ze insliepen, "als ik je nu één ding mag verzoeken, houd dan in hemelsnaam je mond over dat goud dat we gevonden hebben. Want anders krijgen we de grootste moeilijkheden."
"Maar man, waar zie je me nou voor aan! Geen woord ervan zal over mijn lippen komen. Stel je voor! Ik zeg immers nóóit wat!"
"Nee, nee, dan is het goed," zei de boer en hij draaide zich op zijn zij en sliep in.
De volgende dag stonden ze allebei laat op. De boerin stak haar fornuis aan, pakte haar emmers en ging water halen aan de pomp in het midden van het dorp.
Daar stonden de vrouwen van het dorp een buurpraatje te maken. "Hé, Tatiana!" klonk het van verschillende kanten. "Wat ben jij laat vandaag. En waarom brandde gisterenavond nog zo laat het fornuis bij jullie? Het was wel een uur of elf, dat jullie nog in de keuken bezig waren."
"Ja, dat zouden jullie wel eens willen weten, hè," zei de boerin. En terwijl ze een geheimzinnig gezicht zette, ging ze verder: "Ik was gisteren bijna de hele nacht op en daarom heb ik mij vanmorgen verslapen."
"De hele nacht op?" riepen de vrouwen. "Maar wat heb je dan allemaal uitgevoerd?"
"Dat zal ik je zeggen, maar vertel het aan niemand verder, want ik vertel het alléén aan jullie hier: mijn man heeft in het bos een begraven schat gevonden en die hebben we gisterenavond naar huis gebracht," en triomfantelijk keek ze de kring van haar vriendinnen rond, wat die hier wel van zouden zeggen.
Nou, die zouden daar inderdaad wat van zeggen. In nog geen uur verspreidde het nieuwtje zich als een lopend vuurtje door het dorp: "Tatiana en haar man hebben in het bos een begraven schat gevonden en ze hebben wel twee grote zakken vol met goud mee naar huis genomen." Nog diezelfde avond bereikte het bericht ook de landheer en die zond meteen iemand om de boer bij zich te roepen. "Waarom heb je er mij niets van verteld, dat je een schat hebt gevonden!" snauwde de landheer de boer toe, zodra deze voor hem was verschenen. "Weet je soms niet, dat alles binnen een straal van twintig werst hier in de omtrek mijn eigendom is?"
De boer keek de landheer aan met het meest verblufte gezicht dat hij maar kon trekken. "Een schat?" vroeg hij in stomme verbazing. "Ik heb nooit van een schat gehoord! Ik weet werkelijk niet waar Uwe Doorluchtigheid het over heeft."
"Vooruit, geen uitvluchten!" schreeuwde de landheer, terwijl hij zijn hand al uitstrekte naar de knoet, die hij altijd bij zich droeg. "Ik weet alles. Je eigen vrouw heeft het immers overal in het dorp rond verteld."
"O, mijn vrouw," zei de boer, alsof hem eindelijk een licht opging. "Maar die is half snik. Die zou Uwe Doorluchtigheid nog wel héél wat vreemdere zaken kunnen vertellen." En de boer lachte voor zich heen alsof hem nu alles ineens duidelijk was geworden. "Nou, dat wil ik dan wel eens horen," schreeuwde de landheer. "Breng je vrouw bij me, dan kan ze alles vertellen wat ze weet."
De boer ging daarop naar huis en kwam even later met de boerin terug. "Vond je man een begraven schat?" vroeg de landheer aan de boerin.
"Jazeker, Doorluchtigheid, gisteren in het bos."
"En gingen jullie er 's avonds op uit om die schat op te graven en mee naar huis te nemen?"
"Zeker, Doorluchtigheid, dat hebben we gisterenavond inderdaad gedaan."
"Vertel me dan eens uitvoerig, wat er zich daar allemaal bij heeft voorgedaan."
"Wel, eerst liepen we door het bos en daar hingen toen allemaal pannenkoeken aan de bomen."
"Pannenkoeken aan de bomen?!" en de landheer keek de boerin aan of ze hem voor de gek stond te houden.
"Jazeker, Doorluchtigheid, u moet namelijk weten, dat het toen juist pannenkoeken had geregend. Nou, en daarna gingen we kijken, wat er in de hazenval zat die mijn man daar de vorige dag had neergezet. En daar haalden we een landsnoek uit."
"Wat vertel je me nou!" schreeuwde de landheer, "een landsnoek?"
"Ja, een landsnoek. En toen we bij de rivier kwamen, bleek er in het net dat mijn man had uitgezet, een waterhaas te zitten. Zowel de landsnoek als de waterhaas hebben we toen mee naar huis genomen. En daarna hebben we het goud opgegraven dat mijn man had gevonden en dat hebben we samen naar huis gedragen." De landheer keek de boerin een beetje angstig aan.
"Pannenkoeken aan de bomen, een landsnoek in de hazenval en een waterhaas in het visnet..." mompelde hij bij zichzelf. "En toen, wat gebeurde er toen verder?" vroeg hij aarzelend.
"Op de terugweg kwamen we langs het kasteel van Uwe Doorluchtigheid en daar hoorden we toen hoe boze geesten Uwe Doorluchtigheid te pakken hadden. Heel duidelijk konden we het klagelijke geroep van Uwe Doorluchtigheid horen: "Bè-è-èè! Bè-è-èè! Bè-è-èè!"
Toen werd het de landheer al te bar. Hij sprong van zijn stoel op en schreeuwde de boer toe: "Vooruit! De deur uit met dat mens! Dat wijf is gewoon stapelgek!"
"Maar dat heb ik Uwe Doorluchtigheid zonet toch zelf al gezegd," antwoordde de boer. "Ik kom voortdurend in de grootste moeilijkheden door de praatjes die die zottin overal uitkraamt. Zo vertelde ze bijvoorbeeld eergisteren nog, dat..."
Maar de landheer had er nu meer dan genoeg van. "Weg! Weg met jullie!" schreeuwde hij. "Ik wil niets meer met jullie te maken hebben." En hij liep snel de kamer uit en sloeg de deur met een slag achter zich dicht.
De boer ging daarop naar huis en hij was nog nooit in zijn leven zo in zijn schik geweest. Het is voor Russische boeren nu eenmaal het beste, wanneer landheren zo weinig mogelijk met ze te maken willen hebben. Tenminste, zo dacht onze boer er over en daar is hij sindsdien alleen maar wel bij gevaren.
*   *   *
Samenvatting
Een grappig verhaal uit Rusland.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen