Bruin de beer en Reinaard de vos
Op een dag werd Bruin de beer erop uitgestuurd om Reinaard de vos bij de koning te laten komen om hem terecht te laten staan voor zijn wanddaden. De tocht van de beer voerde door een duister woud, waar Reinaard zijn jachtgebied had. Uiteindelijk bereikte hij de berg waarop de burcht Malpertuis lag. Dit was Reinaards sterkste vesting, waar hij zich vaak terugtrok als hij in nood was. Bruin ging rustig voor de hoofdpoort zitten en riep Reinaard met luide stem: "Ben je daar, Reinaard? Ik ben Bruin, de boodschapper van de koning. Hij beveelt je met mij mee te komen om terecht te staan voor al je streken. Kom met mij mee, Reinaard, want als je dat niet doet zal de koning je laten radbraken! We zijn toch vrienden, beste vos, dus kom, ga met me mee."
Reinaard lag te soezen in de zon en werd wakker door het luide gebrom van de beer. Razendsnel dacht hij na. Hoe kon hij zich bevrijden van deze vraatzuchtige en sterke beer?
"Ach, beste vriend Bruin," riep hij vriendelijk. "Hebben ze jou helemaal hierheen gestuurd om mij te halen? Dat was echt niet nodig geweest, ik was toch wel naar het hof van onze edele koning gekomen. Ik heb alleen zo'n vreselijke last van mijn buik door het slechte voedsel dat ik heb gegeten. De tijden zijn zwaar voor een eenvoudig man als ik, beste Bruin. Als je eens wist wat ik heb moeten eten om in leven te blijven... Echt, ik ben te ziek om nu op reis te gaan."
"Maar kerel, wat heb je dan gegeten?" vroeg Bruin nieuwsgierig.
"Het was werkelijk vergif, echt, ik kan er niet meer van zitten of lopen. Geplaagd door de honger at ik een hele voorraad honingraten, en daar word ik nu voor gestraft."
"Nee maar, ben je ziek van honing? Honing, ach, dat is het heerlijkste dat er is!" Bij de gedachte alleen al liep Bruin het water in de mond. "Honing, daar doe ik alles voor. Reinaard, beste vriend, help me die honing te vinden en ik zal je de rest van mijn leven dankbaar zijn!"
"Maar Bruin, honing? Dat meen je niet. Hoe kan ik je daar nu een plezier mee doen? Je houdt me voor de gek."
"Reinaard, schei uit, ik meen het. Echt, ik maak geen grap, ik smeek je, breng me naar de honing," riep Bruin. "Meen je dat nou werkelijk," vroeg Reinaard. "Maar man, ik kan je zoveel honing bezorgen, dat je het nog niet met zijn tienen op kunt. Dat je dik en rond naar het hof terugrolt."
"Genoeg voor tien beren?" riep Bruin met overslaande stem. "Nou, dan onderschat je me. Ik ben in staat om in m'n eentje alle honing op te eten die er tussen hier en Portugal te vinden is. Als je mij nu naar die honing brengt, zal ik het voor je opnemen bij de koning en je vrijpleiten."
"Beste Bruin, het is geweldig dat te horen," zei Reinaard. Hij opende de poort en liep naar buiten. "Kom, laten we hier dan niet langer staan kletsen. Volg mij, ik zorg ervoor dat je vandaag meer krijgt dan je kunt verdragen."
Bruin lette niet op de spottende toon in Reinaards stem, zijn gedachten waren bij de honing.
Reinaard volgde een pad dat naar het dorp liep. Daar bracht hij Bruin naar het erf van Lamfroit, de timmerman. Op het erf lag de zware stam van een eikenboom waaruit de timmerman planken wilde zagen. Het eerste begin was gemaakt: Lamfroit had de stam gespleten en in de spleet wiggen geslagen, zoals timmerlieden dat gewoonlijk doen.
"Hier is het, waar je zo naar verlangt," zei Reinaard en hij wees op de stam. "In die boom zit alle honing die je maar wensen kunt. Maar beheers je en eet niet te veel. Het zou me spijten als jou iets overkomt."
"Wees maar niet bang," zei Bruin snel. "Overdaad schaadt, zegt het spreekwoord toch?"
"Je hebt gelijk, waar zou ik me zorgen over maken," lachte Reinaard. "Vooruit Bruin, kruip er maar in en ga je gang."
Dat liet de beer zich geen twee keer zeggen. Hij stak zijn hoofd tot over de oren in de spleet en gebruikte tegelijk zijn beide voorpoten om de heerlijke honing te zoeken. Daar had Reinaard op gewacht. Hij trok met al zijn kracht de wiggen uit de stam en de beer zat klem. Bruin begreep onmiddellijk dat Reinaard hem te pakken had. Luid briesend probeerde hij zich los te rukken.
"Maar Bruin," lachte Reinaard spottend. "Heb je nu al genoeg? Dat valt me van je tegen! Maar wacht, daarginds komt Lamfroit al aan. Hij zal je vast iets te drinken aanbieden, dat hoort immers bij zo'n maal." En met die woorden haastte Reinaard zich weg, want de timmerman was inderdaad onderweg.
De timmerman zag verbaasd hoe een beer op zijn erf beklemd zat in de eik. Hij bedacht zich geen ogenblik, rende het dorp in en riep luidkeels om hulp. Een grote groep dorpelingen kwam toegesneld, gewapend met stokken, dorsvlegels en rieken. Hugo met de kromme benen was er, en Ludolf met de kromme vingers, en ze waren erg wreed tegen Bruin. De een liep met een stok te zwaaien en de ander had een loden bal aan een touw die hij om zich heen slingerde. Baerdeloge en Avesoete, Abelquack en vrouw Brave, allen stonden Bruin naar het leven. Zelfs de pastoor rende de kerk uit met zijn kruisstaf, en zijn vrouw Julocke volgde hem met haar spinrok in de hand.
Bruin hoorde hen komen en begreep dat zijn dood nabij was. Wanhopig probeerde hij zich los te rukken, en eindelijk was zijn hoofd vrij. Maar ach, hij verloor daarbij een deel van zijn hoofdhuid en ook een oor. Daarna moest hij nog zijn voorpoten loswringen. Ook dat lukte, al bleven daarbij zijn huid en nagels achter in de boom. Het bloed liep Bruin in de ogen en door een rood waas zag hij de menigte op zich afstormen. De beer zette het op een lopen, maar bij de rivier werd hij ingehaald door de dorpelingen. Normaal zou niemand van hen de strijd met een beer aan durven gaan, maar bij deze mismaakte stumper zagen zij hun kans schoon. De een sloeg, de ander stak en weer een ander liet de zweep knallen. Zelfs de oude wijven uit het dorp sloegen er met hun stokken op los. Lamfroit was het felste, hij haalde uit met zijn bijl en raakte Bruin tussen kop en hals. Een ogenblik was de beer verdoofd, toen sprong hij met zijn laatste krachten naar voren en wierp een stel vrouwen in het water. Een van de vrouwen die in het water spartelden was Julocke, de vrouw van de pastoor. Toen die zijn vrouw in nood zag, riep hij met luide stem: "Parochianen, help! Mijn vrouw verdrinkt! Een volle aflaat van een jaar en een dag voor hem die haar uit het water haalt!"
Een volle aflaat, vergiffenis voor alle zonden, dat wilden de dorpelingen wel. Ze bedachten zich geen moment en lieten Bruin met rust. Die profiteerde daarvan door in de rivier te springen en zo te ontkomen. Bruin liet zich met de stroom meedrijven, en verdoofd strompelde hij een kilometer verder de oever op. Daar vervloekte hij Reinaard, die hem in deze ellendige toestand had gebracht.
Reinaard had intussen goed gebruikgemaakt van de situatie. Hij ving een vette kip op het erf van Lamfroit en ging daar snel mee vandoor. Op een berg buiten het dorp verslond hij de kip. De schranspartij en de middaghitte maakten hem dorstig. Daarom daalde hij af naar de rivier om daar zijn dorst te lessen en verkoeling te vinden. Hij mompelde in zichzelf: "Dit is allemaal prima gegaan. Degene die mij de meeste schade kon toebrengen voor het hof, is dood. En er is niemand die mij ervan kan beschuldigen."
Hij had die gedachte nog maar net uitgesproken, toen hij Bruin op de oever zag liggen.
"Vervloekte Lamfroit," zei Reinaard kwaad."Je bent nog stommer dan een zwijn. Ik gaf je die beer zowat cadeau en je laat hem ontsnappen, jij stommeling! Van zijn vlees had je minstens een week kunnen eten, en die prachtige huid, wel die ben je nu echt kwijt."
De vos zuchtte en sloop dichterbij om zijn machtige vijand eens goed te bekijken. Toen Reinaard zag hoe erg Bruin eraantoe was, kon hij het niet laten de beer te bespotten.
"God zegene u, beste priester," sprak hij met luide stem. "Kent u de rover Reinaard? Nou, kijk dan maar eens goed, want het rode gevaar staat voor u. Van welke orde bent u eigenlijk, want uw bloedrode kap komt mij onbekend voor. Ze hebben wel een deel van uw oor weggeschoren toen uw tonsuur werd aangebracht. Staat u op het punt te gaan zingen of bidden? U hebt uw handschoenen immers uitgetrokken?"
Bruin werd woedend van dat getreiter, maar hij wist dat hij niet in staat was Reinaard te pakken te nemen. Hij rolde zich naar de rivier, om aan de spottende woorden te ontkomen. Weer liet hij zich met de stroom meedrijven en kroop toen uitgeput aan land. Hoe moest hij in 's hemelsnaam weer bij het hof van de koning komen? Lopen ging immers niet. Ten einde raad ging hij op zijn billen zitten en hopte zo voort. Als hij te moe werd, rolde hij om en om, en zo wist hij uiteindelijk het hof te bereiken.
* * *
Samenvatting
Een middeleeuwse fabel uit 'Van den vos Reynaerde'.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Nederland
- Verhaalsoort: fabel
- Leeftijd: vanaf 9 jaar
- Verteltijd: ca. 11 minuten
Thema
Bron
"Als de vos de passie preekt. De avonturen van Reinaard de vos" door Hans Petermeijer. Elmar, Rijswijk, 2002.
Populair
Verder lezen