maandag 30 december 2024

Volksverhalen Almanak


De begrafenis van Flory Cantillon


De oude begraafplaats van het geslacht Cantillon lag al sinds mensenheugenis op een eiland in de Ballyheigh-baai. Dit eiland lag niet ver van de kust, maar in een ver verleden, toen de Atlantische Oceaan een van zijn bressen sloeg in de kust van Kerry, was het verzonken. De vissers verklaren dat ze vaak de afgebrokkelde muren van een oude kapel in het water hebben gezien, wanneer ze op een zonnige middag over de heldergroene zee voeren. Hoe het ook zij, het is algemeen bekend dat de Cantillons, zoals de meeste Ierse families, zeer gehecht waren aan hun oude begraafplaats; en die gehechtheid leidde tot de gewoonte om, wanneer een lid van de familie was gestorven, het lijk naar het strand te dragen en de kist daar te laten staan binnen bereik van de vloed. De volgende ochtend was hij dan verdwenen, weggevoerd, zoals de traditie het wilde, naar het familiegraf door de voorouders van de overledene.
Connor Crowe, uit het graafschap Clare, behoorde tot de aangetrouwde familie van de Cantillons, 'Connor Mac van de zeven pinten van Breintragh' noemde iedereen hem, en dat was een bijnaam waar hij prat op ging. Connor dronk namelijk elke ochtend voor het ontbijt een liter zout water, vanwege de geneeskrachtige werking ervan, en voegde daar in de loop van de dag - naar ik aanneem uit dezelfde overwegingen - ruim twee maal zoveel onversneden whisky aan toe, een gewoonte waar hij zo gezond bij bleef als wie dan ook in de baronie Moyferta.
Toen Flory Cantillon stierf was Connor vastbesloten zich ervan te vergewissen of het verhaal over die oude kerk onder de golven waar was; dus toen hij hoorde dat de oude baas was overleden reed hij spoorslags naar Ardfert, waar Flory in alle pracht en praal lag opgebaard.
Flory was bij leven en welzijn een fuifnummer van jewelste geweest en de nachtwake die voor zijn begrafenis werd gehouden deed hem in alle opzichten eer aan. Er was allerhande vertier en vermaak en niet minder dan drie meisjes raakten er aan de man. Alles was precies zoals het zijn moest en het hele graafschap, van Dingle tot Tarbert, was op de begrafenis aanwezig. De keen, de lijkzang, klonk lang en droefgeestig en ten slotte werd de kist, naar het oude familiegebruik, naar de Ballyheigh-baai gedragen, waar hij op het strand werd neergezet met een gebed voor de zielenrust van de dode.
De rouwdragers vertrokken, de ene groep na de andere, en ten slotte bleef Connor Crowe alleen achter. Hij haalde zijn fles whisky te voorschijn, zijn drupje troost zoals hij het noemde, want daar had hij wel behoefte aan in zijn droefheid. Toen ging hij op een grote steen zitten in de luwte van een vooruitstekende rots, die hem gedeeltelijk aan het gezicht onttrok en wachtte geduldig op de verschijning van de doodgravers uit de geestenwereld.
Het was een zachte en mooie avond. Om niet door loze angsten te worden beslopen begon hij een oud wijsje uit zijn kinderjaren te fluiten, maar de grillige melodie bracht duizend-en-één herinneringen met zich mee, waardoor de schemering hem des te droefgeestiger voorkwam.
"Als ik nu bij de toren van Dunmore zat, in mijn eigen lieflijke Clare," zei Connor Crowe met een zucht, "dan zou ik heel goed kunnen geloven dat de gevangenen, die daar lang geleden vermoord werden in de kerkers onder het kasteel, de doodkist uit afgunst zouden wegvoeren, want van hen is er niet één ooit gekist, laat staan dat ze fatsoenlijk begraven werden. Hoe vaak heb ik geen klaagliederen en weeklachten gehoord uit de kerkers van Slot Dunmore. Maar," vervolgde hij, nadat hij zijn metgezel en zwijgende vertrooster met een liefkozend gebaar naar zijn lippen had gebracht, "dan wist ik maar al te goed dat het eigenlijk het naargeestige geluid van de golven was, die zich schuimend en lispelend tussen de kliffen en rotsspleten door persten. O, dan ben je zo'n sombere toren, Dunmore, op een sombere dag, met die sombere heuvels achter je; en als- een mens dan een hart vol sombere gedachten heeft en je als een geest ziet opstijgen uit de rook die de wierbranders maken op het strand, dan ben je - God beware ons! - zo vreesaanjagend als Blue Man's Lake bij middernacht. Maar goed," ging hij na enig stilzwijgen verder, "is het geen mooie nacht, al staat de maan er eigenlijk veel te flets bij? Moge Sint Senan alle kwaad verre van ons houden."
