zondag 22 december 2024

Volksverhalen Almanak


De berenman


Er was eens een oude soldaat die zolang als hij kon in het leger had gediend. Uiteindelijk mocht hij vertrekken en kon hij gaan waarheen hij wilde. Een tehuis had hij niet en familie ook niet en het boerenwerk was hij verleerd. Zo ging hij op weg en dacht na over wat hij nu moest beginnen. Hij kwam in struikgewas en in een klein bos terecht en terwijl hij zo liep te peinzen, keek hij naar de bomen en dacht dat het waarschijnlijk het beste was om zich op te hangen. Maar dan kwam er een man op hem af die hem vroeg waarom hij er zo nadenkend uitzag. Hij vertelde de man wie hij was en wat hij van plan was. Het was maar het beste, dat hij zich verhing, meende hij.
"Doe dat niet," zei de andere, "jezelf ophangen is onplezierig. Kom liever bij mij in dienst."
Hij wist niet goed wat hij daarop zeggen moest. "Wie ben jij eigenlijk?" vroeg hij.
De ander was de duivel. "Heb je daar nog nooit van gehoord?"
Jawel, maar hij had geen zin om bij hem in dienst te treden.
"Ik verlang niet dat je echt voor me werkt; je moet alleen zeven jaren lang doen wat ik zeg en zolang zal ik je geld geven. Draai je eens om," zei de duivel.
De soldaat draaide zich om en een paar passen van hem af stond een geweldige beer. Hij legde zijn geweer aan en schoot hem meteen neer.
"Jij bevalt me wel," zei de duivel. "Je bent niet bang, dat bevalt me." De duivel ging meteen aan het werk en begon de beer te villen. Hij rolde en wreef de huid tussen zijn handen tot het een echt vel was geworden, zoals het moet zijn wanneer het is gelooid. Daarna vouwde hij het op, legde het de soldaat voor de voeten en zei: "Wat denk je, kunnen we het eens worden?"
"Vertel eerst eens welke voorwaarden eraan verbonden zijn," zei de soldaat, "bij zo'n overeenkomst horen zeker voorwaarden."
"Ja," zei hij, "er zijn zeker voorwaarden aan verbonden en die zijn: als je mij wilt dienen moet je je kleren uittrekken en dan naai ik je in dit berenvel. Je moet het zeven jaar lang dragen en in die tijd mag je je niet wassen, je haren niet kammen, je nagels en je baard niet knippen en ook mag je geen Onze Vader bidden. Als je dat volhoudt, krijg je een geldbuidel van mij die nooit opraakt en je mag het geld besteden zoals je wilt. Je mag drinken en kaartspelen en het voor alles gebruiken waar je het voor nodig hebt. Als je mijn geboden echter ook maar één keer overtreedt, dan behoor je mij toe; als je je er aan houdt, dan ben je vrij als de zeven jaren om zijn!"
"Ik doe het," zei de soldaat.
"Trek dan je kleren uit," zei de duivel, en naaide hem in het vel. "Over precies zeven jaar ontmoeten we elkaar hier weer, maar je mag geen minuut te laat komen."
De duivel ging weg en daar stond de soldaat in zijn nieuwe pak. Hij keek omlaag en kwam tot de ontdekking dat hij een verschrikkelijk wezen was geworden. Hij vond het moeilijk om bij andere mensen in de buurt te komen en iets te eten te krijgen, vooral de eerste tijd, want iedereen die hem zag, was bang voor hem. Hij ging naar de allerarmsten; met hen kon hij het beste aan de praat komen en aan alle armen bij wie hij kwam, gaf hij geld; hij had immers een beurs gekregen die nooit leeg raakte. Zo konden ze begrijpen dat hij niet zo verschrikkelijk was als hij eruit zag. Als ze hem beter leerden kennen, gaven ze hem te eten en hij gaf hen er meer geld voor dan ze wilden hebben. "Jullie hoeven alleen maar een Onze Vader voor me te bidden."
Op die manier werd de man wijd en zijd bekend en de mensen noemden hem de Berenman. Hij trok het hele land door en ging naar alle armen en er kwamen velen om hem te zien. Zo zwierf hij vier jaren lang rond. Hij had alleen geld voor zijn dagelijks brood en voor een paar overnachtingen gebruikt, want meestal verwezen de mensen hem naar de koeienstal of de knechtenkamer. Een deel van het geld gaf hij ook weg.
Op een dag kwam hij in een eenzame buurt bij een herberg, waar hij wilde blijven; hij wilde die dag niet verder gaan. Daarom vroeg hij aan de herbergier of hij mocht blijven.
Die zei ja, als hij genoegen wilde nemen met de knechtenkamer of een schuurtje. Daarna bestelde hij een bescheiden avondmaal en de waard wees hem zijn legerstede. Zijn kamer grensde aan een stal waarin paarden stonden en toen hij een tijd lang gelegen had, hoorde hij dat in de stal naast hem iemand praatte. Tussen het kamertje en de stal waren slechts een paar planken, zodat hij duidelijk kon verstaan wat er bepraat werd. Een oude man sprak met de stalknecht en klaagde jammerlijk zijn leed. Hij was vreselijk arm; de herbergier had hem zevenhonderd daalders geleend die hij nu terug moest betalen en hij kon nergens anders geld lenen. Daarom moest hij uit zijn huis en hij wist niet waar hij nu naar toe moest.
"Kun je de herbergier niet vragen nog wat geduld te hebben?" zei de stalknecht, "hij komt toch niets te kort."
"Daar heb ik al met hem over gesproken, maar er is niets aan te doen, ik moet mijn huis uit."
Toen stond de Berenman op, opende de deur en stapte bij hen naar binnen. Ze schrokken, want ze wisten niet dat hij daar sliep. "Nemen jullie me niet kwalijk, dat ik jullie stoor," zei hij, "maar ik hoor dat je geld nodig hebt; ik kan je helpen."
Ze bekeken hem een tijd lang en de arme man zag hem in de ogen. De ogen waren goed, maar verder zag hij er afschuwelijk uit. "Waar woon je?" vroeg de Berenman.
Hij vertelde het hem, het was niet zo ver van de herberg vandaan.
"Morgen kom ik je het geld brengen." De ander verkeerde in zo hoge nood dat hij niet lang aarzelde.
De Berenman ging terug naar zijn kamertje en legde zich te slapen en de volgende morgen kreeg hij wat te eten, hij betaalde en ging weg om de man te vinden. Deze stond voor zijn huis hout te kloven terwijl de berenman er aankwam en hem groette. "Hier ben ik, zoals ik je gisteren heb beloofd."
Hij werd binnengevraagd. De man had drie dochters. De twee oudsten zaten aan het weefgetouw en de derde spoelde. "Hier," zei de vader, "is de man die mij gisteravond het geld heeft beloofd. Kunnen jullie hem wat te eten geven?"
"Nee, nee," zei hij, "ik heb in de herberg gegeten en gedronken." Hij haalde zijn buidel tevoorschijn en betaalde hem op de cent af wat de ander de herbergier schuldig was.
"Daar moet ik je een schuldbekentenis voor geven," zei de arme man.
"Nee, och nee, dat geld krijg je van me cadeau."
De man begreep er niets van dat hij het geld niet terug wilde hebben.
"Zijn dat je dochters, die drie meisjes daar?"
"Ja."
"Dan heb je er zeker genoeg; ik zou er graag een van hebben. Ik heb geen vrouw en ik zou eigenlijk wel willen trouwen."
"Jazeker, ik zou je er één kunnen geven. Maar het moet vrijwillig gebeuren, een van hen moet je willen hebben."
"Natuurlijk moet het vrijwillig gebeuren," zei de Berenman en wendde zich tot de meisjes.
Nee de beide oudsten wilden niets met hem te maken hebben, daar hoefden ze niet over te denken. Maar de jongste achter het spinnewiel was zo zacht en bloosde toen ze tegen haar vader zei: "Dan neem ik hem, omdat hij jou heeft geholpen. Hij moet een goede man zijn, anders had hij jou niet zoveel geld gegeven."
De Berenman hoorde niet precies wat ze zei, want ze sprak heel zachtjes, maar haar vader vertelde het hem. "Mijn lieve kind," zei hij, "vandaag wil ik je nog niet hebben. Maar over drie jaar kom ik terug. In die tijd kan ik veranderen en jij ook, en het kan zijn dat we elkaar dan niet meer herkennen. Maar ik heb hier een ring. Die breek ik in twee stukken - jij krijgt de ene helft en ik de andere. Als we elkaar terugzien kunnen we elkaar herkennen want de twee helften moeten passen."
Ze nam de ene helft van de ring. "Aangezien je nu mijn bruid bent," zei hij, "zul je vast wel iedere morgen voor je op staat, en iedere avond voor je naar bed gaat, een Onze Vader voor me willen bidden." Dat wilde ze hem graag beloven.
Hij nam afscheid en de arme man bedankte hem voor zijn hulp. Ook aan hem vroeg hij een Onze Vader voor hem te bidden. Daarna ging hij weg.
De twee oudere zusters plaagden het jongste meisje met haar bruidegom; zij echter troostte zich met de gedachte dat hij geen slecht mens kon zijn als hij om een Onze Vader vroeg.
De drie jaren gingen voorbij. De Berenman ging op tijd naar de ontmoetingsplaats en ook de duivel kwam. "Ik heb me gedragen zoals we hadden afgesproken," zei de Berenman.
De duivel kon dit alleen maar beamen. "Maar je hebt iets veel ergers gedaan. Je hebt al mijn geld er door gejaagd en er de armen mee geholpen en dat heb ik je niet gevraagd."
"Je hebt het me ook niet verboden," zei de Berenman.
"Dat heb ik vergeten. Maar je hebt nog iets veel ergers gedaan. Je hebt het Rijk der Hemelen bestormd met Onze Vaders, er kwam geen einde aan en je hebt anderen voor je laten bidden. Daar heb ik je ook geen toestemming voor gegeven."
"Maar je hebt het ook niet verboden."
"Dat heb ik vergeten."
"Nu moet je me uit het berenvel verlossen en me schoonmaken," zei de soldaat, "en een beetje vlug."
De duivel moest wel, maar hij was woedend.
Nu was de soldaat de duivel kwijt en kon hij een nieuw leven beginnen. Hij had een massa geld uit de buidel geschud en aan allerlei mensen gegeven die hem beloofden het voor hem te zullen bewaren, tot hij het kon komen ophalen. Dus nu ging hij naar de plaatsen waar hij geld had. Hij kocht behoorlijke kleren, liet zijn nagels knippen en zijn haar verzorgen, zodat hij er weer uitzag als een mens. Hij kocht een mooie wagen met een paar paarden en reed naar zijn bruid.
Toen hij daar aankwam stond de vader voor de deur. Hij kon hem niet herkennen en de soldaat zei hem goedendag en vroeg of hij een emmer water voor zijn paarden kon krijgen, want hij had een lange reis gemaakt en wilde ook graag wat voer voor hen en iets te eten voor hemzelf.
"De herberg is niet ver hier vandaan, maar je kunt met plezier alles krijgen waar je om vraagt als je genoegen wilt nemen met wat wij hebben."
De Berenman ging erop in en trad het huis binnen. De meisjes zaten zoals altijd te spinnen en te spoelen. De vader vroeg hen wat van hun etensvoorraad tevoorschijn te halen.
"Een aardige man," zeiden de beide oudsten tegen elkaar en haalden spijzen voor hem. De jongste bleef echter zitten. Daarna dekten ze de tafel voor hem.
"Zijn dat jouw drie dochters?" vroeg de vreemde.
Ja, die waren van hem.
"Dan heb je er zeker genoeg. Wel vreemd, dat je ze nog niet hebt uitgehuwelijkt. Zijn ze nog niet verloofd?"
"Nee, alleen de jongste," zei de vader.
"Merkwaardig. Hoe lang is ze al verloofd?"
"Vandaag is het drie jaar geleden."
"Is haar bruidegom al die tijd niet hier geweest?"
"Nee, hij heeft niets meer van zich laten horen en heeft zich ook niet laten zien."
"Hij moet gedurende al die tijd wel erg zijn veranderd," zei de soldaat; "zou je hem herkennen, als hij terugkwam?"
"Ja," zei het meisje, "ik geloof dat ik hem zou herkennen. En hij komt beslist terug."
"Waaraan kun je hem dan herkennen?"
"Ik heb een halve ring," zei ze, "en hij heeft de andere helft, want hij brak hem doormidden voor hij wegging."
"Dan kan het niemand anders zijn dan ik," zei de soldaat, "want ik heb die halve ring." Hij haalde de andere helft tevoorschijn en beide stukken pasten precies. Toen werd ze zo blij, dat ze bijna een flauwte kreeg. Ze viel hem om de hals, kuste hem en ook hij was gelukkig dat hij haar had. De beide zusters daarentegen waren zeer teleurgesteld.
Nu hoefde er niet meer te worden gewacht. De bruiloft moest meteen worden gevierd. Ze gingen naar de dominee en gingen in ondertrouw. De beide zusters waren verschrikkelijk nijdig. Op de avond voor de bruiloft vertrokken ze en kwamen niet terug. Toen het bedtijd werd, bleef de bruidegom nog even bij de deur staan en daar kwam de duivel aan die hem grinnikend aankeek en zei: "Zie je, nou heb ik toch niet aan het kortste eind getrokken, nu heb ik er twee in plaats van één."
De soldaat herkende zijn tronie met moeite, maar was verbaasd over zijn vreemde kletspraat. Doch de volgende morgen werden de twee zusters vermist. Men ging er op uit om hen te zoeken en het duurde niet lang of men had hen gevonden; ze hadden zich opgehangen, ieder in een boom vlak bij het huis.
De Berenman kocht nog wat land bij en bleef daar wonen met zijn vrouw en haar oude vader.
*   *   *
Samenvatting
Een Deens sprookje over een man die de duivel te slim af is. Een soldaat krijgt veel geld als hij de duivel dient; hij moet echter wel in een berenvel rondlopen. Deze berenman geeft het geld bij veel mensen in bewaring en helpt een herbergier. Hij wil de jongste dochter trouwen, maar hij vraagt haar geduld te hebben: als de diensttijd bij de duivel erop zit, komt hij pas terug. Om elkaar dan toch te herkennen hebben ze allebei een deel van één ring.
Trefwoorden
Basisinformatie
Bron
"Deense volkssprookjes" bijeengebracht door Laurits Bødker. A.W. Bruna & Zoon, Utrecht/Antwerpen, 1974. ISBN: 90-229-3308-3
Populair
Verder lezen