Bidjan en de beeldschone prinses
In de dagen toen Perzië werd geregeerd door de vermaarde Khusro de Grote, drongen grote kudden wilde zwijnen de noordelijke streken van het land binnen. Ze verslonden de oogsten en het duurde niet lang of de bevolking kreeg met hongersnood te kampen.
Ten einde raad verzocht de sjah zijn dapperste krijgers zich noordwaarts te begeven om de vraatzuchtige wilde zwijnen uit te roeien. Niemand meldde zich vrijwillig aan, behalve Bidjan.
"Laat mij gaan," vroeg de jongste krijger van de sjah dringend. "Ik beloof alles te zullen doen wat binnen mijn vermogen ligt om het land van deze plaag te bevrijden."
De sjah die weinig ouder was dan Bidjan zelf, hoorde hem met genoegen aan; hij wist maar al te goed dat zijn oudere krijgers het beneden hun waardigheid achtten de strijd tegen wilde zwijnen aan te binden. Hij gaf Bidjan een flink bedrag uit de schatkist aan en gaf Goergin, een van zijn beste jagers, opdracht de jongeman te vergezellen.
Na vele dagen in het zadel vonden Bidjan en Goergin het spoor van de wilde zwijnen. "Neem uw knuppel," zei de jonge Bidjan tegen Goergin, "en als ik de aanvoerder niet tref met mijn pijl, kunt u hem met uw knuppel de schedel inslaan."
Goergins gezicht werd rood van woede na deze woorden, hij was veel te trots en hooghartig om zich de wet te laten voorschrijven.
Bidjan zag Goergins boos gezicht, wendde de teugel en zette zwijgend de achtervolging van de wilde zwijnen in. Fel als de wind raasde hij door de bossen en elk schot van zijn boog trof doel.
Tegen het vallen van de avond had Bidjan talrijke zwijnen neergelegd en de slagtanden had hij meegenomen om ze als trofeeën aan de sjah over te leggen.
Onderwijl had de verraderlijke Goergin een plan opgesteld om Bidjan ten val te brengen. Hij wilde hem over de grens met het vijandige buurland Toeranië lokken, waar Bidjan gevangen genomen zou worden. Toen Bidjan ten slotte kwam opdagen, het gezicht verhit van de jacht, begon Goerin aan de uitvoering van zijn plan; met een vriendelijk lachje riep hij uit: "Je hebt je als een leeuw geweerd, Bidjan! Je bent een dapper man en verdient vorstelijke eer. Twee dagen rijden van hier ken ik een oord, waar de adel van Toeranië verpozing zoekt. Koele sprankelende beken stromen er langs smaragdgroene heuvelwanden. De lucht geurt er naar nootmuskaat en de dalen weerkaatsen de zang van de nachtegaal, die de roos een serenade brengt. Waarlijk, Bidjan, in dit oord van verrukking verstrijken de maanden als dagen en de dagen als uren, temeer daar de bekoorlijke Toeranese prinses Manidja persoonlijk daar verpozing zoekt en met haar hofdames van de schoonheid geniet."
"Breng me daarheen - ik verlang naar die schoonheid, ik wil die prinses leren kennen!" riep Bidjan, betoverd door het visioen dat Goergin bij hem opgeroepen had. En ze bestegen hun paarden en reden weg naar de heuvels.
Na een lange afmattende rit ontwaarde Bidjan in de laagte een groep glanzend witte tenten en temidden daarvan stond een tent, die met goud was versierd. Dat was de tent van prinses Manidja, die erg kreeg in de twee ruiters en met haar dienares naar buiten kwam.
"Wie zijn die twee naderende ruiters?" vroeg de jonge prinses. "De jongste is schoon als een bode van de goden. Vraag hem naar zijn naam, vraag tot welke familie hij behoort en wat het doel van zijn komst is."
De bejaarde dienares ging haastig de ruiters tegemoet en Bidjan vertelde haar dat hij op bevel van Khusro wilde zwijnen had geschoten en op die liefelijke plek rust en verpozing kwam zoeken.
De oude vrouw repte zich terug en kwam even later nog eens naar hen toe met een boodschap van de prinses.
"Vreemdeling, ik heb een boodschap voor u van prinses Manidja, de dochter van de keizer van Toeranië. U dient zich onverwijld naar hare hoogheid te begeven."
De jongeman sprong van zijn paard, wierp Goergin de teugel toe en volgde de dienares enigszins gejaagd naar de tent van de prinses. Tot zijn verbazing werd hij aan de ingang ontvangen door twee dienaressen, die zijn sandalen losgespten en zijn voeten baadden in geurend lavendelwater. Daarna verscheen de prinses zelf en begroette hem met een gezicht, dat straalde als een lentemorgen.
Op hetzelfde ogenblik vergat Bidjan zijn huis, zijn roemrijke jacht en zelfs de wachtende Goergin. De mooie ogen van de prinses hielden hem gevangen.
"Bent u vermoeid?" vroeg ze met een weldadige lach. En haar stem zowel als haar lachende mond vertolkten wat er in haar omging. Ook zij was gevangen door de knappe moedige held.
Muziek van buiten drong mild tot hun oren door, terwijl zij tezamen de tent binnengingen. Drie nachten en drie dagen bleven zij tezamen praten en genieten van feestelijke maaltijden en ze konden geen afscheid van elkaar nemen.
Laat op de derde dag boog Bidjan bedroefd het hoofd. Hij meende zijn terugkeer naar de sjah nu niet langer te kunnen uitstellen.
Nadat Bidjan had meegedeeld naar huis te moeten terugkeren, gaf de prinses ongemerkt haar dienaressen opdracht een slaapdrank toe te voegen aan de wijn, die zij de jonge man een ogenblik later aanbood met de woorden: "Drink met mij, liefste, voor je me verlaat."
Bidjan dronk een teug uit de beker - en vlak daarop viel hij op de vloer in diepe slaap. Hij werd in een draagstoel over bergen en door dalen naar het hart van Toeranië vervoerd, waar de hoofdstad van de prinses lag. De dragers wachtten tot de avond inviel en gingen daarna pas met de draagstoel het paleis binnen en dank zij de beschuttende duisternis zag geen oog, dat de prinses aan een gehate Pers onderdak in haar paleis verleende.
Bidjan sloeg de ogen pas op nadat de oude dienares van de prinses een zeldzaam kruid in zijn linkeroor had gestoken.
"Wees niet bedroefd, liefste," fluisterde de prinses en boog zich over hem heen. "Ik kon je niet laten gaan. Nu kunnen we voor altijd bij elkaar blijven."
Hun geluk was van korte duur. Een van de paleisbedienden verried hun geheim. Hij deelde aan de vader van de prinses mee, dat er in het paleis een vijand van het volk verscholen was en de vorst ontstak in drift en gaf bevel Bidjan geboeid voor hem te doen verschijnen. Eer hij het doodvonnis kon uitspreken, fluisterde zijn eerste raadgever hem iets in het oor.
"Overweeg uw besluit deugdelijk, majesteit! De gevangene is een van Khusro's hovelingen en volgens wat mij ter ore is gekomen, heeft hij zijn opdracht de wilde zwijnen uit te roeien voortreffelijk vervuld. Wanneer de sjah van Perzië te weten komt dat wij hem hebben opgehangen, zal hij een machtig leger zenden om zijn dood te wreken. Is deze zaak de prijs van een oorlog waard?"
De heerser erkende dat zijn raadsman een wijze raad had gegeven. Hij wendde zich tot de kapitein van de wacht en zei: "Je kent de plaats waar de boze geest Akvan eens een steen uit de zee omhoogwierp zo groot als een toren? Neem duizend ezels en duizend slaven en laat hen die zware steen naar de put trekken, waarin ik de Pers ga opsluiten. Deze steen zal hem beter bewaken dan tien cipiers. Vervolgens zal mijn dochter prinses Manidja uit het paleis worden verbannen. Ze heeft me op mijn oude dag te schande gemaakt, laat ze maar langs de straten gaan bedelen."
Het gebeurde zoals de wrede vorst had beschikt. Geboeid werd Bidjan in een afgelegen put geworpen en de grote steen werd over de opening getrokken. De schreiende prinses werd uit het paleis verbannen. Zeven dagen en zeven nachten zocht ze naar de put, waarin Bidjan gevangen zat. Toen ze er ten slotte aankwam, groef de met haar slanke tere handen een kleine opening, waardoor ze naar binnen kon kijken en met Bidjan praten.