Het was inderdaad een prachtige maannacht. Rondom de donkere rotsen was niets te zien dan de witte steentjes van het strand, waarop de golven braken met een hees en droefgeestig gemurmel. Connor begon zich, hoewel hij regelmatig zijn fles aansprak, wat eigenaardig te voelen en kreeg bijna spijt van zijn nieuwsgierigheid. Het was stellig een indrukwekkend gezicht, die zwarte kist op het witte strand. Langzamerhand veranderde zijn verbeelding het doffe steunen van de oude oceaan in een droefgeestige weeklacht voor de doden en toverde zijn geest vreemde, fantastische gedaanten tevoorschijn uit de schaduwen tussen de rotsen.
Naarmate de nacht voortschreed werd Connor het wachten moe. Meer dan eens betrapte hij zich erop dat hij was ingedommeld, als hij plotseling met een ruk zijn hoofd ophief en naar de zwarte kist keek. Maar het smalle doodshuis bleef onbeweeglijk voor hem staan.
Het was ver voorbij middernacht en de maan zonk al weg in de zee, toen hij het geluid van vele stemmen hoorde, dat langzamerhand aanzwol en boven het zware, eentonige gedreun van de zee uitkwam. Hij luisterde gespannen toe en onderscheidde toen de klanken van een keen van onaardse schoonheid. De tonen vielen volmaakt samen met het rijzen en dalen van de golven, die hun donker gemurmel verweefden met de ijle melodie.
Het gezang klonk steeds luider en scheen het strand te naderen, en daalde toen tot een zacht geweeklaag. Toen het was weggestorven zag Connor een aantal vreemde en, in het bijna duister, mysterieus uitziende gestalten uit de golven komen en zich rondom de kist scharen, teneinde hem naar het water te dragen.
"Dit zijn nu de gevolgen wanneer men een aards schepsel huwt," zei een van de gedaanten, met een heldere en toch holle stem.
"Dat is waar," antwoordde een tweede, met een nog angstaanjagender stem, "onze koning zou zijn knagende witgetande golven nimmer hebben bevolen de rotsige grondvesten van de eilandbegraafplaats te verslinden, als niet zijn dochter Durfulla daar begraven was door haar sterfelijke echtgenoot."
"Maar eens komt de tijd," zei een derde, terwijl hij zich over de doodskist boog,
"dat mensenoog ons werk bespiedt
en mensenoor hoort naar ons lied."
"Dan," zei een vierde, "zullen wij nooit meer een Cantillon ten grave dragen."
Terwijl zij deze woorden spraken werd de kist van het strand gelicht door een terugtrekkende golf en de zeewezens stonden op het punt hem te volgen; maar op dat ogenblik ontdekte een van hen Connor Crowe, van angst en verbijstering zo bewegingloos als de steen waarop hij zat.
"De tijd is daar," riep het onaardse wezen, "de tijd is daar; het oog van een sterveling aanschouwt het oceaanvolk, het oor van een sterveling heeft hun stemmen gehoord. Vaarwel, Cantillons! De zonen van de zee zijn niet langer gedoemd het stof der aarde te begraven!"
De een na de ander draaide zich langzaam om en keek naar Connor Crowe, die nog altijd als betoverd op zijn steen zat. Opnieuw klonk hun lijkzang en op de volgende golf volgden zij de doodkist. De klanken van de weeklacht stierven weg en ten slotte was er niets meer te horen dan het geruis van het water. De lijkkist en de stoet zeewezens zonken weg boven het oude kerkhof en sedert de dood van de oude Flory Cantillon is er niemand van zijn familie meer naar het strand van Ballyheigh gebracht, om te worden weggevoerd naar zijn rechtmatige begraafplaats onder de golven van de Atlantische Oceaan.
*   *   *
Samenvatting
Een volksverhaal uit Ierland.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen