De aap die de mensen benijdde
Lang, lang geleden leefde in de kruin van een hoge boom, midden in een donker woud, een apenfamilie. Vader en moeder aap bezaten twee dochters en een kleine zoon. De meisjes waren lieve kinderen die goed naar alles luisterden wat hun moeder vertelde: hoe ze aan hun staart konden schommelen, hoe ze altijd op de dunne takken moesten blijven, die nooit het gewicht zouden kunnen dragen van een of ander gevaarlijk beest dat hen kwaad zou willen doen. Zij vertelde haar kinderen ook welke vruchten ze mochten eten en van welke soorten ze ziek zouden worden. En vooral: hoe zij met duim en vinger hun vacht zó goed konden afzoeken naar vlooien en andere boosdoeners, dat ze altijd schoon en glanzend zou zijn.
Maar het jongensaapje luisterde nooit naar haar. Het vond zichzelf de knapste aap in het hele bos en het voelde zich ook te groot om met zijn zusjes te spelen. Meestal maakte hij helemaal alleen tochtjes over de toppen van de bomen.
Eens vond hij op een grote open plek in het bos een paar menselijke wezens. Hij dacht dat het een bijzonder soort apen was, waarvan hij nooit eerder had gehoord en hij zei tot zichzelf: zij zijn mijn eigen soortgenoten en ik wil mij net zo gedragen als zij. Hij merkte wel dat ze geen staart hadden en daarom nam hij zijn eigen staart losjes over zijn arm, alsof hij een pakje droeg. Maar omdat hij net bezig was naar boven te klimmen, viel hij telkens uit de boom en bezeerde zich lelijk. Vreemd is dat, dacht hij alleen. Ook zag hij dat die bijzondere apen geen haar op hun lichaam hadden, dus probeerde hij zijn eigen mooie, bruine haren uit te trekken, om zo meer op hen te lijken. Maar met die onbehaarde huid ging hij er zó kaal en ziekelijk uitzien en hij kreeg het zó koud, dat hij er maar mee ophield.
Op een dag zag hij een van de menselijke wezens alleen in het bos. Vlug liep hij naar hem toe en zei: "O, wat zou ik graag bij uw apenfamilie horen!"
Toevallig zei hij dit tegen een wijze man die de taal der apen verstond.
"Wij zijn geen apen," antwoordde hij, "wij zijn mensen."
"Wel," zei het aapje brutaal, "dan wil ik ook een mens zijn!"
De wijze man antwoordde vriendelijk: "Aapje, er zal een tijd komen dat alle dieren in dit woud mensen zijn. Wees niet zo ongeduldig. Als je tijd gekomen is zul je je apenfamilie verlaten en de eenzaamheid van de mens leren kennen. Probeer nu liever alles te weten te komen wat een aap moet weten. Dat is de vlugste manier om een beetje wijzer te worden. En draag toch niet je staart over je arm! Als je niet gebruikt wat de goede god je gegeven heelt, dan zul je binnenkort huilen van ellende dat je hem niet meer hebt."
Het aapje werd heel boos. Hij dacht nog steeds dat mensen een bijzonder soort apen waren, die zich alleen te trots voelden om met hem te spelen. Precies zoals hij zich te groot voelde om met zijn zusjes om te gaan. En hij gaf de man een heel eigenwijs antwoord en rende het bos in.
Op een goede dag wandelde hij langs de rivier (nog altijd met zijn staart over zijn arm) en zag daar een man die een vlot voortpeddelde. Opgetogen riep hij: "Dat ga ik ook doen, dan zullen zij eindelijk geloven dat ik net zo'n aap ben als zij." Hij klom in een boom, keek naar beneden, zag een mooie dikke boomstam drijven en... hup! hij sprong er bovenop. Maar de stam begon plotseling te bewegen en werd groter en groter... Plotseling opende hij twee felle ogen die het aapje strak aankeken. En toen wist hij dat het een reusachtige krokodil was! Hij schrok zo hevig dat hij in het water sprong en wegzwom, zo vlug hij kon. Maar net toen hij de oever bereikte beet de krokodil zijn hele staart eraf! Jankend liep hij naar huis, naar zijn moeder. En alle aapjes (met wie hij in zijn domme trots nooit had willen spelen) wezen hem na en bespotten hem. Niemand had medelijden met hem behalve zijn moeder die, ondanks zijn ijdelheid, natuurlijk toch veel van hem hield.
Kort daarna woedde er een vreselijke storm en de boom waarin de apenfamilie huisde zwaaide zo hevig heen en weer, dat het arme aapje, dat geen staart meer had om zich stevig aan een tak vast te houden, met een plof naar beneden viel. Hij kwam op zijn kleine apenkop terecht en was dood.
Maar ziet, voordat een jaar was voorbijgegaan werd hij opnieuw geboren, in dezelfde moeder. Al heel jong kon hij aan zijn staart schommelen, sneller en hoger dan zijn moeder ooit bij haar kinderen had beleefd. En het kleintje luisterde heel goed naar alles wat zij hem vertelde. Zo werd hij al gauw de flinkste en aardigste aap van het hele bos.
Hij wist nu voorgoed dat wijsheid en geluk alleen verkregen kunnen worden wanneer je als kind goed naar je moeder luistert en later precies wilt doen wat de lieve god voor je heeft bepaald.
* * *
Samenvatting
Een Egyptisch moraalsprookje over trots en ijdelheid. Een jong aapje voelt zich te goed om zich als aap te gedragen en zou graag net zoals de mensen willen zijn. Dit komt hem duur te staan...
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Egypte
- Verhaalsoort: volksverhaal, moraalsprookje, fabel
- Leeftijd: vanaf 7 jaar
- Verteltijd: ca. 6 minuten
Populair
Verder lezen