"O, Bidjan, licht van mijn leven," riep ze, "heb geduld terwijl ik hulp haal."
Niemand herkende haar als de prinses en velen waren er, die het bedelende meisje aan wat voedselresten hielpen. Dat eten bracht ze aan Bidjan. En zo hield de prinses hem in leven met het eten dat haar geschonken werd en ze sprak hem moed in met haar woorden van liefde. 's Nachts legde ze het hoofd tegen de steen, die haar geliefde gevangen hield en sliep daar.
Goergin de verrader, was onderweg naar het paleis van de sjah en vroeg zich af, wat zijn verhaal zou zijn. En toen hij zich bij de sjah liet aandienen, toonde hij de slagtanden, die Bidjan door zijn bekwaamheid en inspanning had veroverd. Hij sidderde innerlijk van angst, maar vertelde op overtuigende wijze het verhaal dat hij bedacht had en zich goed in het geheugen geprent. Bidjan, vertelde hij, had een prachtige hertenbok tot diep in het bos nagejaagd en was niet meer verschenen. Hij zelfwas degene die de wilde zwijnen had neergelegd en ten bewijze daarvan legde hij de slagtanden over.
De sjah geloofde zijn verhaal niet. Hij trok zich terug in een geheime kamer van zijn paleis, waar hij zijn grootste kostbaarheid bewaarde, een beker met helderziend vermogen. Dit kostbaar kleinood was van goud vervaardigd in een bepaalde vorm, half hond, half vogel, met fonkelende robijnen als ogen en op de flanken de tekens van de dierenriem.
De sjah zette de beker voor zich op tafel. Van een plank nam hij een kruik met ranke zwanenhals en onder het aanroepen van Ormoezd, het goddelijk symbool van het goede, schonk hij een vloeistof uit de kruik in de beker. Het oppervlak van die vloeistof vertoonde zich als een gladde spiegel, gereed de waarheid omtrent de verdwenen Bidjan te onthullen.
De sjah boog zich over de beker en keek aandachtig toe, terwijl de planeten zich in grillige banen begonnen te bewegen en magische tekenen zich in de dierenriem vertoonden. Hij boog zich dieper over de beker tot zijn gezicht bijna de vloeistofspiegel raakte en zowaar - van de bodem kwam een beeld op - een dorre landstreek, rotsen, een vlakte, een torenhoge steen. De sjah ving gedempte klachten op en legde zijn oor op de beker. Wat hij hoorde was onmiskenbaar de stem van Bidjan! Geleidelijk viel er meer licht in de put, alsof de grote steen doorzichtig werd, en de jongeman bleek met ketenen geboeid te zijn.
Diep in gedachten kwam de sjah uit de geheime kamer te voorschijn. Was er een held in heel Perzië, die het vijandelijk land kon binnengaan, de steen van Akva wegrollen van de put en Bidjan bevrijden? Alleen de allerdapperste - de grote held Roestem! Vele malen had Roestem Perzië geëerd met zijn roemrijke daden. Slechts hij zou deze opdracht kunnen vervullen.
De sjah zond zijn vlugste koerier naar het huis van Roestem in de verre landstreek Seistan en ontbood de held naar zijn hof. Lang behoefde hij niet te wachten. Roestem verscheen in volle wapenrusting, als altijd bereid te gaan waar anderen door vrees werden weerhouden.
"Een landgenoot bevrijden? Niets zal mij liever zijn, majesteit!" deelde hij de sjah na de begroeting mee. "Maar speer en zwaard zullen me in dit geval van weinig nut zijn. Een kameel zo zacht als een lam zal beter voor het doel geschikt blijken. Geef me een karavaan in plaats van een leger en een lading gesmeed vaatwerk, tapijten en welriekende zalven, de producten die ons land vermaard hebben gemaakt. Een koopman met deze Perzische artikelen kan door heel Azië op een goed onthaal rekenen. In Toeranië zijn deze zaken ook zeer in trek, naar u bekend zal zijn. Indien we op deze manier het land binnenkomen, zal de vijand geen argwaan krijgen."
"Ge krijgt al wat ge gevraagd hebt," zei de sjah. "Pas list, kracht, verraad en brutaliteit toe om Bidjan te bevrijden!"
Met spoed werd de karavaan opgesteld en men vertrok uit de hoofdstad naar de Toeranese grens. Roestem en zijn vrienden, gekleed in koopmansgewaden, zagen er zeer betrouwbaar uit. Er werd hun aan de grens dan ook niets in de weg gelegd, ongehinderd konden ze hun tocht voortzetten. Al gauw voerde hun weg langs de torenhoge steen, maar zij bleven er niet bij staan.
Het dal weergalmde van hoorngeschetter en belgerinkel, terwijl de koopman en zijn drijvers te paard op en neer reden langs de stoet kamelen om te zien of alles in orde was. Buiten de stad Chotan, omringd door dikke muren en een fort dat de poorten bestreek, kwam de karavaan ten slotte tot staan. De Perzische grens was niet ver, maar dichterbij was Bidjans gevangenis.
Zoals welgestelde kooplieden gewend waren betrok Roestem een groot huis in de stad met zijn personeel en zeven van de dapperste jongemannen van het hof van de sjah, die als kameeldrijvers waren vermomd.
De morgen na hun aankomst liet Roestem de balen openmaken en de handelswaar op de markt uitstallen. Het nieuws dat er kostelijke stoffen en fraaie sieraden door de Perzische karavaan waren aangevoerd, verspreidde zich snel. Het kwam ook de trouwe prinses Manidja ter ore.
Over de rotsachtige vlakte, begroeid met doornstruiken, begaf ze zich naar de poorten van Chotan. Velen oogden het haveloze meisje vol deernis na, maar ze bereikte het huis waar de Perzische kooplieden verbleven. Haar schoonheid opende de deur voor haar en groot was de verbazing van Roestem, toen ze voor hem verscheen.
"Ik wens u goede zaken in deze stad, koopman," zei de prinses, "en rijke winsten! Er komen blijkbaar veel Perzen naar ons land met de kleinodiën en de armbanden, waarop onze vrouwen zo verzot zijn. Maar ze konden beter met een legermacht komen om het leven te redden van een van Perzië's grootste helden, die in een put wegkwijnt."
Manidja onthulde daarop Roestem wat er zich had voorgedaan en dat haar liefde de oorzaak zou worden van Bidjans dood.
"Wat u me daar vertelt, zegt me niets. Ik ken geen Bidjan, die een Perzisch held zou zijn. Ik ken alleen de waarde van mijn koopwaar," antwoordde Roestem met effen gezicht, want hij wilde eerst weten wat hij aan het haveloze meisje had. Hij voegde eraan toe: "Overigens zal ik u wel wat te eten geven voor die gevangene, die er blijkbaar zo slecht aan toe is." Hij liet een gemeste gans braden in een korst van deeg. Zodra het gerecht klaar was, doorboorde Roestem ongemerkt de deegkorst en drukte er zijn zegelring door, waarna hij de korst weer sloot. Hij gaf de gebraden gans aan Manidja met de woorden: "Breng je gevangene dit maar. Wees hem een steun in zijn grote nood. Een standvastige trouwe liefde wordt steeds beloond."
En Manidja keerde terug naar de put en liet het geschenk van Roestem neer aan de voeten van Bidjan, waarna ze hem verslag deed van haar gesprek met de koopman.
Nadat hij iets van de deegkorst had afgebeten, voelde Bidjan de ring en herkende hem als het eigendom van Roestem.
"Je hebt zware offers gebracht voor je liefde jegens mij, Manidja," fluisterde hij. "En nu Roestem zo dicht bij is, herleeft mijn hoop. Gebruik je laatste krachten om nog eens naar de koopman te gaan. Zeg hem: 'Held en vriend van de goden, bent u niet de heerser en gebieder van Raksja?'"
Manidja begreep niets van wat Bidjan zei, maar ze begaf zich dadelijk op weg naar Chotan om de boodschap over te brengen. Nadat hij het bericht van Bidjan had ontvangen, zei Roestem: "Ik ben er nu van overtuigd dat u de waarheid spreekt, prinses. Bidjans leven lag in uw handen en ligt dat nog. Raksja is de naam van mijn trouwe paard, ik ben zijn gebieder. Ik kan Bidjan evenwel niet zonder uw hulp bevrijden. Luister aandachtig naar wat ik u ga zeggen. Ga in allerijl naar Bidjan terug. Ontsteek een vuur bij de put, zodra de duisternis invalt. De gloed van de vlammen zal ons de weg wijzen."
Manidja beloofde dit en hoewel haar benen haar nauwelijks meer wilden dragen, wist ze de put te bereiken. Eer de duisternis de wegen aan de blik onttrok, had ze haar vuur aangelegd.
Roestem en zijn mannen wachtten al op een lage heuvel buiten de stad. Zodra het volslagen donker was, ontwaarden ze de gloed van Manidja's vuur en galoppeerden in die richting weg. Bij de hoge steen brachten ze hun dampende paarden tot staan, sprongen uit het zadel en de zeven jonge helden stelden zich rondom de steen op. Op Roestems bevel riepen ze hun indrukwekkende krachten in het geweer. Het zweet droop hun van het voorhoofd, de aderen in hun hals puilden uit van de inspanning, maar er kwam geen beweging in de steen. Daarop sprong Roestem van zijn paard, zette het dikke eind van zijn knots onder de steen en gebruikte hem als koevoet. De steen wankelde en kwam traag omhoog van de grond. Met een enkele krachtig stoot wierp de krijger de steen omhoog en slingerde hem over de heuvels weg tot in de bossen van China.
Roestem liet een sterk koord in de put zakken, Bidjan greep het en werd naar boven getrokken.
"Die donkere kuil," zei Bidjan, "had mijn graf kunnen worden zonder jou, nobele Roestem." Hij keerde zich om naar Manidja en strekte de armen naar haar uit.
Roestem liet het paar twee reservepaarden bestijgen en de kleine groep galoppeerde naar de stad terug. Als ervaren veldheer had de held alles tevoren in gereedheid gebracht.
Snel werd het paar in de kledij van zwervende herders gestoken en ze kregen stoere maar snelle paardjes als rijdieren. En terwijl de stad nog sliep, bracht Roestem zelf hen naar de poort en hielp hen op weg.
De volgende morgen merkten de stedelingen tot hun teleurstelling, dat de montere kooplieden gingen vertrekken en Roestem, die ook van zijn kant blijk gaf met spijt afscheid nemen, kwam ongehinderd de poort uit.
En zo redde Roestem, de grootste held, Bidjan en de beeldschone prinses, die haar liefde voor Bidjan hoger had geacht dan alle familiebanden. Ze traden met grote praal in het huwelijk en vestigden zich met instemming van de sjah vlak bij zijn paleis.
* * *
Samenvatting
Een Perzisch sprookje over liefde, moed en heldendom. De jongste krijger van de sjah jaagt in het noorden van het land op wilde zwijnen. Zijn begeleider overtuigt hem om wat te rusten op een paradijselijke plek in vijandelijk gebied. Wanneer hij opgemerkt wordt door de prinses van dat land, wordt zij verliefd en ontvoert hem naar haar huis. Als haar vader ontdekt dat zijn dochter onderdak biedt aan een staatsvijand, dreigt het slecht af te lopen met beide geliefden. Uit zijn vaderland komt hulp van de held Roestem...
Toelichting
Zie: wikipedia.org.
Trefwoorden
volkssprookje, visioen, gevangenis, trots, steen, jacht, perzië, wild zwijn, bevrijden, liefdesverhaal, put, pijl en boog, gevangenschap, verleiden, sjah, liefde, hooghartig, jager, slagtand, zwijn, verliefdheid, vijand, arabisch-verhaal, krijger
Basisinformatie
- Herkomst: Perzië
- Verhaalsoort: arabisch-verhaal, volkssprookje, sprookje, liefdesverhaal
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 21 minuten
Bron
"Perzische sprookjes" bewerkt door Margot Bakker. Uitgeverij N. Kluwer N.V., Deventer, 1972. ISBN: 9020200151
Populair
Verder lezen